In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagden met als doel nakoming van een koopovereenkomst voor een recreatiewoning. De koopovereenkomst werd op 19 februari 2018 door gedaagden en op 20 februari 2018 door eisers ondertekend, waarbij de koopprijs € 79.000,- bedroeg. De woning was gelegen op een perceel grond dat in erfpacht was uitgegeven, met een einddatum van het erfpachtrecht op 31 december 2020. Eisers stelden dat gedaagden de koopovereenkomst niet nakwamen, terwijl gedaagden aanvoerden dat zij de overeenkomst buitengerechtelijk hadden vernietigd op grond van dwaling en bedrog, omdat zij niet goed geïnformeerd waren over de erfpacht en de toestemming van de grondeigenaar.
De rechtbank heeft de vordering van eisers toegewezen, oordelend dat gedaagden gehouden zijn de koopovereenkomst na te komen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was voor de vordering, omdat eisers niet konden afwachten tot de uitkomst van een bodemprocedure. De rechtbank verwierp de argumenten van gedaagden over dwaling en bedrog, omdat de makelaar niet opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt en gedaagden zelf het risico hadden genomen door de koopovereenkomst te ondertekenen. De rechtbank legde gedaagden een dwangsom op van € 500,- per dag bij niet-nakoming, met een maximum van € 75.000,-. In reconventie werd de vordering van gedaagden tot schadevergoeding afgewezen, omdat het bestaan van een vordering onvoldoende aannemelijk was.
De uitspraak werd gedaan op 25 juni 2018 door mr. P. de Bruin en mr. A.F.L. Geerdes, waarbij gedaagden in de proceskosten werden veroordeeld.