ECLI:NL:RBROT:2018:6433

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
13.1290 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens nieuwe schulden en tekortkomingen in informatieverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een schuldenaar, die in 2014 was uitgesproken. De bewindvoerder, K. Vieira Pereira-Boer, had verzocht om beëindiging van de regeling vanwege tekortkomingen van de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichtingen. De schuldenaar had sinds januari 2018 geen informatie meer verstrekt aan de bewindvoerder en had een boedelachterstand van € 17.584,07. Bovendien had hij nieuwe schulden laten ontstaan, waaronder een bestuurlijke boete van € 4.015,00 vanwege een hennepkwekerij in zijn huurwoning. Tijdens de zitting op 22 juni 2018 werd de schuldenaar gehoord, waarbij hij aangaf dat hij door persoonlijke problematiek moeite had met het nakomen van zijn verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank benadrukte dat de schuldenaar een actieve houding moest aannemen en dat het ontstaan van nieuwe schulden, vooral door criminele activiteiten, niet te verontschuldigen was. De rechtbank besloot de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, van de Faillissementswet. Tevens werd het salaris van de bewindvoerder vastgesteld en werd een rechter-commissaris benoemd. De uitspraak heeft gevolgen voor de schuldenaar, die nu in een faillissement van rechtswege terechtkomt zodra de uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
tussentijdse beëindiging
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 29 juni 2018
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 februari 2014 is de toepassing van de
schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
schuldenaar,
bewindvoerder: K. Vieira Pereira-Boer.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft de rechter-commissaris verzocht de schuldsaneringsregeling voor tussentijdse beëindiging voor te dragen. De rechter-commissaris heeft op 19 april 2018 met dit verzoek ingestemd.
De bewindvoerder heeft op 14 juni 2018 een brief gestuurd naar de rechtbank met daarin de laatste stand van zaken.
Mevrouw F.F. Vriend- Vrolijk, waarnemend bewindvoerder en schuldenaar, onder begeleiding van de heer [naam 2] , zijn gehoord ter terechtzitting van 22 juni 2018.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Als grond voor de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is door de bewindvoerder onder meer aangevoerd dat schuldenaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn informatieverplichting. Schuldenaar heeft de bewindvoerder sinds januari 2018 niet meer geïnformeerd. Daarnaast heeft schuldenaar sinds januari 2018 niets meer afgedragen aan de boedel en bedraagt de boedelachterstand in totaal € 17.584,07. Tot slot schrijft de bewindvoerder dat schuldenaar nieuwe schulden heeft laten ontstaan voor een totaalbedrag van € 7.630,45. Een van deze nieuwe schulden is een bestuurlijke boete van de gemeente Rotterdam van € 4.015,00, welke is opgelegd omdat een hennepkwekerij in de huurwoning van schuldenaar is aangetroffen.
In de laatste stand van zaken van 14 juni 2018 heeft de bewindvoerder bericht dat de tekortkoming in de informatieverplichting nog niet door schuldenaar is hersteld. Daarnaast bedraagt de boedelachterstand thans € 16.975,63 en hebben zich voor wat betreft de nieuwe schulden geen wijzigingen voorgedaan.
De waarnemend bewindvoerder heeft ter terechtzitting aangegeven dat ten opzichte van de laatste stand van zaken geen wijzigingen hebben plaatsgevonden. De waarnemend bewindvoerder heeft daarom het verzoek tot tussentijdse beëindiging gehandhaafd. Daarbij heeft zij opgemerkt dat schuldenaar reeds een unieke kans van de rechtbank heeft gekregen om een schone lei te verdienen nadat zijn schuldsaneringsregeling op 10 februari 2017 met een maximale termijn werd verlengd om zijn toenmalige tekortkomingen (een boedelachterstand ontstaan doordat onder andere schuldenaar tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn schulden bij criminele contacten heeft afgelost), te herstellen. Hij heeft hier echter niet (genoeg) gebruik van gemaakt.
De heer [naam 2] heeft ter terechtzitting aangegeven dat schuldenaar gedurende de schuldsaneringsregeling altijd hard heeft gewerkt en dat schuldenaar over het algemeen positief in het leven staat. De heer [naam 2] heeft vervolgens aangegeven dat hij de conclusie van de bewindvoerder begrijpt en dat hij denkt dat het lastig wordt voor schuldenaar om de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling te herstellen
Schuldenaar heeft ter terechtzitting - samengevat - verklaard dat hij wegens persoonlijke problematiek moeite heeft met het (naar behoren) nakomen van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Hij heeft vanwege zijn moeilijke verleden vaak foute keuzes gemaakt, maar hij heeft tijdens de schuldsaneringsregeling wel altijd hard gewerkt.

3.De beoordeling

De schuldsaneringsregeling biedt een schuldenaar in een problematische schuldensituatie de mogelijkheid om na drie jaar een schone lei te verkrijgen. Dit betekent in de voorliggende regeling dat een groot deel van de schuld van € 162.944,87 niet langer opeisbaar is. Tegenover dit perspectief staat een aantal niet lichtvaardig op te vatten verplichtingen. Zo dient de schuldenaar gedurende de toepassing van de regeling onder meer de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd te informeren, zijn inkomen boven het vrij te laten bedrag af te dragen aan de boedelrekening en zich aantoonbaar tot het uiterste in te spannen om een fulltime dienstbetrekking te verkrijgen. Hiernaast mogen tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling geen bovenmatige nieuwe schulden ontstaan. Van de schuldenaar wordt een actieve houding verwacht bij het naleven van voornoemde verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar zijn verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren is nagekomen. Schuldenaar heeft immers voor een bedrag van totaal € 7.630,45 aan nieuwe schulden laten ontstaan. Hierbij merkt de rechtbank op dat een grote nieuwe schuld is ontstaan omdat een hennepkwekerij in de huurwoning van schuldenaar is aangetroffen. Schuldenaar heeft ter terechtzitting verklaard dat hij hoopte met de hennepkwekerij uit de financiële problemen te komen. Dit getuigt van een allesbehalve saneringsgezinde houding van schuldenaar en is reeds op zichzelf grond de schuldsaneringsregeling te beëindigen. De hoge nieuwe schuldenlast vormt daarnaast (mede wegens de reden van het ontstaan ervan) een dermate ernstige tekortkoming dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder meer rechtvaardigt. Daar komt bij dat sprake is van een fikse boedelachterstand van € 16.975,63. De rechtbank acht het niet mogelijk dat schuldenaar zowel de nieuwe schulden als de boedelachterstand voor het einde van de schuldsaneringsregeling kan afbetalen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de termijn van de schuldsaneringsregeling bij vonnis van 10 februari 2017 al met de maximale termijn van twee jaar is verlengd tot 6 februari 2019 en dat door schuldenaar geen concreet (haalbaar) voorstel is gedaan tot afbetaling. Tot slot heeft schuldenaar de bewindvoerder niet voldoende geïnformeerd. Hierdoor is ook een tekortkoming in de nakoming van de informatieverplichting ontstaan.
Dat bovengenoemde tekortkomingen schuldenaar niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat schuldenaar, in elk geval na het verhoor door de rechter-commissaris op 23 september 2016 en de zitting van 3 februari 2017, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest. Daar komt bij dat bij vonnis van 10 februari 2017 de looptijd van de schuldsaneringsregeling is verlengd met twee jaar, tot 6 februari 2019, teneinde schuldenaar de kans te geven zijn tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen in de schuldsaneringsregeling, in het bijzonder de afdrachtsverplichting, te herstellen. Schuldenaar heeft echter, ondanks deze verlenging van zijn schuldsaneringsregeling, geen verbetering in de nakoming van zijn verplichtingen getoond; integendeel.
De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, onder c en d, Faillissementswet (hierna: Fw).
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.
De rechtbank stelt vast dat er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen. Er is daarom, ingevolge artikel 350, vijfde lid, Fw, sprake van een faillissement van rechtswege zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde gaat. De rechtbank zal een rechter-commissaris benoemen en een curator aanstellen. Er zal een postblokkade worden ingesteld.

4.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling;
- stelt het salaris van de bewindvoerder, één en ander inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op het aanwezig actief tot een bedrag van maximaal € 4.064,43;
- benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris
mr. A.M. van Kalmthout;
  • stelt aan tot curator:
  • geeft last aan de curator tot het openen van aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Damsteegt-Molier, rechter, en in aanwezigheid van mr. J.L. Lukaart, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.