ECLI:NL:RBROT:2018:663

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
10/741437-17 / vordering TUL VV:16/178753-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraak in vereniging door recidivist met gevangenisstraf en bewijswaardering

Op 31 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak in vereniging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] en ingeschreven op het adres [adres verdachte] in [woonplaats verdachte], was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. C.J.A. de Bruijn, eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de herkenning door de verbalisant niet betrouwbaar was. De rechtbank oordeelde echter dat de herkenning door verbalisant [naam verbalisant] betrouwbaar was, ondanks de argumenten van de verdediging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met anderen op 12 oktober 2017 te Berkel en Rodenrijs, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, twee armbanden heeft weggenomen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar verlengd. De rechtbank benadrukte de ernst van de inbraak en de impact op de slachtoffers, en dat de verdachte geen respect toonde voor andermans eigendommen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741437-17
Parketnummer vordering TUL VV: 16-178753-16
Datum uitspraak: 31 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsvrouw mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
in de zaak met parketnummer 10/741437-17
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest;

in de zaak met parketnummer 16-178753-16

- verlenging van de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 februari 2017 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met één jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsverweer
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verdachte was in Berkel en Rodenrijs omdat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte] in Bleiswijk een date had gehad. Toen de politie hen aanhield waren zij onderweg naar het treinstation in Zoetermeer. De herkenning van de verdachte als een van de daders van de tenlastegelegde woninginbraak door verbalisant [naam verbalisant] is niet betrouwbaar nu hij van een ander ras is dan de verdachte, hetgeen herkenningen bemoeilijkt, de verbalisant de daders in de woning in het donker op een afstand van vijf meter in een stressvolle situatie heeft waargenomen en de eerder door hem doorgegeven signalementen van de daders niet specifiek zijn. Volgens de verdediging moet de herkenning daarom van het bewijs worden uitgesloten, waardoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert.
BeoordelingVerbalisant [naam verbalisant] heeft de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] na hun aanhouding herkend als de twee ontsnapte daders van de woninginbraak die hij kort daarvoor in de woning heeft gezien. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze herkenning. Het enkele feit dat verbalisant [naam verbalisant] (mogelijk) van een ander ras is, maakt de herkenning niet onbetrouwbaar. Hoewel de verbalisant geen zeer specifieke kenmerken van de daders heeft genoemd, heeft hij stellig verklaard dat hij de verdachte en medeverdachte na hun aanhouding direct heeft herkend als de daders die hij daarvoor in de woning had gezien. De verbalisant heeft daarbij gedetailleerd omschreven dat bij zijn waarneming de achterzijde van de woning, waar hij zich op dat moment bevond, door een lantarenpaal goed verlicht was en hij in de woning licht zag branden. Hij zag twee gezichten van de mannen die in de woning waren. Beide mannen keken hem aan en op dat moment heeft hij zijn zaklamp aangezet en op beide mannen geschenen. In een aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant de herkenning bevestigd, (nogmaals) aangegeven dat beide gezichten van de daders in de woning volledig zichtbaar waren en dat hij de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] in het politievoertuig direct heeft herkend omdat hij ze kort daarvoor in de woning in het gezicht had aangekeken. De rechtbank acht de gezichtsherkenning door verbalisant [naam verbalisant] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
De verklaring van de verdachte dat hij enkel in Berkel en Rodenrijs was omdat hij samen met medeverdachte [naam medeverdachte] , na een date in Bleiswijk, onderweg was naar treinstation Zoetermeer, is niet aannemelijk geworden. De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn op ongeveer 3,5 kilometer afstand van de plaats delict en binnen 45 minuten na de inbraak aangehouden. Dit tijdsbestek past bij de tijd die gewoonlijk nodig is om 3,5 kilometer te lopen. Medeverdachte [naam medeverdachte] was bij de aanhouding aan het hijgen en zweten. Gelet hierop is het scenario waarvan de officier van justitie uitgaat, namelijk dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] na hun betrapping op de vlucht zijn geslagen, veel aannemelijker. Bovendien is de beweerdelijke date niet onderbouwd. De gevoerde verweren worden daarom verworpen.
4.2.
Bewijs en bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 12 oktober 2017 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee armbanden (merk Pandora), toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij, verdachte, en zijn mededaders, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de woning aan de [adres delict] ,
hadden verschaftdoor middel van braak;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met twee anderen ingebroken in een woning en daarbij sieraden gestolen. Bij de inbraak is schade veroorzaakt aan een schuifpui en een ruit. In de woning is alles overhoop gehaald. De inbraak in de woning heeft het slachtoffer dus materiële schade en overlast bezorgd. De verdachte heeft met zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Dat bij de inbraak niet meer dan twee armbanden zijn buit gemaakt is alleen te danken aan het kordate handelen van buurtbewoners die de politie hebben ingeschakeld.
Dit soort feiten vormen een grove inbreuk op de privacy en hebben veelal een enorme impact op slachtoffers. Bovendien zorgen woninginbraken in het algemeen voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt. Dit geldt te meer nu deze inbraak in een woonwijk, vroeg op de avond, heeft plaatsgevonden en meerdere buurtbewoners daar getuige van zijn geweest. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en alleen aan zijn eigen financiële gewin gedacht.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 december 2017 blijkt dat de verdachte – naast na te noemen voorwaardelijke veroordeling van 9 februari 2017 waarvan de proeftijd nog loopt en waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd – vaker is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te plegen. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van deze strafsoort en de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd.
De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van zes maanden wordt daarom passend en geboden geacht.

8.Vordering tenuitvoerlegging

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 februari 2017, is de verdachte ter zake van bedrijfsinbraken veroordeeld –voor zover van belang– tot een gevangenisstraf van 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De proeftijd is ingegaan op 24 februari 2017.
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de (aanvankelijk door de officier van justitie gevorderde) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden gelast. Er worden evenwel termen aanwezig geacht die last niet te geven, maar in plaats daarvan de proeftijd te verlengen met één jaar. Dit zodat de aan die voorwaardelijke gevangenisstraf verbonden voorwaarden van behandeling en toezicht door de reclassering een jaar langer blijven gelden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
in de zaak met parketnummer 10/741437-17
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
in de zaak met parketnummer 16-178753-16
verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 februari 2017 aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. P. van Dijken en M..J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Verduijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum in de kop van dit vonnis vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 12 oktober 2017 te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diverse ringen, kettingen en andere sieraden en/of twee armbanden (merk Pandora), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf, te weten de woning aan de [adres delict] , en/of die weg te nemen goederen onder hun/zijn bereik had(den) gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht