In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het schieten op de aangever vanuit een rijdende auto, heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat hij de schutter was. De aangever en een getuige hadden de verdachte als schutter geïdentificeerd, maar de rechtbank oordeelde dat hun verklaringen niet voldoende betrouwbaar waren. De aangever nuanceerde zijn eerdere verklaringen en getuigen gaven pas later aan dat de verdachte de schutter was, wat ruimte liet voor twijfel.
De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten in het dossier waren om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, maar het bevel tot voorlopige hechtenis was eerder opgeheven. De rechtbank verklaarde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten had begaan en sprak hem daarvan vrij.