ECLI:NL:RBROT:2018:6436
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot omzetting faillissement in schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk verklaard
In deze zaak heeft verzoekster een verzoekschrift ingediend tot opheffing van haar faillissement, dat op 22 maart 2016 was uitgesproken, met het gelijktijdig verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 18 juni 2018 zijn verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Karacelik, en de curator mr. P.J. Frölich gehoord. De curator had eerder positief geadviseerd over het verzoek, maar stelde ter zitting dat verzoekster niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 15b, eerste lid van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster had eerder een verzoek tot schuldsanering ingediend, maar dit was niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen bewijs was dat zij tevergeefs had geprobeerd om met haar schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 15b Fw, aangezien zij voorafgaand aan de faillietverklaring al een verzoek tot schuldsanering had ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar huidige verzoek. De rechtbank merkte op dat verzoekster na opheffing van haar faillissement wel een nieuw verzoek tot schuldsaneringsregeling kan indienen, mits zij voldoet aan de vereisten, waaronder het tonen van een stabiele inkomenspositie en het hebben van een buitengerechtelijke schuldregeling.
De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van Spengen en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, via een verzoekschrift ingediend bij het gerechtshof.