ECLI:NL:RBROT:2018:6494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
10/154922.15 en 10/030489-18 (ttz gev)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor laster en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder laster en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een gemachtigd raadsman, mr. T. Sönmez. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie, waarbij de verdachte valse beschuldigingen uitte over een ander individu, wat leidde tot een grote politie-inzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de eer en goede naam van het slachtoffer had aangetast door onterecht te beweren dat deze een aanslag zou plegen. Daarnaast bedreigde de verdachte meerdere personen, waaronder leden van de politie, met geweld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafmaat. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd vanwege psychische problemen en alcoholmisbruik, wat leidde tot de oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en behandeling voor zijn psychische problematiek. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die immateriële schade hebben geleden door de acties van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/154922.15 en 10/030489-18 (ttz gev)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol,
gemachtigd raadsman mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zijn gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J.A. Castelein heeft gevorderd:
  • niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie ten aanzien van het eerste en tweede gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde en (subsidiair) niet bewezenverklaring van deze onderdelen;
  • vrijspraak van het derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, voor zover dit betrekking heeft op het vierde gedachtestreepje, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte met betrekking tot de onder 1 (vierde gedachtestreepje), 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 9 (negen) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 (drie) jaar en de bijzondere voorwaarden zoals deze door Fivoor in haar rapport van 18 mei 2018 zijn geadviseerd;
  • schuldigverklaring van de verdachte zonder oplegging van straf of maatregel met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit met betrekking tot de smaad gepleegd op 21 maart 2011 en 5 april 2011 (het eerste en tweede gedachtestreepje) niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze feiten zijn verjaard.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit, met betrekking tot de smaad gepleegd op 22 maart 2012 (het derde gedachtestreepje), niet wettig en overtuigend is bewezen. De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (partieel), 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op8 april 2015 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk de eer en goede naam van [naam slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door:
- op 8 april 2015 een melding te doen bij de Gemeenschappelijke Meldcentrale dat die [naam slachtoffer 1] in de war is en met een wapen naar Rotterdam en Den Haag zal gaan en daar de boel zal opblazen en dat hij hem met een wapen in zijn hand heeft gezien bij de Turkse moskee in Dordrecht en dat die [naam slachtoffer 1] reeds naar Rotterdam is gegaan,
terwijl verdachte wist dat dit ten laste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
2.
hij op 28 juli 2015 te 's-Gravenhage en/of Dordrecht [naam slachtoffer 2] , zijnde voorzitter van de Sociaal Economische Raad, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk twee email-berichten verzonden naar de Sociaal Economische Raad (SER), middels het invullen en vervolgens verzenden van twee contactformulieren op de website www.ser.nl, inhoudende de volgende teksten: "Wij gaan [naam slachtoffer 2] deze week vermoorden" en "Wij gaan [naam slachtoffer 2] deze week vermoorden, afzender IS";
3.
hij op 29 juli 2015 te Dordrecht [naam slachtoffer 3] (agent van politie Eenheid Rotterdam) en [naam slachtoffer 4] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een mes in zijn hand in de richting van die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 4] gelopen;
4.
hij op 11 februari 2018 te Dordrecht [naam slachtoffer 5] en [naam slachtoffer 6] en [naam slachtoffer 7] en [naam slachtoffer 8] en [naam slachtoffer 9] en [naam slachtoffer 10] en [naam slachtoffer 11] ,
politieambtenaren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde personen te richten en voor te houden;
5.
hij op 11 februari 2018 te Dordrecht op de openbare weg, nl. de Vorrinklaan en de Piersonstraat een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV, onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten: een zelfgemaakt op een vuurwapen gelijkend voorwerp
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander doel bestemd was dan om te dreigen, heeft gedragen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
laster;
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
5.
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks van strafbare feiten. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan laster ten opzichte van iemand die hij kende van vroeger door, geheel in strijd met de waarheid en anoniem, aan de politie te melden dat deze persoon een aanslag zou gaan plegen. Daarnaast heeft de verdachte de voorzitter van de SER bedreigd door via de website van de SER berichten te sturen met daarin doodsbedreigingen. Voorts heeft de verdachte twee verbalisanten bedreigd door met een mes in zijn hand in de richting van de verbalisanten te lopen. Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van in totaal zeven agenten. Hij heeft eerst een valse melding gedaan bij MMA over een aanslag. Toen vervolgens diverse politie-eenheden naar zijn flat kwamen, is hij voor en in de buurt van zijn flat op dreigende wijze in het donker gaan rondlopen met een (naar pas achteraf bleek: nep) vuurwapen met een lampje erop, wat hij achtereenvolgens op de agenten richtte. Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het dragen van dit nepvuurwapen.
Deze door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben een grote impact gehad op de slachtoffers. Zij waren bang en voelden zich onveilig door het gedrag van de verdachte. Bovendien heeft de politie, als gevolg van feit 1, met grote overmacht een inval gedaan in de woning van het - onschuldige - slachtoffer, waarbij het slachtoffer is gearresteerd en de wijk is afgesloten. Met zijn handelen heeft de verdachte ook bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de buurt waar hij woont.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.3.2.
Rapportages
GGZ reclassering Fivoor heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 mei 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering stelt dat er sprake is van alcoholgebruik en psychische problematiek, wat in relatie staat tot het delictgedrag. Hoewel de verdachte sinds hij gedetineerd is geraakt geen alcohol meer gebruikt, is de reclassering van mening dat behandeling en begeleiding noodzakelijk is om dit vol te houden.
Het risico op recidive wordt hoog ingeschat. De maatschappelijke instabiliteit van de verdachte verhoogt het risico op terugval in alcoholgebruik, wat het risico op delictgedrag weer verhoogt.
De verdachte heeft meerdere ambulante behandeltrajecten van verschillende GGZ instellingen doorlopen. Tot op heden heeft dat niet geleid tot blijvende gedragsverandering en vermindering van het risico op recidive. Daarom acht de reclassering een klinisch behandeltraject noodzakelijk, met als doel inzicht in zijn gedrag en middelengebruik te vergroten en behandeling ten aanzien van de psychische problematiek. De reclassering vraagt zich wel af of een klinisch traject wel haalbaar is en tegelijk, of een ambulant traject wel voldoende mogelijkheden biedt tot gedragsverandering.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Mocht de verdachte zich ter zitting bereid verklaren aan een ambulante behandeling mee te werken, dan adviseert de reclassering af te zien van een klinische opname.
Psychiater O.M. Guddat en psychiater in opleiding R.G.M. Badrising hebben een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 8 mei 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van alcohol en een anxiolyticum (een geneesmiddel dat angst en onrust vermindert) alsook aan een ongespecificeerde psychotische stoornis. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Er wordt met betrekking tot de ten laste gelegde feiten geadviseerd de verdachte zijn gedragingen in een bepaalde verminderde mate toe te rekenen.
Gezien de diagnose, de verslavingsproblematiek, de justitiële voorgeschiedenis en de conclusie van de risicoanalyse, wordt door de onderzoekers, het risico op recidive hoog ingeschat, als de verdachte niet afdoende behandeld wordt.
De verdachte heeft enkele beschermende factoren, waaronder vrijwilligerswerk en zelfstandige woonruimte. Indien de verdachte zijn huisvesting zal verliezen zal er een toename van stress zijn en daarmee een verhoogd risico op het gebruik van alcohol of onjuist gebruik van de voorgeschreven medicatie met als gevolg toename van angst en paranoïde gedachten. Ten gevolge hiervan zal het risico dat betrokkene vervalt in gedrag waarmee hij in aanraking komt met justitie worden verhoogd.
De verdachte is sinds februari 2018, vanaf het moment dat hij gedetineerd is geraakt, abstinent van alcohol. Van belang is dat dit ook zo blijft buiten de gecontroleerde omgeving van een detentiecentrum. Naast een intensieve klinische psychiatrische behandeling, is het zinvol aansluitend een ambulante behandeling te starten om het middelengebruik te beperken.
Psycholoog J.F.L.M. van Kemenade heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 3 mei 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Daarnaast is er sprake van matig (in het verleden: ernstig) alcoholmisbruik. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde (feiten 4 en 5) was de posttraumatische stressstoornis eveneens aanwezig. Hij had naar zijn zeggen voorafgaand aan het plegen van het ten laste gelegde drie of vier blikken zwaar bier op de nuchtere maag gedronken.
De verdachte kon zich de ten laste gelegde feiten niet herinneren. Daardoor kan niet worden gezegd of zijn gedragskeuzes en gedragingen door de stoornissen werden beïnvloed. Wel kan worden gezegd dat de kans op recidive anderen te bedreigen met geweld hoog is.
De verdachte claimt dat de detox periode in detentiecentrum Schiphol er thans voor gezorgd heeft dat hij abstinent is van alcohol. Hij is het er mee eens dat hij na een eventuele vrijlating streng op alcohol gecontroleerd zal moeten worden. De verdachte zegt open te staan voor behandeling en begeleiding en heeft daar ook behoefte aan in zijn huidige toestand.
Hoewel de rapporteur geen verband heeft kunnen leggen tussen de diagnose en het delict, maar wel een hoog recidiverisico en psychopathologie aanwezig acht bij de verdachte, adviseert hij de rechtbank te overwegen om betrokkene een bijzondere voorwaarde op te leggen in de vorm van een ambulante begeleiding door een verslavingsinstelling, waarbij frequent gecontroleerd wordt op gebruik van alcohol. Tevens is het aan te raden hem als bijzondere voorwaarde een behandeling op te leggen voor zijn PTSS. Een langdurig toezicht door de reclassering wordt geadviseerd.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en de psycholoog dat er sprake is van een stoornis en dat behandeling noodzakelijk is gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt op die grond in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, een klinische opname in een zorginstelling, ambulante behandelverplichting en opname in een instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
9.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu enkel de laatste melding van laster, die van 8 april 2015, bewezen kan worden verklaard en de vordering ziet op in totaal vier meldingen, de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging betwist de door de benadeelde partij geleden schade. Het is onduidelijk wat de geleden schade van de benadeelde partij is naar aanleiding van de melding van 8 april 2015. Indien de rechtbank van oordeel is dat de benadeelde partij wel schade heeft geleden, verzoekt de verdediging de door de officier van justitie gevorderde € 500,- te matigen.
9.1.3.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte enkel kan worden veroordeeld voor de melding die is gedaan op 8 april 2015. Het overige deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 april 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.2.
Benadeelde partijen [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3]
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] en [naam benadeelde 3] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partijen vorderen een vergoeding van
€ 380,- aan immateriële schade.
9.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven geen opmerkingen te hebben over de vorderingen van de benadeelde partijen.
9.2.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 380,-, zodat de vorderingen in zijn geheel zullen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 29 juli 2015.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen ieder een schadevergoeding betalen van € 380,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
9.3.
Benadeelde partijen [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5] , [naam benadeelde 6] , [naam benadeelde 7] , [naam benadeelde 8] , [naam benadeelde 9] en [naam benadeelde 10]
Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] ter zake van het onder 4 ten laste gelegde feit. Deze benadeelde partijen vorderen een vergoeding van € 450,- aan immateriële schade. Voorts hebben zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 6] , [naam benadeelde 7] , [naam benadeelde 8] , [naam benadeelde 9] en [naam benadeelde 10] ter zake van het zelfde feit. Deze benadeelde partijen vorderen een vergoeding van € 300,- aan immateriële schade.
9.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen in zijn geheel kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven geen opmerkingen te hebben over de vorderingen van deze benadeelde partijen.
9.3.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 450,- en € 300,-, zoals gevorderd, zodat de vorderingen in zijn geheel zullen worden toegewezen.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 februari 2018.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt tot op heden begroot op nihil.
9.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen ieder een schadevergoeding betalen van € 450,- respectievelijk € 300,- vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 62, 261, 262 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft het eerste en tweede gedachtestreepje, zoals onder feit 1 is ten laste gelegd;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het derde gedachtestreepje zoals onder feit 1 is ten laste gelegd, heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 (vierde gedachte streepje), 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 9 (negen) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 3 (drie) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij GGZ reclassering Antes te Dordrecht, afdeling reclassering, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn psychische problematiek en middelengebruik (alcohol) klinisch laten opnemen in een door het NIFP te indiceren instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de (geneesheer-) directeur van die instelling verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van het Fact van Antes voor de nazorg van zijn psychische problematiek en middelengebruik (alcohol), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met het Fact van Antes verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal verblijven in een nog nader te bepalen instelling voor begeleid wonen/maatschappelijke opvang, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de directeur van die instelling verantwoord vindt;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1, 2, 3 en 4 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met betrekking tot de feiten 2 en 3;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan elk van de benadeelde partijen schadevergoeding wegens immateriële schade te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover tot aan de dag der algehele voldoening, zoals in onderstaand overzicht vermeld:
BNP
Bedrag
Rente vanaf
[naam benadeelde 1]
€ 1.000,-
8 april 2015
[naam benadeelde 2]
€ 380,-
29 juli 2015
[naam benadeelde 3]
€ 380,-
29 juli 2015
[naam benadeelde 4]
€ 450,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 5]
€ 450,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 6]
€ 300,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 7]
€ 300,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 8]
€ 300,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 9]
€ 300,-
11 februari 2018
[naam benadeelde 10]
€ 300,-
11 februari 2018
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door elk van de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van elk van de benadeelde partijen begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van elk van de benadeelde partijen een bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover tot aan de dag van de algehele voldoening, en beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal vervangende hechtenis zal worden toegepast, een en ander zoals in onderstaand overzicht vermeld:
BNP
Bedrag
Rente vanaf
Vervangende hechtenis
[naam benadeelde 1]
€ 1.000,-
8 april 2015
20 dagen
[naam benadeelde 2]
€ 380,-
29 juli 2015
7 dagen
[naam benadeelde 3]
€ 380,-
29 juli 2015
7 dagen
[naam benadeelde 4]
€ 450,-
11 februari 2018
9 dagen
[naam benadeelde 5]
€ 450,-
11 februari 2018
9 dagen
[naam benadeelde 6]
€ 300,-
11 februari 2018
6 dagen
[naam benadeelde 7]
€ 300,-
11 februari 2018
6 dagen
[naam benadeelde 8]
€ 300,-
11 februari 2018
6 dagen
[naam benadeelde 9]
€ 300,-
11 februari 2018
6 dagen
[naam benadeelde 10]
€ 300,-
11 februari 2018
6 dagen
verstaat dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en dat betaling aan een benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van die benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N. Doorduijn, voorzitter,
en mrs. A. Hello en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2011 tot en met 8 april 2015 te Dordrecht, in elk geval in Nederland, (meermalen) opzettelijk de eer en/of goede naam van [naam slachtoffer 1] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit/bepaalde feiten, (telkens) met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door:
  • op 21 maart 2011 een melding te doen bij Meldpunt Misdaad Anoniem dat die [naam slachtoffer 1] zorgwekkend geradicaliseerd zou zijn en/of fundamentalist zou zijn geworden en/of zou deel uit maken van een fundamentalistische groepering en/of over een wapen zou beschikken en/of met dit wapen door de groepering een aanslag zou worden beraamd op Geert Wilders, en/of
  • op 5 april 2011 een melding te doen bij Meldpunt Misdaad Anoniem dat die [naam slachtoffer 1] politiek geradicaliseerd zou zijn en/of gefocust zou zijn op Geert Wilders, die weg zou moeten en/of dagelijks in gezelschap verkeert van een man met een lang gewaad en een klein baardje, en/of
  • op 22 maart 2012 een melding te doen bij de Gemeenschappelijke Meldcentrale dat [naam slachtoffer 1] uit Dordrecht met Koninginnedag 2012 dreigt de Koningin de finaleklap te geven, en/of
  • op 8 april 2015 een melding te doen bij Gemeenschappelijke Meldcentrale dat die [naam slachtoffer 1] in de war is en met een wapen naar Rotterdam en Den Haag zal gaan en daar de boel zal opblazen en/of dat hij hem met een wapen in zijn hand heeft gezien bij de Turkse moskee in Dordrecht en/of dat die [naam slachtoffer 1] reeds naar Rotterdam is gegaan,
terwijl verdachte wist dat dit telaste gelegde feit in strijd met de waarheid was;
2.
hij op of omstreeks 28 juli 2015 te 's-Gravenhage en/of Dordrecht [naam slachtoffer 2] , zijnde voorzitter van de Sociaal Economische Raad, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk twee email-berichten verzonden naar de Sociaal Economische Raad (SER), middels het invullen en/of (vervolgens) verzenden van twee contactformulieren op/van de website www.ser.nl, inhoudende de volgende teksten/woorden: "Wij gaan [naam slachtoffer 2] deze week vermoorden" en/of "Wij gaan [naam slachtoffer 2] deze week vermoorden, afzender IS", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 29 juli 2015 te Dordrecht [naam slachtoffer 3] (agent van politie Eenheid Rotterdam) en [naam slachtoffer 4] (hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een mes, althans een scherp voorwerp, (in zijn hand) in de richting van die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 4] gelopen;
4.
hij op of omstreeks 11 februari 2018 te Dordrecht [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 6] en/of [naam slachtoffer 7] en/of [naam slachtoffer 8] en/of [naam slachtoffer 9] en/of [naam slachtoffer 10] en/of [naam slachtoffer 11] ,
politieambtena(a)r(en) in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op genoemde personen te richten en/of voor te houden;
5.
hij op of omstreeks 11 februari 2018 te Dordrecht op de openbare weg, nl. de Vorrinklaan en/of de Piersonstraat een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie IV, onder 7º van de Wet wapens en munitie, te weten: een zelfgemaakt op een vuurwapen gelijkend voorwerp
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de aard en/of de omstandigheden waaronder dit voorwerp werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen, heeft gedragen.