In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en bedreigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij het feit had gepleegd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren om de verdachte te identificeren als de dader van de brandstichting. De getuigen hadden de verdachte niet duidelijk herkend tijdens een fotoconfrontatie, en er waren geen fysieke bewijzen die de verdachte aan de brandstichting konden linken.
Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan de bedreigingen die hij had geuit naar zijn ex-vrouw en haar nieuwe partner. De bedreigingen waren gedaan in een context waarin de verdachte zich bedreigd voelde door de situatie waarin zijn ex-vrouw bij zijn maat verbleef. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ernstig waren en dat de verdachte daarmee angst had aangejaagd bij de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één week op voor de bedreigingen, maar besloot geen geldboete op te leggen vanwege de financiële situatie van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de voorlopige hechtenis op zijn leven.