2.2.2
In zijn algemeenheid geldt bij het horen van minderjarigen in kort geding het volgende.
Het horen van minderjarigen is voor verzoekschriftprocedures betreffende familiezaken die
geen scheidingszaken zijn, geregeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), derde boek, zesde titel, eerste afdeling. In deze afdeling staat artikel 809 Rv. Dit artikel bepaalt, kort gezegd, dat de rechtbank in zaken betreffende minderjarigen niet beslist voordat zij de minderjarige van 12 jaar of ouder in de gelegenheid heeft gesteld zijn mening kenbaar te maken. Artikel 809 Rv is in artikel 827 lid 2 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard in de echtscheidingsprocedure voor zover daarin nevenvoorzieningen worden gevraagd die op minderjarigen betrekking hebben.
Net als in procedures tot het treffen van voorlopige voorzieningen ex artikel 822 Rv, waar het ook om ordemaatregelen gaat, is artikel 809 Rv in kort geding niet van overeenkomstige
toepassing verklaard. In kort geding bestaat voor de rechter dus geen wettelijke verplichting
om minderjarigen te horen.
Als de rechter daartoe aanleiding ziet, bestaat wel de mogelijkheid de minderjarige uit te
nodigen voor een kindgesprek. Dit gesprek wordt dan zoveel mogelijk op een apart moment
gepland en niet direct voor of na de zitting, omdat het als belastend voor de minderjarige
wordt beschouwd op dat moment met alle betrokken partijen te worden geconfronteerd.
Het gaat in familiezaken in kort geding vaak om beslissingen die in het leven van minderjarigen heel bepalend (kunnen) zijn, maar desondanks worden de minderjarigen in
deze zaken, gelet op de aard van de procedure in kort geding, in beginsel niet gehoord.
Het feit dat de minderjarige zelf wil worden gehoord, kan onder omstandigheden aanleiding
zijn toch een kindgesprek te houden.