In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een woningoverval en het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de woningoverval, omdat de alternatieve lezing van de verdachte niet kon worden uitgesloten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte aan te wijzen als een van de daders van de woningoverval, ondanks dat de officier van justitie meende dat de verdachte betrokken was. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende onderscheidende kenmerken bevatten om de verdachte te identificeren als een van de daders. De verdachte had verklaard dat hij de twee daders had afgezet en daarna was weggereden, wat niet kon worden weerlegd door het bewijs.
Echter, de rechtbank vond wel voldoende bewijs voor het tweede ten laste gelegde feit, namelijk het voorhanden hebben van twee vuurwapens. De verdachte had een pistool in zijn jas en een ander pistool in een tas in de auto waarin hij werd aangetroffen. Het DNA van de verdachte was aangetroffen op het tweede wapen, wat leidde tot de conclusie dat hij dit wapen voorhanden had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het voorhanden hebben van vuurwapens en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de ernst van het feit en de recidive van de verdachte op het gebied van de Wet wapens en munitie.