1.2.Op 5 april 2016 is een aanvraag gedaan voor jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor acht uur per week en acht uur per maand begeleiding vanuit het sociale netwerk, zes uur per week gespecialiseerde ambulante begeleiding en vier uur per week begeleiding voor bovengebruikelijke zorg op niet planbare momenten, te leveren door eisers moeder.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een pgb toegekend voor 660 minuten per week begeleiding individueel vanuit het sociale netwerk en 360 minuten per week voor specialistische begeleiding. De toekenning heeft betrekking op de periode van 21 april 2016 tot en met 20 april 2017.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn impliciete weigering om voor de begeleiding door eisers moeder voor vier uur per week een pgb te verstrekken alsnog expliciet geweigerd. Verweerder stelt dat tijdens het gesprek aan de ouders van eiser is meegedeeld dat geen pgb wordt verstrekt voor de vier uur door de moeder verleende zorg, omdat deze zorg behoort tot de gebruikelijke zorgtaken van de ouders. Verweerder verwijst hiervoor naar de artikelen 82 en 247 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen, dan kan er een vorm van jeugdhulp worden ingezet. Jeugdhulp is aanvullend en een pgb op grond van de Jeugdwet is niet bedoeld om het inkomen aan te vullen of inkomensderving op te vangen. In het gezin van eiser is onderzocht wat het gezin op eigen kracht kan doen en waarbij hulp en ondersteuning nodig is. Er wordt via begeleiding vanuit het netwerk en gespecialiseerde begeleiding de nodige ondersteuning en begeleiding aan eiser geboden en eisers ouders worden in staat geacht met deze ondersteuning eiser de benodigde zorg, begeleiding en toezicht te geven. In het geval van (dreigende) overbelasting van de ouders wordt de gebruikelijke zorg geleverd door een jeugdhulpverlener. Daarin is in het geval van eiser voorzien, aldus verweerder.
4. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen treft op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren,
rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Op grond van het vierde lid houdt het college bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp redelijkerwijs rekening met:
a. behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders, en
b. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jeugdwet bepaalt dat indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, het college hun een persoonsgebonden budget verstrekt dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken.
Op grond van het derde lid kan bij verordening worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
5. Uit het verhandelde ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de besluitvorming wel tot stand is gekomen overeenkomstig de door de Centrale Raad van Beroep (de Raad) in de uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477, geformuleerde vier stappen, maar dat die stappen onvoldoende zichtbaar zijn in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende stukken. Aan eiser zijn de voor hem noodzakelijke individuele voorzieningen toegekend en daarmee wordt hij voldoende ondersteund. Dit standpunt is door eiser bestreden en daarbij is gewezen op het ontbreken van onderzoek naar de financiële situatie van het gezin. Zonder pgb voor de door de moeder verleende zorg, is eisers moeder genoodzaakt om te gaan werken en krijgen eiser en zijn broers niet meer de zorg die zij nodig hebben.