ECLI:NL:RBROT:2018:6679

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/504537 / HA ZA 16-625
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij internationaal binnenvaart vervoer en onjuiste informatieverschaffing door de afzender

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres 1) en drie gedaagden, die betrokken zijn bij een internationaal binnenvaart vervoer. Eiseres 1 heeft de gedaagden gedagvaard naar aanleiding van schade die is ontstaan aan een 'Cokes Transport Car' (CTC) tijdens het vervoer van Duisburg naar Schiedam. De schade is ontstaan doordat de CTC, die een opgegeven hoogte had van 11,86 meter, in contact is gekomen met de Willemsbrug in Rotterdam, wat heeft geleid tot schade aan de CTC. De gedaagden, die als vervoerders en ondervervoerders zijn aangemerkt, hebben zich verweerd door te stellen dat de schade is veroorzaakt door de onjuiste informatie die door eiseres 1 is verstrekt over de hoogte van de CTC.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 augustus 2018 geoordeeld dat de schade is veroorzaakt door de onjuiste opgave van de hoogte van de CTC door eiseres 1. Volgens de CMNI (Convention on the Contract for the International Carriage of Goods by Inland Waterways) is de afzender aansprakelijk voor schade die het gevolg is van onjuiste informatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagden niet aansprakelijk zijn voor de schade, omdat zij mochten afgaan op de door eiseres 1 verstrekte informatie. Eiseres 1 is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiseres 1 tegen de gedaagden afgewezen en geoordeeld dat de voorwaarden voor het instellen van eisen in reconventie niet zijn vervuld. Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en is openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/504537 / HA ZA 16-625
Vonnis van 15 augustus 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
gevestigd te Schiedam,
eiseres,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Roos te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. T. Roos te Rotterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde,
advocaat mr. R.P van Campen te Amsterdam;
Partijen zullen hierna “ [eiseres 1] ”, “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ” en “ [gedaagde 3] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiseres 1] heeft gedaagden tezamen met Soli-Trans Speditions GmbH , gevestigd te Bremen, (hierna: Soli-Trans ) bij gelijkluidende exploten van 29 april 2016 gedagvaard voor deze rechtbank en gevorderd zoals hierna onder 2. De vorderingen beschreven.
1.2.
[eiseres 1] heeft bij akte zeventien producties in het geding gebracht.
1.3.
Op vordering van Soli-Trans en na verweer van [eiseres 1] heeft de rechtbank bij vonnis van 23 november 2016:
  • de behandeling van de zaak tegen Soli-Trans aangehouden totdat in de procedure tussen [eiseres 1] en Soli-Trans aanhangig bij het Landgericht Bremen, Duitsland, onherroepelijk zal zijn beslist over de bevoegdheid van de rechter in Duitsland om kennis te nemen van de vorderingen die Soli-Trans aldaar tegen [eiseres 1] aanhangig heeft gemaakt voorafgaande aan de dagvaarding in de onderhavige zaak;
  • die zaak naar de parkeerrol verwezen om pas weer te worden opgebracht door de meest gerede partij wanneer de rechter in Duitsland definitief zal hebben beslist over de bevoegdheid van het Landgericht Bremen in de hiervoor bedoelde, aldaar tussen partijen aanhangige zaak;
  • alle overige beslissingen in die zaak aangehouden.
1.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een conclusie van antwoord en van voorwaardelijke eis in reconventie genomen en daarbij twaalf producties in het geding gebracht.
1.5.
[gedaagde 3] heeft een conclusie van antwoord genomen en daarbij drie producties in het geding gebracht.
1.6.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen gehouden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De advocaat van [eiseres 1] heeft bij brief van 21 april 2017 gereageerd naar aanleiding van het proces-verbaal. De advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , schrijvende mede namens de advocaat van [gedaagde 3] , heeft bij brief van 26 april 2017 op die brief gereageerd. De rechtbank heeft beide brieven aan het proces-verbaal gehecht.
1.7.
[eiseres 1] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben ter comparitie vonnis gevraagd.

2.De vorderingen

2.1.
[eiseres 1] vordert voor zover haar vorderingen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] betreffen dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en/of [gedaagde 3] , hoofdelijk, althans ieder voor zich, zal veroordelen om aan [eiseres 1] te betalen al hetgeen waartoe [eiseres 1] jegens Soli-Trans gehouden zal zijn te betalen ter zake van de in de dagvaarding van 29 april 2016 genoemde feiten en schade, met veroordeling van de gedaagden in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [eiseres 1] – samengevat weergegeven – het volgende.
2.2.1.
Bij e-mail van 11 oktober 2013 verzocht Soli-Trans aan [eiseres 1] een offerte op te stellen voor het vervoer van een ‘Cokes Transport Car’ (hierna: de CTC) per binnenschip van Duisburg, Duitsland, naar Schiedam, Nederland, ter doorvervoer over zee naar Finland.
2.2.2.
Bij e-mail van 23 oktober 2013 zond [eiseres 1] die offerte aan Soli-Trans .
2.2.3.
Bij e-mail van 20 augustus 2014 verzocht Soli-Trans om een nieuwe offerte aan [eiseres 1] .
2.2.4.
Bij e-mail van 21 augustus 2014 gaf [gedaagde 1] op verzoek van [eiseres 1] een prijsopgave voor het vervoer van de CTC van Duisburg naar Rotterdam per binnenschip.
2.2.5.
[eiseres 1] deed bij e-mails van 26 en 29 augustus 2014 nadere offertes aan Soli-Trans .
2.2.6.
In alle offertes van [eiseres 1] is aangegeven dat de CTC een hoogte heeft van 11,86 meter.
2.2.7.
Bij e-mail van 1 september 2014 zond Soli-Trans aan [eiseres 1] de definitieve ‘Transporttekening’ waarop de afmetingen van de CTC staan vermeld.
2.2.8.
Bij e-mail van 3 september 2014 stuurde [eiseres 1] een opdrachtbevestiging aan [gedaagde 1] . In die opdrachtbevestiging is vermeld dat de CTC een hoogte had van 11,86 meter.
2.2.9.
Bij brief van 4 september 2014 aanvaardde Soli-Trans een offerte van [eiseres 1] met de woorden “We herewith confirm the order for the Transport of one coke transfer car 18,70 * 9,32 * 11,87 m – 237,5 to as per last and final transport drawing. As per your offer dated 26.08.2014”.
2.2.10.
Op 18 september 2014 bevestigde [gedaagde 1] aan [eiseres 1] dat het vervoer zou plaatsvinden met het binnenschip ‘ [naam schip] ’. In die opdrachtbevestiging is vermeld dat de CTC een hoogte had van 11,86 meter.
2.2.11.
Op 24 september 2014 is de overeenkomst tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] gewijzigd en heeft [eiseres 1] die wijziging aan [gedaagde 1] bevestigd. Ook in die bevestiging staat dat de hoogte van de CTC 11,86 meter bedroeg.
2.2.12.
[gedaagde 1] heeft het van [eiseres 1] aangenomen vervoer uitbesteed aan [gedaagde 2] .
2.2.13.
[gedaagde 2] heeft het van [gedaagde 1] aangenomen vervoer uitbesteed aan [gedaagde 3] , de eigenaar van de ‘ [naam schip] ’.
2.2.14.
Op 24 september 2014 werd de CTC in Duisburg in het binnenschip ‘ [naam schip] ’ op dragline matten geladen ten vervoer naar Schiedam. Tijdens de reis, bij het passeren van de Willemsbrug in Rotterdam is schade aan de CTC ontstaan doordat deze in contact is gekomen met de brug. Experts hebben vastgesteld dat de CTC een hoogte had van 12,89 meter in plaats van de door Soli-Trans opgegeven hoogte van 11,86 meter.
2.2.15.
[eiseres 1] is jegens Soli-Trans als expediteur opgetreden en daarom niet aansprakelijk voor de schade die tijdens de reis, bij het passeren van de Willemsbrug, is ontstaan. Indien en voor zover [eiseres 1] ten opzichte van Soli-Trans als vervoeder moet worden aangemerkt, is [eiseres 1] niet aansprakelijk omdat de schade is veroorzaakt doordat Soli-Trans de hoogte van de CTC onjuist had opgegeven. In ieder geval komt [eiseres 1] beroep toe op beperking van aansprakelijkheid ingevolge artikel 20 CMNI.
2.2.16.
De rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] wordt beheerst door de CMNI en aanvullend Nederlands recht. Indien [eiseres 1] aansprakelijk is jegens Soli-Trans , is [gedaagde 1] dat op gelijke voet jegens [eiseres 1] .
2.2.17.
[gedaagde 2] kwalificeert ten opzichte van [gedaagde 1] als vervoerder. [gedaagde 3] kwalificeert ten opzichte van [gedaagde 2] als vervoerder. Ten opzichte van [eiseres 1] dienen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als ondervervoerders te worden aangemerkt. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn op dezelfde voet als [gedaagde 1] jegens [eiseres 1] aansprakelijk.
2.2.18.
[gedaagde 3] is jegens [eiseres 1] bovendien aansprakelijk uit schadevaring in de zin van artikel 8:1002 BW.
2.3.
De conclusies van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] strekken – kort gezegd – tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres 1] in de proceskosten.
Onder de voorwaarde dat de vordering van [eiseres 1] jegens (ieder van) hen geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – kort gezegd – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht zal verklaren dat [eiseres 1] verplicht is alle schade die [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] daardoor lijden aan deze te vergoeden en [eiseres 1] zal veroordelen die schade te vergoeden, op te maken bij staat.
Onder de voorwaarde dat enige (vrijwarings)vordering van [gedaagde 3] jegens (ieder van) hen geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – kort gezegd – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis voor recht zal verklaren dat [eiseres 1] verplicht is alle schade die [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] daardoor lijden aan deze te vergoeden en [eiseres 1] zal veroordelen die schade te vergoeden, op te maken bij staat.
2.4.
Daartoe voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – samengevat weergegeven – onder meer het volgende aan.
2.4.1.
De doorvaarthoogte onder de Willemsbrug was 12,13 meter. Rekening houdende met de inzinking van de ‘ [naam schip] ’, de dubbele bodem van het schip, het stuwhout en de dragline matten en uitgaande van de opgegeven hoogte van de CTC van 11,86 meter, zouden schip en lading ruim onder de Willemsbrug door hebben gekund. Echter, de CTC bleek 12,89 meter hoog te zijn, waardoor deze tegen de onderkant van de Willemsbrug is gekomen. De safety railing van de CTC bleek niet op de tekening te zijn aangegeven en met de hoogte daarvan was geen rekening gehouden bij de opgave van 11,86 meter hoogte.
2.4.2.
[gedaagde 1] als vervoerder en [gedaagde 2] als ondervervoerder mochten afgaan op de door de afzender [eiseres 1] verschafte tekeningen en informatie over de hoogte van de CTC.
2.4.3.
Indien [eiseres 1] , zoals zij stelt, als expediteur voor Soli-Trans is opgetreden, dan is [eiseres 1] jegens Soli-Trans niet aansprakelijk, zodat [eiseres 1] in vrijwaring niets van [gedaagde 1] of [gedaagde 2] te vorderen heeft. Slechts indien [eiseres 1] jegens Soli-Trans aansprakelijk is, kan zij een vrijwaringsvordering doen gelden.
2.4.4.
Tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] is een vervoerovereenkomst in de zin van de CMNI gesloten. Ingevolge artikel 6 en 8 CMNI mocht [gedaagde 1] afgaan op de door [eiseres 1] verschafte tekeningen en hoogteopgave. Voor [gedaagde 1] was op het oog niet waarneembaar dat de CTC een grotere hoogte had dan [eiseres 1] had opgegeven. Ingevolge artikel 16 en 18 CMNI is [gedaagde 1] niet aansprakelijk voor de schade die is ontstaan wegens door de afzender verschafte onjuiste informatie.
2.4.5.
De CTC is op 27 september 2014 te Moerdijk afgeleverd. Derhalve diende enige op de vervoerovereenkomst gegronde vordering uiterlijk op 27 september 2015 te zijn ingesteld. [eiseres 1] heeft, echter, de vordering tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] pas bij exploot van 29 april 2016 in rechte geldend gemaakt. Die vorderingen zijn derhalve verjaard.
2.4.6.
[eiseres 1] heeft geen rechtstreeks op de vervoerovereenkomst gegrond vorderingsrecht jegens [gedaagde 2] . [gedaagde 2] door [eiseres 1] aangesproken, kan zich echter wel op de ontheffingen en beperkingen en de verjaringsregeling van de CMNI beroepen jegens [eiseres 1] .
[gedaagde 2] treft geen enkele schuld aan het ontstaan van de schade.
2.4.7.
Voor het geval [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] wel jegens [eiseres 1] aansprakelijk zijn of is, hebben zij regres op [eiseres 1] ingevolge het bepaalde in artikel 8 CMNI.
Indien [gedaagde 3] jegens [eiseres 1] aansprakelijk is en daarvoor regres zou nemen op [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , zoals [gedaagde 3] heeft aangekondigd, hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] regres op [eiseres 1] ingevolge het bepaalde in artikel 8 CMNI.
2.5.
De conclusie van [gedaagde 3] strekt – kort gezegd – tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres 1] in de proceskosten bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis.
2.6.
Daartoe voert [gedaagde 3] – mutatis mutandis – hetzelfde aan als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en voorts het volgende.
2.6.1.
[eiseres 1] heeft geen door de aanvaringsregeling beschermd belang en heeft daarom uit dien hoofde niets van [gedaagde 3] te vorderen.
2.6.2.
[gedaagde 3] noch de ‘ [naam schip] ’ treft enige schuld aan het ontstaan van de schade. De regeling van artikel 8:1004 BW mist in dezen toepassing, omdat [eiseres 1] niet vergoeding van de schade aan de Willemsbrug vordert en niet het schip (zelf) met de Willemsbrug in contact is gekomen, maar de lading aan boord van het schip.
2.6.3.
[eiseres 1] treft zelf schuld aan het ontstaan van de schade door de onjuiste informatieverschaffing over de CTC.

3.De beoordeling

In conventie

3.1.
Zoals in 1.3 gezegd, is bij het tussenvonnis van 23 november 2016 de zaak van [eiseres 1] tegen Soli-Trans aangehouden, in afwachting van de beslissing van de rechter in Duitsland over bevoegdheid aldaar. Zou de rechter in Duitsland zich bevoegd verklaren, dan zou de Nederlandse rechter zich vervolgens onbevoegd moeten verklaren (artikel 29 lid 3 Brussel Ibis-Vo). Zou de rechter in Duitsland zich onbevoegd verklaren, dan zou de zaak voor de Nederlandse rechter worden voortgezet.
Sedert het tussenvonnis van 23 november 2016 hebben zich in deze zaak geen ontwikkelingen voorgedaan. Kennelijk is in Duitsland nog geen beslissing gegeven over de bevoegdheid.
3.2.
De zaken tussen [eiseres 1] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds vormen vrijwaringsvorderingen voor het geval zou worden beslist dat [eiseres 1] ten opzichte van Soli-Trans aansprakelijk is.
Ook al is in de zaak tussen [eiseres 1] en Soli-Trans nog geen beslissing over aansprakelijkheid van eerstgenoemde gegeven, in de zaken tussen [eiseres 1] enerzijds en [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] anderzijds kan intussen wel worden geoordeeld. Het zou ook niet redelijk zijn die zaken nog langer op de uitkomst in de zaak tussen [eiseres 1] en Soli-Trans te laten wachten.
3.3.
Alle vier de partijen [eiseres 1] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn het erover eens dat de (gestelde) schade aan de CTC, welke ten grondslag ligt aan de vorderingen van [eiseres 1] tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] , is ontstaan doordat de bovenkant van deze machine als lading aan boord van de ‘ [naam schip] ’ tijdens de reis van Duisburg naar Schiedam in aanraking is gekomen met de onderkant van de Willemsbrug in Rotterdam.
[eiseres 1] / [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
3.4.
Partijen [eiseres 1] en [gedaagde 1] zijn het erover eens dat tussen [eiseres 1] als afzender en [gedaagde 1] als vervoerder een door de CMNI en aanvullend door Nederlands recht beheerste vervoerovereenkomst geldt.
3.5.
[eiseres 1] stelt dat [gedaagde 1] als vervoerder aansprakelijk is voor de schade aan de CTC, omdat deze schade is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming ervan ten vervoer in Duisburg en het ogenblik van de aflevering, die in Schiedam was voorzien maar in Moerdijk is uitgevoerd (vgl. artikel 16 CMNI).
3.6.
Het verweer van [gedaagde 1] komt erop neer dat de schade aan de CTC is veroorzaakt door verkeerde opgave van de hoogte ervan door [eiseres 1] .
3.7.
Ingevolge artikel 18 lid 1 CMNI is de vervoerder niet aansprakelijk voor onder andere schade die het gevolg is van handelen of nalaten van de afzender.
Ingevolge artikel 6 lid 2 CMNI dient de afzender aan de vervoerder, voorafgaand aan de overhandiging van de goederen, schriftelijk (waaronder mede wordt verstaan: elektronisch) onder meer de afmetingen van de te vervoeren zaken te verschaffen.
Op grond van artikel 8 CMNI is de afzender, ook al heeft deze geen schuld, aansprakelijk voor alle schaden en kosten die voor de vervoerder ontstaan als gevolg van het feit dat de in artikel 6 lid 2 CMNI bedoelde gegevens of bijzonderheden ontbreken, onjuist of onvolledig zijn.
3.8.
Blijkens de stellingen van [eiseres 1] en [gedaagde 1] heeft eerstgenoemde voorafgaande aan het vervoer de afmetingen van de CTC aan [gedaagde 1] opgegeven en bij die afmetingen onder meer vermeld dat de hoogte van de CTC 11,86 meter bedroeg. Eveneens blijkens de stellingen van deze partijen is achteraf gebleken dat de CTC in feite ongeveer 12,89 meter hoog was en dat het verschil tussen de opgegeven en de werkelijke hoogte er de oorzaak van is dat de CTC als lading aan boord van de ‘ [naam schip] ’ tegen de Willemsbrug is geklapt.
3.9.
De conclusie moet dus zijn dat de schade is veroorzaakt door de onjuiste opgave van de hoogte van de CTC. Ingevolge artikel 6 lid 2 CMNI is [eiseres 1] in de verhouding met [gedaagde 1] voor die onjuiste opgave aansprakelijk, ook indien [eiseres 1] daar zelf geen schuld aan heeft. De schade valt daarom te kwalificeren als schade die het gevolg is van handelen of nalaten van de afzender als bedoeld in artikel 18 lid 1 CMNI. Voor zodanige schade is [gedaagde 1] als vervoerder niet aansprakelijk.
3.10.
Daarop stuit de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 1] af.
3.11.
[eiseres 1] stelt dat [gedaagde 2] jegens haar als ondervervoerder in de zin van artikel 4 lid 2 CMNI aansprakelijk is voor de schade aan de CTC, omdat deze schade is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming ervan ten vervoer in Duisburg en het ogenblik van de aflevering, die in Schiedam was voorzien maar in Moerdijk is uitgevoerd (vgl. artikel 16 CMNI).
3.12.
Partijen [eiseres 1] en [gedaagde 2] zijn het erover eens dat tussen hen geen rechtstreekse contractuele relatie bestaat, maar dat [gedaagde 1] het door haar van [eiseres 1] aangenomen vervoer heeft uitbesteed aan [gedaagde 2] . Verder zijn partijen [eiseres 1] en [gedaagde 2] het erover eens dat op het ondervervoer de CMNI en aanvullend Nederlands recht van toepassing is.
3.13.
Anders dan [eiseres 1] betoogt, verschaft noch de CMNI noch het Nederlands binnenvaartrecht aan de afzender onder de hoofdvervoerovereenkomst (hier: [eiseres 1] ) een op de vervoerovereenkomst gegrond vorderingsrecht ten opzichte van de ondervervoerder (hier: [gedaagde 2] ).
Omgekeerd bepaalt artikel 22 CMNI dat de ondervervoerder zich ten aanzien van een vordering wegens ladingschade kan beroepen op de in de CMNI voorziene ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, ongeacht of deze vordering is gebaseerd op vervoerovereenkomst, op onrechtmatige daad of op een andere rechtsgrond. Nu de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 2] in feite een vordering wegens ladingschade is, kan [gedaagde 2] zich dus verweren met dezelfde weermiddelen als de contractuele wederpartij van [eiseres 1] , [gedaagde 1] . Dat doet [gedaagde 2] ook.
3.14.
Gezien die verweren van [gedaagde 2] concludeert de rechtbank daarom dat de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 2] strandt op dezelfde gronden als vermeld bij de beoordeling van de vordering tegen [gedaagde 1] .
3.15.
De rechtbank zal [eiseres 1] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot deze uitspraak gevallen proceskosten begroten op:
griffierecht € 619,00
salaris advocaat
€ 1.086,00(twee punten in Liquidatietarief II)
totaal € 1.105,00.
[eiseres 1] / [gedaagde 3]
3.16.
[eiseres 1] houdt [gedaagde 3] aansprakelijk als ondervervoerder en op grond van de aanvaringsregeling.
3.17.
[eiseres 1] stelt dat [gedaagde 3] jegens haar als ondervervoerder in de zin van artikel 4 lid 2 CMNI aansprakelijk is voor de schade aan de CTC, omdat deze schade is ontstaan tussen het ogenblik van de inontvangstneming ervan ten vervoer in Duisburg en het ogenblik van de aflevering, die in Schiedam was voorzien maar in Moerdijk is uitgevoerd (vgl. artikel 16 CMNI).
3.18.
Partijen [eiseres 1] en [gedaagde 3] zijn het erover eens dat tussen hen geen rechtstreekse contractuele relatie bestaat, maar dat [gedaagde 2] het door haar van [gedaagde 1] aangenomen vervoer heeft uitbesteed aan [gedaagde 3] . Verder zijn partijen [eiseres 1] en [gedaagde 3] het erover eens dat op het ondervervoer de CMNI en aanvullend Nederlands recht van toepassing is.
3.19.
Anders dan [eiseres 1] betoogt, verschaft noch de CMNI noch het Nederlands binnenvaartrecht aan de afzender onder de hoofdvervoerovereenkomst (hier: [eiseres 1] ) een op de vervoerovereenkomst gegrond vorderingsrecht ten opzichte van de ondervervoerder (hier: [gedaagde 3] ).
Omgekeerd bepaalt artikel 22 CMNI dat de ondervervoerder zich ten aanzien van een vordering wegens ladingschade kan beroepen op de in de CMNI voorziene ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid, ongeacht of deze vordering is gebaseerd op vervoerovereenkomst, op onrechtmatige daad of op een andere rechtsgrond. Nu de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 3] in feite een vordering wegens ladingschade is, kan [gedaagde 3] zich dus verweren met dezelfde weermiddelen als de contractuele wederpartij van [eiseres 1] , [gedaagde 1] . Dat doet [gedaagde 3] ook.
3.20.
Gezien die verweren van [gedaagde 3] concludeert de rechtbank daarom dat de op de vervoerovereenkomst gegronde vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 3] strandt op dezelfde gronden als vermeld bij de beoordeling van de vordering tegen [gedaagde 1] .
3.21.
Voor aansprakelijkheid van [gedaagde 3] uit aanvaring in de zin van artikel 8:1001 e.v. BW is schuld vereist als bedoeld in artikel 8:1004 en 8:1005 BW, nader uitgewerkt in het arrest ‘Casuele’- ‘De Toekomst’. Zodanige schuld heeft [eiseres 1] niet gesteld.
3.22.
Anders dan [eiseres 1] betoogt, is op de verhouding tussen haar (als ladingbelanghebbende) en [gedaagde 3] het bepaalde in de tweede volzin van artikel 8:1004 BW niet van toepassing, omdat (a) de CTC als lading aan boord van de ‘ [naam schip] ’ niet kan worden aangemerkt als een andere zaak waarmee dat schip in aanraking is gekomen en (b) [eiseres 1] geen vergoeding vordert van schade die bij de aanraking aan de Willemsbrug is opgekomen.
3.23.
Nu het hier om een vordering wegens ladingschade gaat, kan [gedaagde 3] zich voorts, op dezelfde gronden als hiervoor vermeld, tegen de op de aanvaringsregeling gebaseerde vordering verweren met een beroep op de in de CMNI voorziene ontheffingen en beperkingen van aansprakelijkheid. Dat doet [gedaagde 3] ook.
3.24.
De vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 3] kan dan ook niet slagen.
3.25.
De rechtbank zal [eiseres 1] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten veroordelen. De rechtbank zal de aan de zijde van [gedaagde 3] tot deze uitspraak gevallen proceskosten begroten op:
griffierecht € 619,00
salaris advocaat
€ 1.086,00(twee punten in Liquidatietarief II)
totaal € 1.105,00.
3.26.
De rechtbank zal de proceskostenveroordeling, zoals gevorderd en niet zelfstandig bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
In voorwaardelijke reconventie
3.27.
De rechtbank stelt vast dat de voorwaarden voor de vorderingen in reconventie niet zijn vervuld. Enige vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] zal niet worden toegewezen. Enige vordering van [gedaagde 3] tegen [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] ligt niet voor, laat staan dat die zal worden toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 1] af;
4.2.
wijst de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 2] af;
4.3.
veroordeelt [eiseres 1] in de proceskosten; begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevallen proceskosten op € 1.105,00;
4.4.
wijst de vordering van [eiseres 1] tegen [gedaagde 3] af;
4.5.
veroordeelt [eiseres 1] in de proceskosten; begroot de tot deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 3] gevallen proceskosten op € 1.105,00;
verklaart dit vonnis voor zover het deze proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
verstaat dat de voorwaarden voor het instellen van de eisen in reconventie niet zijn vervuld.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P. Sprenger en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2018.
1928