ECLI:NL:RBROT:2018:6631

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
10/651011-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroving op de openbare weg met geweld en gebruik van stroomstootwapens

Op 14 maart 2018 vond in het Museumpark te Rotterdam een beroving plaats waarbij de aangever, [naam slachtoffer], rond 01.00 uur door een groep mannen werd overvallen, geschopt, getaserd en beroofd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij deze gewelddadige straatroof. De aangever heeft letsel opgelopen en zijn jas, met daarin waardevolle spullen, werd ontvreemd. De rechtbank heeft de verklaringen van medeverdachten en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en de verdachte werd geconfronteerd met camerabeelden die zijn aanwezigheid in de buurt van de overval bevestigden. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden, maar legde ook een voorwaardelijk deel op met reclasseringstoezicht. De verdachte werd veroordeeld tot een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 985,69, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/651011-18
Datum uitspraak: 29 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
Raadsman mr. P.H.A. de Boer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering die mede inhouden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten, alsmede andere voorwaarden het gedrag betreffende, zoals geformuleerd in het advies van Reclassering Nederland van 31 mei 2018;
- dadelijke uitvoerbaarverklaring van de bijzondere voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde straatroof. De tenlastelegging wordt – op alle wezenlijke onderdelen daarvan - uitsluitend ondersteund door de auditu verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat hij van de (mede)verdachte [naam medeverdachte 2] heeft gehoord wat er die nacht is voorgevallen. Daarnaast is het de vraag welke waarde aan deze onduidelijke en ‘warrige’ verklaring moet worden gehecht. Verdachte is ruim drie uur na de straatroof aangehouden en een directe link tussen de aanhouding en de straatroof ontbreekt. Verder kan medeplegen niet worden bewezen, omdat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 14 maart 2018 wordt op de openbare weg in het Museumpark te Rotterdam de aangever [naam slachtoffer] rond 01.00 uur overvallen, geschopt, getaserd en beroofd. Tijdens deze beroving wordt van de aangever onder meer zijn jas, met daarin een portemonnee met inhoud en een mobiele telefoon ontvreemd. De aangever heeft aan de straatroof letsel aan zijn gezicht, linkerarm en rechterhand overgehouden. Hij heeft tegenover de politie verklaard dat hij door vijf of zes mannen is beroofd waarvan één van hen een groenkleurige jas droeg met camouflagepatroon en één met lang rastahaar. Deze verklaring wordt bevestigd door de getuige [naam getuige] .
De politie heeft camerabeelden, afkomstig van een beveiligingscamera van de Kunsthal, die is gevestigd aan het Museumpark, uitgekeken en vastgesteld dat op 14 maart 2018 om 01.05.13 uur, vier personen over de voetgangersbrug uit het park in de richting van de Kunsthal renden. Eén van hen had een jas met een camouflageprint. De jas van de aangever werd in diezelfde nacht op deze voetgangersbrug terug gevonden. Om 03.43 uur werd door de politie op camerabeelden gezien dat zes mannen de Boomgaartstraat - in de directe omgeving van het Museumpark - inrenden en zich schuilhielden op diverse plaatsen. Eén van deze mannen droeg een jas met camouflagepatroon. Een andere man had een tas om zijn nek hangen en een derde had lang rastahaar. Om 03.44 uur liepen deze mannen samen naar de Westblaak. Een beveiliger van de gemeente Rotterdam, [naam beveiliger 1] genaamd, die eerder geïnformeerd was over de beroving, zag rond deze tijd een man op de Westblaak en vijf andere mannen in een zijstraat rechts van de Westblaak staan. Eén van de mannen had lang rasta haar en een andere man droeg een jas met een camouflagepatroon. Twee van deze mannen staken de Westblaak over in de richting van Eendrachtsplein. Dit wordt bevestigd door de beveiliger [naam beveiliger 2] . De achterblijvende drie mannen zijn door de politie aangehouden en bleken de medeverdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] te zijn.
De twee mannen, die de Westblaak waren overgestoken, zijn later staande gehouden door verbalisant [naam verbalisant 1] op de Nieuwe Binnenweg. Op diens verzoek identificeerden zij zich om 03.54 uur als [naam verdachte] en [naam medeverdachte 4] . Nadat de verbalisanten [naam verbalisant 2] en van [naam verbalisant 3] een melding ontvingen dat er mogelijk door één van beiden iets was weggegooid hebben zij vervolgens in aanwezigheid van [naam verbalisant 1] beide verdachten gefouilleerd. De verbalisant [naam verbalisant 2] heeft op 40 cm van de verdachte op de grond in een portiek de ID-kaart en de OV-chipkaart op naam van aangever aangetroffen. Na verificatie bij de collega’s of deze passen afkomstig konden zijn van de hiervoor vermelde overval, hetgeen aan hen werd bevestigd, hebben zij beide verdachten aangehouden.
De rechtbank stelt vast dat tweeënhalf uur na de overval op aangever tijdens de fouillering van de verdachte in diens onmiddellijke omgeving – namelijk 40 centimeter van de plaats waar de verdachte werd staande gehouden - twee passen zijn aangetroffen waarvan aangever diezelfde nacht en in de directe omgeving daarvan is beroofd. Bovendien volgt uit de hiervoor omschreven camerabeelden dat de verdachte zich in de tijd voorafgaande aan zijn aanhouding heeft opgehouden met de medeverdachten.
Tezamen en in vereniging
De medeverdachte [naam medeverdachte 3] – blijkens het proces-verbaal van politie de drager van de camouflagejas – heeft tegenover de politie verklaard aanwezig te zijn geweest tijdens de overval van de aangever. Hij heeft verklaard daar en toen te zijn geweest met de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , die hij kort daarvoor had ontmoet. [naam medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat voor hem vier mannen liepen, dat één van hen riep: “pak hem vast” en dat hij heeft gezien dat medeverdachte [naam medeverdachte 2] de aangever heeft laten struikelen.
De medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat [naam medeverdachte 2] zijn “mattie” (vriend) is en dat deze hem samen met [naam medeverdachte 3] rond half één die nacht van het centraal station in Rotterdam had opgehaald. Zij liepen in de richting van het Museumpark toen [naam medeverdachte 2] werd aangesproken door twee andere Antilliaanse jongens, die hij niet goed kende.
Wanneer de politie [naam medeverdachte 1] tijdens het verhoor de foto’s toont, die in diezelfde nacht van de verdachte en van de medeverdachte [naam medeverdachte 4] zijn gemaakt, verklaart hij hen beiden te herkennen als ‘die andere twee jongens’ die in die nacht bij hen aanwezig zijn geweest. Hij heeft voorts verklaard dat hij in die nacht van [naam medeverdachte 2] heeft gehoord dat de aangever door de verdachte, door [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] zelf is beroofd. [naam medeverdachte 1] heeft daarbij verklaard dat [naam medeverdachte 2] hem heeft gezegd dat ‘ze de man hadden vastgehouden en dat ze stroom op de man hebben gedaan’. Ook heeft hij gehoord dat ze een portemonnee hadden gepakt en hebben de medeverdachten een Samsung telefoon laten zien. Dit alles tezamen acht de rechtbank voldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking te spreken. Het verweer daaromtrent wordt dus verworpen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de verklaring van [naam medeverdachte 1] – anders dan door de verdediging is aangevoerd - met betrekking tot het verloop van de beroving betrouwbaar. [naam medeverdachte 1] noemt in zijn verhoor gedetailleerde feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij óf zelf ter plaatse is geweest óf dit uit de eerste hand (van medeverdachte [naam medeverdachte 2] ) heeft vernomen. [naam medeverdachte 1] is diezelfde nacht, in het gezelschap van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , door de politie aangehouden en niet is gebleken dat hij op een andere wijze kennis heeft kunnen nemen van deze feiten en omstandigheden.
Volgens vaste rechtspraak kan de omstandigheid dat de verdachte geen verklaring wenst af te leggen of een bepaalde vraag wenst te beantwoorden op zichzelf niet tot het bewijs bijdragen. Wel kan de rechtbank, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het ten laste gelegde feit, geen redelijke, hiervoor ontzenuwende verklaring heeft gegeven, zulks in haar overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal betrekken. Door het volledig uitblijven van enige aannemelijke verklaring van de kant van de verdachte die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven om aan de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit te twijfelen, wordt de rechtbank gesterkt in haar overtuiging van de betrokkenheid van de verdachte bij deze overval. De rechtbank wordt in deze overtuiging voorts gesterkt door het roepen van de verdachte naar de medeverdachte [naam medeverdachte 4] in de arrestantencomplex, kort na de aanhouding van de verdachte (vertaald uit het Papiaments) “zorg dat je niet praat anders ben ik de klos”.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op 14 maart 2018 tezamen met anderen de aangever [naam slachtoffer] heeft beroofd. Het ten laste gelegde zal bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 14 maart 2018 te Rotterdam op de openbare weg, te weten het Museumpark,
tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas, met daarin een telefoon (merk/type Samsung Galaxy S8) en oordopjes en passen en sleutels,
toebehorende aan [naam slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweldtegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld bestond uit het:
- achtervolgen van die [naam slachtoffer] , en
- van achteren vastpakken van de armen van die [naam slachtoffer] , en
- naar de grond trekken van die [naam slachtoffer] (waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam),
en
- meermalen drukken/houden van een of meer stroomstootwapens tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en het daarbij geven van een of meer stroomstoten met die wapens tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] ;
- uittrekken van de jas van die [naam slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer beroofd. Deze beroving vond plaats in de nachtelijke uren in het Museumpark te Rotterdam. Het slachtoffer is achtervolgd en nadat hij door de verdachte en zijn medeverdachten was ingehaald bij de armen vastgepakt, geslagen en geschopt (en pootje gehaakt) waarna hij op de grond terecht is gekomen. Terwijl het slachtoffer op de grond lag is hij getaserd. De verdachte en zijn medeverdachten hebben het slachtoffer, nog altijd liggend op de grond, zijn jas uitgetrokken. In deze jas zat een mobiele telefoon Galaxy S8, een ID-kaart, ov-chipkaart en een sleutelbos. Aan deze beroving heeft de aangever letsel overgehouden in zijn gezicht, linker arm en rechterhand.
Het spreekt voor zich dat dit feit een grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Uit het schade-onderbouwingsformulier, dat door het slachtoffer is ingediend blijkt dat hij enige weken fysiek last heeft gehad van het toegebrachte letsel en dat hij zich op straat voortaan minder veilig voelt dan voorheen. Daarbij brengt een feit als dit onrust teweeg in de maatschappij. De verdachte heeft kennelijk op het moment van het plegen van het feit niet stilgestaan bij deze gevolgen voor het slachtoffer en voor de maatschappij.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 31 mei 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De leefsituatie van de verdachte baart zorgen. De verdachte had een kamer bij het CVD en er was een lopend reclasseringstoezicht, maar dit heeft de verdachte vanwege een detentie op Curaçao niet kunnen nakomen. Er is sprake van een aantal probleemgebieden die het risico op recidive kunnen verhogen. Zo heeft de verdachte geen structurele dagbesteding, geen inkomen en heeft hij schulden. Gelet daarop is het belangrijk dat de verdachte adequaat begeleid wordt en dat hij structuur krijgt in zijn leven. Bij een veroordeling wordt geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en andere voorwaarden het gedrag betreffende, waaronder een inspanningsverplichting ten aanzien van dagbesteding en schuldhulpverlening en het meewerken aan urinecontroles.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op de gevolgen die het feit voor het slachtoffer moet hebben gehad, alsmede op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank ziet gelet op de ernst van dit feit, een straatroof, gepleegd door een groep mannen, rond één uur ’s nachts waarbij (een) stroomstootwapen(s) is/zijn gebruikt, hiervoor geen aanleiding. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, passend en geboden is, en ook recht doet aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Nu de Reclassering Nederland begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een contactverbod met de medeverdachten, nu een dergelijk contactverbod niet in alle zaken is geadviseerd door de reclassering en er blijkens het dossier tussen de verdachten onderling geen sprake is van structurele contacten. Ook ter zitting hebben de verdachten verklaard de andere verdachten niet te kennen, dan wel toevallig die avond/nacht te zijn tegengekomen.
De rechtbank zal zoals ook door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd, de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 185,- aan materiële schade en een vergoeding van € 800,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal dient te worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel inclusief wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft, gelet op het door hem ingenomen standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring, primair afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit. Subsidiair is betoogd dat de vordering ten aanzien van dat deel dat ziet op vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 500,-. De hoogte van het bedrag ten aanzien van vergoeding van materiële schade is niet betwist.
8.3.
Beoordeling
Materieel
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering voldoende is onderbouwd zal deze worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 185,69.
Immaterieel
Tevens is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 800,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke veroordeling
Nu de verdachte het strafbare feit , ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader/mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 14 maart 2018.
Kosten
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 985,69, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2018. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering. Daartoe moet de veroordeelde zich binnen de proeftijd (blijven) melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. De veroordeelde wordt verplicht om deel te nemen aan ambulante begeleiding van Homerun Humanitas of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling/ begeleiding door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. De veroordeelde heeft de inspanningsverplichting om mee te werken aan begeleiding gericht op dagbesteding en het volgen van een opleiding, vrijwillig/passend werk of ander soort dagactiviteiten;
4. De veroordeelde heeft een inspanningsverplichting om zijn financiën te stabiliseren en dient mee te werken aan schuldhulpverlening;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, met dien verstande dat de één betalende, de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 985,69 (zegge: negenhonderdvijfentachtig euro en negenenzestig eurocent), bestaande uit € 185,69 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 985,69 (hoofdsom
, zegge: negenhonderdvijfentachtig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 985,69 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
19 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader/mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.A. Poppe-Gielesen, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 maart 2018 te Rotterdam
op of aan de openbare weg, te weten het Museumpark,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een jas, met daarin een telefoon (merk/type Samsung Galaxy S8) en/of oordopjes
en/of een of meer passen en/of een of meer sleutels,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- achtervolgen van die [naam slachtoffer] , en/of
- van achteren vastpakken van de armen van die [naam slachtoffer] , en/of
- naar de grond trekken van die [naam slachtoffer] (waardoor die [naam slachtoffer] ten val kwam),
en/of
- meermalen drukken/houden van een of meer stroomstootwapens op/tegen het
lichaam van die [naam slachtoffer] en/of het daarbij geven van een of meer stroomstoten
met die wapens op/tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] ;
- uittrekken van de jas van die [naam slachtoffer] ;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)