ECLI:NL:RBROT:2018:6710

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
550303 / HA RK 18-475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • A.N. van Zelm van Eldik
  • C.M.E. van der Hoeven
  • A. Buizer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juni 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van gedragingen van de rechter tijdens een zitting op 23 april 2018. De verzoeker had op 2 mei 2018 het verzoek tot wraking opgesteld en dit was op 4 mei 2018 bij de rechtbank ingekomen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker op de hoogte was van de gewraakte gedragingen tijdens de zitting op 23 april 2018. De wet vereist dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn, en de verzoeker had dit niet onmiddellijk gedaan. De rechtbank concludeerde dat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden, en dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier J.A. Faaij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 550303 / HA RK 18-475
Beslissing van 5 juni 2018
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.G.L. de Vette, senior rechter in de rechtbank Rotterdam, team bestuur 1 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij brieven van 20 januari 2017 en 25 april 2017 heeft verzoeker bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het college) verzoeken gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur.
Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het college die verzoeken afgewezen, tegen welk besluit verzoeker op 9 juni 2017 een bezwaarschrift heeft ingediend.
Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd.
Door verzoeker is bij brief van 31 oktober 2017 bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 30 oktober 2017. Deze beroepsprocedure heeft als kenmerk ROT 17/6334.
Het beroep is door de rechter ter zitting van 23 april 2018 behandeld. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
Bij brief van 2 mei 2018, ingekomen ter griffie op 4 mei 2018, heeft verzoeker de wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hiervoor omschreven bestuursrechtelijke beroepsprocedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de zitting van 23 april 2018.
Verzoeker, de rechter, alsmede het college zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief 9 mei 2018.
Ter zitting van 29 mei 2018, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en de rechter. Zij hebben ieder hun nader toegelicht.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht vereist.
2.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd uitlatingen, gedragingen en beslissingen van de rechter bij gelegenheid van de zitting op 23 april 2018. Verzoeker was op die zitting tegenwoordig en heeft bij die gelegenheid kennis genomen van die uitlatingen, gedragingen en beslissingen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wraking dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. De gewraakte gedragingen van de rechter hebben zich immers voorgedaan ter zitting van 23 april 2018, terwijl het verzoek tot wraking eerst is opgesteld op 2 mei 2018 en is ingediend op 4 mei 2018.
2.3
Verzoeker heeft in dit verband nog aangevoerd dat hij na de zitting van 23 april 2018 eerst thuis een door de rechtbank Noord Nederland uitgegeven brochure heeft geraadpleegd en vervolgens tot de conclusie kwam dat een ter zitting gegeven beslissing van de rechter in zijn ogen niet juist was.
Voor zover verzoeker hiermee heeft willen betogen dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, had naar het oordeel van de wrakingskamer echter ook binnen deze context van verzoeker mogen worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de zitting van 23 april 2018 zou doen. Het indienen van het verzoek na negen c.q. elf dagen kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.
2.4
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. M.G.L. de Vette.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. A. Buizer, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
of, als de voorzitter (en oudste rechter) niet kunnen ondertekenen:
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. C.M.E. van der Hoeven en mr. A. Buizer, rechters. Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter*** is deze beslissing door mr. *** uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. M.G.L. de Vette
- het college van B & W van de gemeente Rotterdam