ECLI:NL:RBROT:2018:6434

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
16.711 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens ontstaan van nieuwe bovenmatige schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 juni 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenares. De schuldsaneringsregeling was eerder uitgesproken op 10 juni 2016, waarbij J. Hoogland als bewindvoerder was aangesteld. De bewindvoerder heeft op 13 april 2018 verzocht om de regeling tussentijds te beëindigen, omdat de schuldenares een nieuwe (bovenmatige) schuld had laten ontstaan door een terugvordering van een bijstandsuitkering door de gemeente. Deze terugvordering, die in totaal € 51.878,33 bedroeg, was ontstaan over de periode van 1 april 2014 tot en met 31 juli 2017, waarvan een deel (€ 20.423,37) tijdens de schuldsaneringsregeling. De gemeente stelde dat de schuldenares in die periode samenwoonde, wat zij betwistte.

Tijdens de zitting op 18 juni 2018 heeft de schuldenares verklaard dat zij niet op de hoogte was van de terugvordering en dat zij geen bezwaar had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen onder de schuldsaneringsregeling, omdat zij een nieuwe schuld had laten ontstaan en niet alle relevante informatie aan de gemeente had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, van de Faillissementswet. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld, maar er waren geen baten beschikbaar om vorderingen te voldoen, waardoor er geen sprake was van een faillissement van rechtswege.

De uitspraak biedt inzicht in de verplichtingen van schuldenaren binnen een schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het ontstaan van nieuwe schulden tijdens deze regeling. De schuldenares had de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak, maar dit kon alleen door een advocaat en binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 25 juni 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2016 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam],
[adres]
[woonplaats]
schuldenares,
bewindvoerder: J. Hoogland.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 13 april 2018 met dit verzoek ingestemd.
Op 4 juni 2018 heeft de bewindvoerder per fax de laatste stand van zaken aan de rechtbank doen toekomen.
De heer F.H. Entjes, waarnemend bewindvoerder, en schuldenares zijn gehoord ter terechtzitting van 18 juni 2018.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging is door de bewindvoerder onder meer aangevoerd dat schuldenares een nieuwe (bovenmatige) schuld aan de gemeente heeft laten ontstaan, te weten een terugvordering van een ten onrechte genoten bijstandsuitkering over de periode 1 april 2014 tot en met 31 juli 2017. De terugvordering van de gemeente bedraagt totaal € 51.878,33. Een gedeelte van die terugvordering van € 20.423,37 is ontstaan gedurende de schuldsaneringsregeling. De gemeente heeft de bijstandsuitkering teruggevorderd omdat schuldenares in de visie van de gemeente in de hiervoor genoemde periode samenwonend is. Schuldenares heeft met de gemeente een betalingsregeling getroffen van € 50,-- per maand. Voor schuldenares is het niet haalbaar dat een dergelijke forse nieuwe schuld voor het einde van de regeling kan worden ingelopen.
Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard het niet eens te zijn met het besluit van de gemeente. Haar partner heeft in haar woning gewoond om het moment dat zij - na het overlijden van haar vader in februari 2017 – voor haar moeder en zusje moest zorgen, die beiden ziek werden. Zij heeft toen in die periode bij haar zusje ingewoond. Het terugvorderingsbesluit dateert van april 2017. Van de ontvangst van dat besluit heeft zij de bewindvoerder op de hoogte gesteld. Het was schuldenares niet bekend dat de gemeente haar in de gaten hield. Schuldenares heeft verder verklaard dat zij geen bezwaar tegen het besluit heeft ingediend. Haar hoofd liep over door alle toestanden thuis. Evenmin heeft zij met de gemeente contact opgenomen. Schuldenares heeft verder erkend dat zij de gemeente niet alle informatie, die zij maandelijks voor haar bijstandsuitkering aan de gemeente moet doorgeven, heeft verstrekt. Schuldenares realiseert zich thans wat nu de gevolgen zijn.
De waarnemend bewindvoerder heeft terechtzitting verklaard dat hij geen oplossing ziet en dat hij zijn advies handhaaft.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 22.837,19 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen.
De rechtbank oordeelt dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van één van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt. Zij heeft een nieuwe (bovenmatige) schuld van € 51.787,33 laten ontstaan, waarvan een bedrag van € 20.423,27 gedurende de schuldsaneringsregeling. De nieuwe schuld betreft een terugvordering van de gemeente vanwege onterecht genoten bijstandsuitkering. Hoewel schuldenares het niet eens is met deze terugvordering heeft zij tegen dit terugvorderingsbesluit van de gemeente geen bezwaar ingediend, waardoor dit besluit nu vaststaat. De door schuldenares aangeboden betalingsregeling van € 50,-- per maand is onvoldoende om deze schuld binnen de resterende looptijd dan wel bij een maximale verlenging van de regeling af te lossen.
Dat bovengenoemde tekortkoming schuldenares niet te verwijten is, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat schuldenares ter zitting heeft erkend dat zij niet alle informatie over haar thuissituatie aan de gemeente heeft doorgegeven.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom geen sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
  • stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 2.553,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van Spengen, rechter, en in aanwezigheid van M. Bijnagte, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.