ECLI:NL:RBROT:2018:664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
10/741438-17 / vordering TUL VV: 22/000988-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak en bedrijfsinbraak door recidivist met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van woninginbraak en bedrijfsinbraak in vereniging. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.S. Korteling. De officier van justitie, mr. C.J.A. de Bruijn, eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door een verbalisant betrouwbaar was, ondanks de verdediging die stelde dat de herkenning niet betrouwbaar was vanwege raciale verschillen. De rechtbank verwierp dit verweer en achtte de herkenning bruikbaar voor het bewijs. De verdachte werd ook beschuldigd van een tweede feit, waarbij een bloedspoor met zijn DNA in een kluisruimte werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van zijn bloed ongeloofwaardig was. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en kreeg hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden opgelegd. De rechtbank overwoog dat de inbraken ernstige gevolgen hadden voor de slachtoffers en dat de verdachte geen respect had getoond voor andermans eigendommen. De rechtbank verlengde ook de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met een jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741438-17
Parketnummer vordering TUL VV: 22-000988-14
Datum uitspraak: 31 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in:
de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. W.S. Korteling, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
in de zaak met parketnummer 10/741438-17
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden het nakomen van een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling bij Palier of een soortgelijke instelling en een inspanningsverplichting voor het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding ook als dit inhoudt begeleiding vanuit Middin of een soortgelijke instelling;
  • gevangenneming van de verdachte ten aanzien van feit 2;

in de zaak met parketnummer 22-000988-14

- toewijzing van de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 november 2014 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsverweer feit 1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verdachte was in Berkel en Rodenrijs omdat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte] in Bleiswijk een date had gehad. Toen de politie hen aanhield waren zij onderweg naar het treinstation in Zoetermeer. De herkenning van de verdachte als een van de daders van de tenlastegelegde woninginbraak door verbalisant [naam verbalisant] is niet betrouwbaar nu hij van een ander ras is dan de verdachte, hetgeen herkenningen bemoeilijkt, de verbalisant de daders in de woning in het donker op een afstand van vijf meter in een stressvolle situatie heeft waargenomen en de eerder door hem doorgegeven signalementen van de daders niet specifiek zijn. Volgens de verdediging moet de herkenning daarom van het bewijs worden uitgesloten, waardoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert.
BeoordelingVerbalisant [naam verbalisant] heeft de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] na hun aanhouding herkend als de twee ontsnapte daders van de woninginbraak die hij kort daarvoor in de woning heeft gezien. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenning. Het enkele feit dat verbalisant [naam verbalisant] (mogelijk) van een ander ras is, maakt de herkenning niet onbetrouwbaar. Hoewel de verbalisant geen zeer specifieke kenmerken van de daders heeft genoemd, heeft hij stellig verklaard dat hij de verdachte en medeverdachte na hun aanhouding direct heeft herkend als de daders die hij daarvoor in de woning had gezien. De verbalisant heeft daarbij gedetailleerd omschreven dat bij zijn waarneming de achterzijde van de woning, waar hij zich op dat moment bevond, door een lantarenpaal goed verlicht was en hij in de woning licht zag branden. Hij zag twee gezichten van de mannen die in de woning waren. Beide mannen keken hem aan en op dat moment heeft hij zijn zaklamp aangezet en op beide mannen geschenen. In een aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant de herkenning bevestigd, (nogmaals) aangegeven dat beide gezichten van de daders in de woning volledig zichtbaar waren en dat hij de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] in het politievoertuig direct heeft herkend omdat hij ze kort daarvoor in de woning in het gezicht had aangekeken. De rechtbank acht de gezichtsherkenning door verbalisant [naam verbalisant] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van de verdachte dat hij enkel in Berkel en Rodenrijs was omdat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , na een date in Bleiswijk, onderweg was naar treinstation Zoetermeer, is niet aannemelijk geworden. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn op ongeveer 3,5 kilometer afstand van de plaats delict en binnen 45 minuten na de inbraak aangehouden. Dit tijdsbestek past bij de tijd die gewoonlijk nodig is om 3,5 kilometer te lopen. De verdachte was bij de aanhouding aan het hijgen en zweten. Gelet hierop is het scenario waarvan de officier van justitie uitgaat, namelijk dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] na hun betrapping op de vlucht zijn geslagen, veel aannemelijker. Bovendien is de beweerdelijke date niet onderbouwd. De gevoerde verweren worden daarom verworpen.
4.2.
Bewijsverweer feit 2
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook van het onder 2 tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het bloedspoer dat in de kluisruimte van de in de tenlastelegging bedoelde winkel is aangetroffen een daderspoor is. Het bloedspoor (bloeddruppel met DNA van de verdachte) is volgens de verklaring die de verdachte op de terechtzitting heeft afgelegd in de kluisruimte terecht gekomen toen hij omstreeks augustus/september 2017 in het slagerijgedeelte van de winkel werkte en in de kluisruimte vlees heeft staan snijden. Deze uitleg voor de aanwezigheid van zijn bloed wordt niet weersproken door de bewijsmiddelen. Daarom dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
BeoordelingUit het dossier volgt dat het bloedspoor (bloeddruppel met DNA van de verdachte) is aangetroffen op de muur in de kluisruimte waartegen de achterzijde van de kluis had gestaan. De kluis lag na de ontdekking van de inbraak met de achterzijde op de grond. Een van de scharnieren van de kluis was los en omgebogen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte voor de wijze waarop bloed met zijn DNA in de kluisruimte is terecht gekomen volstrekt onaannemelijk. De verdachte heeft geen onderbouwing gegeven waaruit blijkt dat hij überhaupt werkzaam is geweest in de winkel. Bovendien heeft hij tijdens zijn verhoor door de politie op de vraag “Kent u de winkel ' [naam winkel] ' aan het [adres delict 1] in Rotterdam?” geantwoord “Niet dat ik weet.” Dat verdraagt zich niet met het standpunt dat hij thans inneemt.
Gelet op het feit dat het bloedspoor met het DNA van de verdachte is aangetroffen meteen na de ontdekking van de inbraak in de winkel, dat het bloedspoor zich bevond op de muur waar de kluis met de achterzijde tegen aan had gestaan, dat aan de kluis, die op de grond lag, braakschade zat en dus doelwit van inbraak is geweest, wordt bewezen geacht dat de verdachte als dader bij die inbraak betrokken is geweest.
Het andersluidende verweer wordt verworpen.
4.3.
Bewijs en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 12 oktober 2017 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee armbanden (merk Pandora), toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de woning aan de [adres delict 2] ,
hadden verschaftdoor middel van braak;
2.
hij op 12 oktober 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en/of winkel ' [naam winkel] ', zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededaders, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de winkel aan het [adres delict 1] ,
hadden verschaften dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik hadden gebracht door middel van braak;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
2.
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht, door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feitenuitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen ingebroken in een woning en daarbij sieraden gestolen. Bij de inbraak is schade veroorzaakt aan een schuifpui en een ruit. In de woning is alles overhoop gehaald. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak in een winkel. Ook daarbij hebben zij de winkel compleet overhoop gehaald, kassa’s opengebroken, daaruit geldbedragen weggenomen en geprobeerd een kluis open te breken.
De woninginbraak en bedrijfsinbraak hebben de slachtoffers dus materiële schade en overlast bezorgd. De verdachte heeft getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dat bij de woninginbraak niet meer dan twee armbanden zijn buit gemaakt is alleen te danken aan het kordate handelen van buurtbewoners die de politie hebben ingeschakeld.
Dit soort feiten vormen een grove inbreuk op de privacy en hebben veelal een enorme impact op slachtoffers. Bovendien zorgen inbraken in het algemeen ook voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt. Dit geldt te meer nu de woning waar in dit geval werd ingebroken in een woonwijk lag en de inbraak vroeg op de avond heeft plaatsgevonden en meerdere buurtbewoners daar getuige van zijn geweest. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en alleen aan zijn eigen financiële gewin gedacht.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 december 2017 blijkt dat de verdachte – naast na te noemen voorwaardelijke veroordeling van 16 november 2014 waarvan de proeftijd nog loopt en waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd – recent niet is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Hij liep, zoals gezegd, echter wel in een proeftijd. Deze heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 december 2017. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandelverplichting en inspanningsverplichting voor het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding.
Gelet op de (ontkennende) proceshouding van de verdachte en verder gezien de eerder tegen hem uitgesproken voorwaardelijke veroordeling waaraan de thans door de reclassering geadviseerde voorwaarden reeds zijn verbonden en waarvan de proeftijd nog loopt welke proeftijd -zoals hierna zal worden overwogen- zal worden verlengd, wordt het opnieuw opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend geacht.
Alles in aanmerking genomen kan thans niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. Deze straf is zwaarder dan de straf die door de officier van justitie is geëist, maar dit wordt door de rechtbank nodig geacht.

8.Voorlopige hechtenis feit 2

Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven en de door de officier van justitie op de terechtzitting gevorderde gevangenneming ten aanzien van feit 2 dient te worden afgewezen.
Beoordeling
Uit de bewezenverklaring van feit 2 blijkt dat er voldoende ernstige bezwaren bestaan ten aanzien van dit feit, dat een strafbedreiging van meer dan vier jaar kent. Er is ook voldoende gebleken van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte ter zake van dit feit vordert, hierin bestaande dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld.
De voorlopige hechtenis is daarom ook ten aanzien van feit 2 geboden. De vordering tot gevangenneming van de verdachte ten aanzien van feit 2 zal daarom worden toegewezen., zodat de voorlopige hechtenis vanaf heden ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten geldt.
Gelet op de bewezenverklaring van beide feiten wordt het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag, van 2 november 2014, is de verdachte ter zake van -kort gezegd- diefstal uit een woning veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 april 2016.
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar. Dit zodat de aan die voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden voorwaarden van toezicht, behandeling en begeleiding een jaar langer blijven gelden. Dat toezicht en die behandeling en begeleiding krijgen kan nu het uitzitten van de op te leggen gevangenisstraf weer worden opgestart.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met parketnummer 10/741438-17
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beveelt de gevangenneming van de verdachte ten aanzien van feit 2, met ingang van heden;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
in de zaak met parketnummer 22-000988-14
verlengt de proeftijdvan de bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 november 2014 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en M..J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Verduijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum in de kop van dit vonnis vermeld .
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse ringen, kettingen en andere sieraden en/of twee armbanden (merk Pandora), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de woning aan de [adres delict 2] , en/of die weg te nemen goederen onder hun/zijn bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geld (biljetten, tussen 4.000 en 5.000 euro uit de hoofdkassa en/of circa 300
euro uit de kassa uit het rechter gedeelte van de winkel), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en/of winkel ' [naam winkel] ', in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de winkel aan het
[adres delict 1] , en/of dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht