ECLI:NL:RBROT:2018:6659

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
10/259744-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak woningoverval en veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een woningoverval en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de woningoverval, omdat de alternatieve lezing van de verdachte niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte aan te wijzen als een van de daders van de woningoverval, ondanks dat de officier van justitie meende dat de verdachte betrokken was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende onderscheidende kenmerken bevatten om de verdachte te identificeren als een van de daders. De verdachte had verklaard dat hij de twee daders had afgezet en daarna was weggereden, wat niet kon worden weerlegd door het bewijs.

Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van twee vuurwapens. De verdachte had een pistool in zijn jas en een ander pistool in een tas in de auto waarin hij werd aangetroffen. Het DNA van de verdachte was aangetroffen op het tweede wapen, wat leidde tot de conclusie dat hij dit wapen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het voorhanden hebben van vuurwapens en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte op het gebied van de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-259744-17
Datum uitspraak: 18 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [land verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsvrouw mr. A.N. Slijters, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat bewezen kan worden dat de verdachte één van de woningovervallers is geweest. Uit de masten die de mobiele telefoon van de verdachte heeft aangestraald blijkt dat hij in de directe omgeving van de woning is geweest tijdens de woningoverval. De verdachte past in het signalement dat door de aangever en getuige [naam getuige] is gegeven. De verdachte heeft eerst tijdens de zitting verklaard dat hij twee personen heeft afgezet bij de woning van de aangever en daarna is weggereden. De officier van justitie acht deze verklaring ongeloofwaardig. Maar zelfs als deze verklaring gevolgd wordt, kan worden bewezen dat de verdachte medepleger is geweest van de woningoverval. De officier van justitie gaat hierbij uit van de situatie dat de verdachte de daders had afgezet bij de woning en pas is weggereden toen zij weer bij hem in de auto waren gestapt.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat op basis van de verklaringen in het dossier bewezen kan worden verklaard dat er een diefstal met geweld heeft plaatsgevonden in de woning van de aangever. De aangever heeft verklaard dat hij had afgesproken met zijn collega [naam getuige] om via hem een televisie te verkopen. [naam getuige] had zijn achterneef gesproken over deze televisie en had vervolgens van hem de contactgegevens van de verdachte doorgestuurd gekregen. Hij had met de verdachte afgesproken bij de woning van de aangever. Bij die woning kwamen drie personen aangereden in een Mercedes. Twee personen zijn uitgestapt en de derde persoon is weggereden met de Mercedes. [naam getuige] en die twee personen zijn de woning van de aangever binnen gegaan. Vervolgens hebben die twee personen pistolen getrokken en spullen gestolen uit de woning.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn dat een van de personen in de woning de verdachte is geweest. Ten aanzien van de signalementen van de daders die door de aangever en [naam getuige] zijn gegeven, merkt de rechtbank op dat er onvoldoende onderscheidende kenmerken zijn benoemd om de verdachte op basis daarvan aan te kunnen wijzen als één van de twee daders. Bovendien heeft [naam getuige] verklaard dat beide daders rond de 1.90 meter lang waren, terwijl de rechtbank ter terechtzitting uit eigen waarneming heeft vastgesteld dat de verdachte ongeveer 1.75 meter lang is en niet oogt als 1.90 meter lang. Gelet hierop en nu [naam getuige] heeft verklaard dat één van de drie personen direct is weggereden na het afzetten van de twee daders, kan niet worden uitgesloten dat de verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard – de persoon in de auto is geweest die na het afzetten van de andere personen is weggereden.
Om die reden en omdat die auto na de overval niet meer is waargenomen door de aangever of [naam getuige] , kan niet worden vastgesteld dat de daders na de overval weer zijn meegereden met de verdachte. De verdachte kan reeds hierom niet als medepleger van de ten laste gelegde diefstal met geweld worden aangemerkt, nog daargelaten of bewezen kan worden dat de verdachte geweten heeft wat het oogmerk van de twee daders was en of een dergelijke bijdrage van de kant van de verdachte voldoende substantieel zou zijn geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het pistool van het merk Zastava en de bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Het DNA van de verdachte kan op dat wapen terecht zijn gekomen door secundaire overdracht via zijn paspoort en ontslagpapieren uit de penitentiaire inrichting, die met dit wapen in één tas waren aangetroffen. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het vuurwapen dat in de jas van de verdachte is aangetroffen.
4.2.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat het wapen dat in zijn jas was gevonden (het Bbm-wapen) van hem was, zodat de rechtbank de bewezenverklaring ten aanzien van dat wapen niet nader zal motiveren.
Het andere wapen, het Zastava pistool, is gevonden in de auto waarin de verdachte voor zijn aanhouding is aangetroffen. De verdachte zat op de achterbank en rechts voorin de auto trof de politie een tas aan met daarin het genoemde vuurwapen, het paspoort van de verdachte en een bewijs van ontslag uit de penitentiaire inrichting op naam van de verdachte. Op dit wapen is een DNA-mengprofiel aangetroffen. Daaruit is één DNA-hoofdprofiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit wapen niet van hem is en dat hij niet weet hoe het in de tas bij zijn paspoort en ontslagbrief terecht is gekomen. Volgens de verdachte heeft hij, voordat hij de auto instapte, aan een vriend gevraagd zijn paspoort en ontslagbrief te pakken en mee te nemen in de auto. De rechtbank stelt vast dat het DNA van de verdachte is aangetroffen op het vuurwapen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat dit DNA door secundaire overdracht van huidepitheel via het paspoort en ontslagbewijs van de verdachte op het wapen terecht is gekomen. De verklaring van de verdachte dat hij zijn vriend vroeg om alvast zijn paspoort en ontslagbewijs mee te nemen naar de auto vindt geen steun in de verklaringen die door de overige inzittenden van de auto zijn afgelegd.
Nu het Zastava pistool samen met persoonlijke goederen van de verdachte is aangetroffen in één tas, terwijl er ook DNA van de verdachte op dat wapen is aangetroffen, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ook dat pistool voorhanden heeft gehad.
4.2.3.
Conclusie
Het onder twee ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 27 december 2017, te Rotterdam wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1
van de Wet wapens en munitie, te weten:
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava 88, kaliber 9 mm, en
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Bbm, kaliber 6.35 mm,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten:
- 6 kogelpatronen, kaliber 9 mm, en
- 5 kogelpatronen, kaliber 6.35 mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Bij de verdachte zijn twee geladen vuurwapens aangetroffen, terwijl hij in de auto zat. Het ene vuurwapen zat in zijn jaszak en het andere vuurwapen zat in een tasje waarin ook documenten van de verdachte zaten. De verdachte heeft dus twee geladen vuurwapens voorhanden gehad op de openbare weg. Daarmee heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen in het leven geroepen omdat het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen het gebruik daarvan mogelijk maakt en, naar de ervaring leert, ook vaak met zich brengt. Dit is de reden waarom tegen illegaal vuurwapenbezit streng wordt opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. In negatieve zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte reeds meermalen en recentelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, waarbij (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen zijn opgelegd. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een dergelijk feit te begaan. Ook wordt als strafverzwarend meegewogen dat de verdachte beide vuurwapens geladen met munitie op de openbare weg bij zich had.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 13.007,29 aan materiële schade, een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade en € 952,88 aan proceskosten.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de posten die zien op de materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten aanzien van de proceskosten dient aangesloten te worden bij het liquidatietarief.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken voor het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 november 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning/pand gelegen aan de [adres delict] een hoeveelheid goud (ter waarde van 11.000 euro of daaromtrent) en/of een geldbedrag van 1700 euro of daaromtrent en/of autosleutels, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een pistool, althans een op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of voor te houden aan en/of te richten op die [naam slachtoffer 1] , en/of
- ( vervolgens) dat pistool/op een pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het (voor)hoofd van die [naam slachtoffer 1] te zetten, en/of
- de zakken van die [naam slachtoffer 1] te doorzoeken, en/of
- die [naam slachtoffer 1] toe te voegen: "Waar is het geld en het goud?" en/of "Ga zitten" en/of "Houd je mond" en/of "Ik ga je slaan", en/of
- die [naam slachtoffer 1] in het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of op het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 27 december 2017, te Rotterdam een of meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1, te weten:
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Zastava 88, kaliber 9 mm, en/of
- een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Bbm, kaliber 6.35 mm,
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de categorie III, te weten:
- 6 kogelpatronen, kaliber 9 mm, en/of
- 5 kogelpatronen, kaliber 6.35 mm,
voorhanden heeft gehad.