ECLI:NL:RBROT:2018:6453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
10/700458-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in schietincident te Rotterdam door gebrek aan bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het schieten op de aangever vanuit een rijdende auto, heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij de schutter was. De aangever en een getuige hadden de verdachte als schutter geïdentificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat hun verklaringen niet voldoende betrouwbaar waren. De aangever nuanceerde zijn eerdere verklaringen en getuigen gaven pas later aan dat de verdachte de schutter was, wat ruimte liet voor twijfel.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten in het dossier waren om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, maar het bevel tot voorlopige hechtenis was eerder opgeheven. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten had begaan en sprak hem daarvan vrij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/700458-17
Datum uitspraak: 19 juli 2018 (bij vervroeging)
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
Kerkeplaat 25, 3313 LG Dordrecht,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. J. de Vries, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L.C. Visser heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten;
  • bewezenverklaring van de onder 1 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering (feiten 1 impliciet primair en 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair en 2 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak (feiten 1 impliciet subsidiair en 3)
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is – kort gezegd – op basis van de onderzoeksbevindingen en de afgelegde getuigenverklaringen geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die vanuit een rijdende auto heeft geschoten in de richting van de aangever [naam slachtoffer] (hierna: de aangever) en dat dit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een poging doodslag oplevert.
Beoordeling
Op basis van de in het dossier bevindende stukken kan worden vastgesteld dat er op 8 oktober 2017 ter hoogte van café Deli Mavi op de Damstraat te Rotterdam vanuit een rijdende auto met een vuurwapen op de aangever is geschoten. Door drie personen, onder wie de aangever, is tegenover de politie verklaard dat de verdachte de schutter was. Hoewel hun verklaringen voldoende wettig bewijs opleveren, heeft de rechtbank uit de inhoud daarvan onvoldoende de overtuiging verkregen dat het de verdachte moet zijn geweest die op de aangever heeft geschoten. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat in de auto van waaruit is geschoten meerdere personen hebben gezeten bij wie getuigen een vuurwapen hebben gezien, zodat moet kunnen worden uitgesloten dat iemand anders dan de verdachte heeft geschoten. In die zin laten de verklaringen echter teveel twijfel open. Alleen de aangever heeft direct ter plaatse tegenover de politie de naam van de verdachte als schutter genoemd. In zijn laatste verklaring nuanceert de aangever echter op belangrijke punten zijn eerdere verklaringen.
Hij zegt dan onder meer dat hij eerst een knal hoorde en de auto met de verdachte daarin zag toen hij in de richting van de knal keek. Die latere verklaring laat ruimte voor de mogelijkheid dat hij de verdachte niet daadwerkelijk heeft zien schieten. Getuige [naam getuige 1] verklaarde pas de volgende dag bij zijn verhoor op het politiebureau voor het eerst dat de verdachte de schutter is, terwijl hij dat ter plaatse nog niet had gedaan. Ook getuige [naam getuige 2] heeft de verdachte als schutter aangewezen, maar hij heeft deze verklaring pas op een later moment en na overleg met zijn broer, de aangever, afgelegd. Dat betekent dat er niet zonder meer op kan worden vertrouwd dat hij (geheel) uit eigen waarneming en wetenschap tegenover de politie heeft verklaard. Die verklaring kan daarom niet bijdragen aan het bewijs.
Dit alles brengt mee dat de rechtbank op basis van de verklaringen niet met de vereiste mate van zekerheid kan vaststellen dat de verdachte de schutter is geweest. De rechtbank heeft verder onvoldoende objectieve aanknopingspunten in het dossier aangetroffen om tot een ander oordeel te komen. Omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte op de aangever heeft geschoten, kan evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder feit 3 ten laste gelegde wapen voorhanden heeft gehad. De verdachte dient dan ook van deze feiten te worden vrijgesproken.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is al bij aparte beslissing van 16 juli 2018 opgeheven.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1,2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en M. Smit , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Hoeff, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een
vuurwapen in de richting van (het lichaam van) die [naam slachtoffer] heeft geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met
zware mishandeling,
door (op korte afstand van die [naam slachtoffer] )
- ( een) vuurwapen(s) te tonen aan die [naam slachtoffer] en/of
- een vuurwapen door te laden en/of
- een vuurwapen op die [naam slachtoffer] te richten en/of (vervolgens) (meermalen) met
een/dat vuurwapen in de lucht te schieten;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 08 oktober 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie II onder 2 en/of
Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie