ECLI:NL:RBROT:2018:6436

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
15.273 RK
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 22 maart 2016 was uitgesproken, met het gelijktijdig verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 juni 2018 zijn verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Karacelik, en de curator mr. P.J. Frölich gehoord. De curator had eerder positief geadviseerd over het verzoek, maar stelde ter zitting dat verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bewijs was dat zij tevergeefs had geprobeerd om met haar schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 15b Fw, aangezien zij voorafgaand aan de faillietverklaring al een verzoek tot schuldsanering had ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar huidige verzoek. De rechtbank merkte op dat verzoekster na opheffing van haar faillissement wel een nieuw verzoek tot schuldsaneringsregeling kan indienen, mits zij voldoet aan de vereisten, waaronder het tonen van een stabiele inkomenspositie en het hebben van een buitengerechtelijke schuldregeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, via een verzoekschrift ingediend bij het gerechtshof.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 21 juni 2018
[naam] ,
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster,
curator: mr. C. van den Bergh.

1.De procedure

Verzoekster heeft een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar op 22 maart 2016 uitgesproken faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Verzoekster, bijgestaan door haar advocaat de heer mr. A. Karacelik, en mr. P.J. Frölich, namens de curator, zijn gehoord ter terechtzitting van 18 juni 2018.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Bij brief van 5 februari 2018 heeft de curator positief geadviseerd ten aanzien van het verzoek. Ter terechtzitting heeft mr. P.J. Frölich zich op het standpunt gesteld dat verzoekster in beginsel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek gelet op de vereisten genoemd in artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (hierna Fw).
Ter terechtzitting heeft mr. A. Karacelik namens verzoekster verklaard dat het faillissement vorig jaar voor opheffing is voorgedragen aan de rechtbank. Omdat verzoekster graag toegelaten wilde worden tot de schuldsanering, heeft zij vervolgens het verzoek tot opheffing van haar faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Haar eerste verzoek daartoe is door de rechtbank vanwege het ontbreken van nadere stukken niet-ontvankelijk verklaard. Thans wil verzoekster haar verzoek tot omzetting van haar faillissement in een wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog doorzetten.

3.De beoordeling

Alvorens tot inhoudelijke behandeling van het verzoekschrift over te gaan, dient de vraag te worden beantwoord of verzoekster een beroep op artikel 15b, eerste lid van de Fw toekomt.
De voorwaarde die de wet in artikel 15b, eerste lid, Fw stelt, is dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de gefailleerde wegens haar toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, of indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte van de schuldenaar. Daarnaast stelt de wet als voorwaarde dat geen verificatievergadering is gehouden noch dat de rechter-commissaris een beschikking als bedoeld in artikel 137a, eerste lid, Fw heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat De Lage Landen Trade Finance B.V. op 25 april 2015 een verzoekschrift tot faillietverklaring verzoekster heeft ingediend bij de rechtbank. Tijdens de inhoudelijke behandeling van dit verzoek op 2 juni 2015 is het faillissementsverzoek geschorst om verzoekster de gelegenheid te geven een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. Verzoekster heeft vervolgens op 25 juni 2015 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling bij vonnis van 1 juli 2015 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen verklaring is ingediend dat verzoekster tevergeefs pogingen heeft ondernomen om met haar schuldeisers tot minnelijke overeenstemming te komen. Het gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 27 augustus 2015 de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Vervolgens is de behandeling van het faillissementsverzoek hervat. Bij vonnis van 22 maart 2016 heeft de rechtbank verzoekster in staat van faillissement verklaard.
Nu verzoekster voorafgaand aan de faillietverklaring, te weten op 25 juni 2015, reeds een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, dat niet-ontvankelijk is verklaard, is niet voldaan aan de door artikel 15b Fw gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor omzetting naar de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit betekent dat verzoekster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar verzoek tot opheffing van haar faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank merkt op dat het verzoekster vrij staat om na opheffing van haar faillissement een nieuw verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. Daarbij zal door de rechtbank onder meer getoetst worden of voorafgaand aan het verzoek een buitengerechtelijke schuldregeling is betracht, de schulden (ook de schuld van € 603.136 aan De Lage Landen Factoring) te goeder trouw zijn ontstaan en of sprake is van een stabiele inkomenspositie. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tijdens de zitting (nog) niet is gebleken dat verzoekster op dit moment aan deze toelatingseisen voldoet.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. H.A. Wolterink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. [1]
De griffier is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.