ECLI:NL:RBROT:2018:6251

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
C/10/479641 / HA ZA 15-728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke geschillen over schade door scheurvorming en sinkhole in winkelcentrum

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, zijn er twee geschillen aan de orde die voortvloeien uit schade aan een winkelcentrum, veroorzaakt door scheurvorming en een sinkhole. De eerste zaak betreft de Vereniging van Eigenaars (VvE) Winkelcentrum 't Loon' die AIG Europe Limited en ACE European Group Limited aanklaagt voor schadevergoeding. De VvE stelt dat de verzekeraars aansprakelijk zijn voor herstelkosten, huurderving en expertisekosten, die voortvloeien uit schade die is ontstaan door een sinkhole in de parkeergarage van het winkelcentrum. De rechtbank oordeelt dat de VvE niet heeft aangetoond dat er sprake is van een verzekerd evenement onder de polis, en wijst de vordering af. De rechtbank concludeert dat de VvE haar mededelingsplicht heeft geschonden door relevante informatie over de scheurvorming niet te delen met de verzekeraars.

In de tweede zaak vordert NSI Winkels B.V. betaling van Chubb Insurance Company of Europe S.E. voor schade die is ontstaan aan een ander object. NSI stelt dat de schade gedekt is onder de afgesloten verzekering. De rechtbank oordeelt dat NSI in beginsel recht heeft op uitkering onder de polis, omdat Chubb zich niet kan beroepen op schending van de mededelingsplicht. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere behandeling van de schadeposten. De rechtbank benadrukt dat de VvE en NSI als professionele partijen verantwoordelijk zijn voor het delen van relevante informatie met hun verzekeraars, en dat het niet voldoende is om te vertrouwen op inspecties zonder aanvullende vragen te stellen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/479641 / HA ZA 15-728 van
de vereniging
VvE WINKELCENTRUM 'T LOON,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
advocaat mr. M.M. van Asch te Rotterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
AIG EUROPE LIMITED,
gevestigd te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ACE EUROPEAN GROUP LIMITED,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/480168 / HA ZA 15-746 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NSI WINKELS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.B. Londonck Sluijk te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
CHUBB INSURANCE COMPANY OF EUROPE S.E.,
gevestigd te Londen,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
Partijen zullen hierna de VvE, AIG, ACE, NSI en Chubb genoemd worden. De VvE en NSI worden samen ook wel eisers genoemd. AIG en ACE samen dan wel AIG, ACE en Chubb samen worden ook wel verzekeraars genoemd.

1.De procedure

in de zaak met rolnr. 15-728

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2016 in het art. 843 a Rv incident;
  • de akte zijdens de VvE, met producties;
  • de antwoordakte zijdens verzekeraars;
  • het vonnis d.d. 14 december 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de met het oog op de comparitie overgelegde stukken aan beide zijden;
  • de akte wijziging van eis;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 24 april 2017;
  • de brieven van partijen naar aanleiding van het proces-verbaal;
  • de akte van de VvE, met producties;
  • de antwoordakte van verzekeraars.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
in de zaak met rolnr. 15-746
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 juli 2016 in het art. 843 a Rv incident;
  • de akte zijdens Chubb, met producties;
  • de antwoordakte zijdens NSI, met producties;
  • het vonnis d.d. 14 december 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • de met het oog op de comparitie overgelegde stukken;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 24 april 2017;
  • de brief van NSI naar aanleiding van het proces-verbaal;
  • de antwoordakte na comparitie van NSI;
  • de akte overlegging producties van NSI met producties;
  • de antwoordakte van Chubb.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang - het volgende vast:
In beide zaken:
De VvE is opgericht op 24 september 2003. De VvE -leden zijn en waren op alle relevante momenten eigenaar van een winkelcentrum, houdende 45 winkels, met woningen en parkeergarage, genaamd ‘t Loon, gelegen in Heerlen (hierna ook het complex of het winkelcentrum). De winkels zijn eigendom van NSI. 3W Holding B.V. (hierna: 3W) is eigenaar van de woningen. Het appartementsrecht waartoe 3W gerechtigd is, is ondergesplitst; de drie gerechtigden zijn 3W, mevrouw [persoon 1] en mevrouw [persoon 2] . Q-Park 't Loon B.V. (hierna: Q-Park) is eigenaar van de parkeergarage. Genoemde eigenaars zijn alle mede-eigenaar van de gemeenschappelijke ruimten.
2.2
Voordat de VvE werd opgericht was het winkelcentrum, dat is opgericht in of rond 1965, sedert 1996 eigendom van de VvE Vereniging van Eigenaars t Loon Heerlen (hierna ook: de oude VvE). In 2003 is het winkelcentrum gerenoveerd, inclusief de daaronder gelegen parkeergarage. Het betrof een ingrijpende renovatie. De kolommen respectievelijk de funderingspoeren in de parkeergarage zijn daarbij horizontaal gefixeerd door middel van een balkenrooster; zij zijn niet verticaal gefixeerd.
2.3
Voorafgaand aan de renovatie was sprake van scheurvorming in de parkeergarage. Er zijn diverse rapporten uitgebracht, in de periode 1989- 2003.
a. Het rapport van 22 maart 2000 van Werf & Nass (W&N) houdt voor zover van belang in:
‘Er is dus sprake van een proces van toenemende scheurvorming in de kolommen waarbij uit de waarnemingen van 1995, 1999 en 2000 een lineaire toename blijkt. Gezien de melding in het inspectierapport van Emiss uit 1998 (punt 4- kolommen) was er toen al sprake van een bepaalde mate van scheurvorming die niet verder is omschreven. De meest waarschijnlijke conclusie is dat het scheuren van de kolommen is gestart rond 1987(…) nadere onderzoek van heden heeft een beeld van horizontale verplaatsingen van de funderingspoeren aangetoond die op bijlage 3 is weergegeven. Uit de visuele scheefstand, het opgedrukt materiaal, het hol klinken van de bestrating, de ruimte tussen bestrating en de kolom, de scheurvorming en de scheefstand moet de conclusie getrokken worden dat de funderingspoeren verplaatsen. (...)
De verplaatsingen wijzen nagenoeg naar een punt bij as G 9/10. Wat voor een proces hier gaande is, is niet duidelijk en dient nader onderzocht te worden. Te denken valt aan de gevolgen van grondwater en/of verandering van de grondwaterstand, zoals: verweking van leemlagen; het werken van een vroegere stort; het werken van mijnsteen aanvullingen;
Het wegspoelen van grond naar oude mijngangen (…)’
b. Het rapport van 16 januari 2001 van W&N; daarbij was als bijlage gevoegd een rapport van Geoconsult, welk bureau overleg heeft gevoerd met de dienst Staatstoezicht op de Mijnen.
c. Een vervolgrapport van Geoconsult d.d. 23 september 2002 houdt voor zover van belang in:
'
Naar aanleiding van de bevindingen uit het grondonderzoek en de berekeningen die hieruit voortvloeien kan de verplaatsing van de kolommen en met name de gemeten niveauverschillen van het plafond niet verklaar[d] worden op basis van de verkende grondslag. De oorzaak van de komvormige daling en daarmee de horizontale verplaatsing van de kolommen zal derhalve in de diepere ondergrond gevonden moeten worden.
Reeds in onze rapportage GG-4561 d.d. 2 april 2002 is aangegeven dat mijnschade vanwege de diepe ontginning (ca. 88 m- maaiveld) niet uitgesloten kan worden. Tevens werd hierbij expliciet aangegeven dat er dan sprake moet zijn van een komvormige daling van het maaiveld.
Deze komvormige daling is eenduidig af te leiden uit de metingen van de daling van het plafond. Deze daling komt tevens overeen met het gebied van de horizontaal verplaatste kolommen.
Gezien deze bevindingen mag ons inziens het optreden van mijnschade niet worden uitgesloten. Uitsluitsel hierover zal echter door staatstoezicht op de mijnen moeten worden gegeven.’
d. Een vervolgrapport van W&N 17 d.d. oktober 2002 houdt voor zover van belang in:
'Het proces van scheurvorming in de kolommen is tot op heden nog steeds gaande. Niet duidelijk is of het proces versnelt of vertraagt. (...) De scheuren in de kolommen worden hoofdzakelijk veroorzaakt door verplaatsende funderingspoeren. Enige resterende oorzaak is schade door aanwezige mijnen.’
e. In het plan van aanpak van W&N d.d. 16 oktober 2002 staat voor zover van belang vermeld :
‘De betreffende funderingspoeren worden horizontaal gefixeerd door een balkenrooster. De bijbehorende verticale verplaatsingen worden dan ook gereduceerd. De verticale verplaatsingen zijn geen oorzaak van de schade door de constructiestuctuur van een vlakke betonnen plaat vloer met kolommen.’
2.4
RVM Vastgoedmanagement BV (RVM) was de bestuurder van de oude VvE van het winkelcentrum. Zij was ook beheerder van de parkeergarage namens Q-Park. In 2006 werd een beheersovereenkomstovereenkomst gesloten met RVM. Die vennootschap is in 2010 overgenomen door Meeus Vastgoed Management; sindsdien heet zij MVGM. Daarna werd de VvE bestuurd en beheerd door MVGM.
2.5
NSI en Q -Park hebben elk, naast de hierna te bespreken EUBP 2006 verzekering, ook een eigen verzekering afgesloten.
2.6
Aan het winkelcentrum is in of rond november/december 2011 schade ontstaan als gevolg van plotselinge ernstige verzakkingen. In het bijzonder is in de parkeergarage kolom D 18 in de nacht van 2 op 3 december 2011 plotseling verzakt door een grote lokale verzakking van de grond daaronder (de sinkhole).
Het ter zake opgemaakte rapport van de deskundige ir. [deskundige 2] d.d. 22 november 2012 luidt voor zover thans van belang:
‘De sinkhole heeft kunnen optreden omdat t Loon zich direct boven de ondiepe mijnwinning in de startpunt van Laag-V van de Oranje Nassau mijn bevindt, waarbij er grote openingen zijn achtergebleven, nadat de mijnbouwactiviteiten in deze laag in de jaren 50 van de vorige eeuw waren beëindigd.
2. In de loop van vele jaren is bodemmateriaal geleidelijk neerwaarts naar de openingen in de diepere ondergrond verplaatst. Dit geleidelijke transport van bodemmateriaal was mogelijk als gevolg van breuken in de ondergrond. Deze breuken zijn op hun beurt het gevolg van het (laten) instorten van het dak van de mijn.’
2.7
Omdat in de visie van het bevoegd gezag een gevaarlijke situatie ontstond is een deel van het winkelcentrum gesloopt. Op 23 december 2011 is de sloop voltooid.
3. In de zaak met rolnr. 15-728 voorts:
3.1
De EUBP 2006 verzekering
Tussen VvE als verzekerde/verzekeringnemer en AIG en ACE was in 2011, als gevolg van het sluiten van de verzekering in 2006 en vervolgens een aantal verlengingen, een extra uitgebreide brandpolis (EUBP 2006) van kracht. Het betreft een makelaarspolis, waarbij (rechtsvoorgangers van) AIG en ACE elk voor 50% risicodrager zijn. De voorwaarden zijn geredigeerd door beursmakelaar Meeùs en gebaseerd op de Beursbrandpolis. Bij het totstandkomen van de verzekering is geen vragenlijst gebruikt. De verzekerde som bedraagt € 79.246.900,-.
3.2
In augustus 2006 heeft namens AIG een technische inspectie plaatsgevonden. Zowel AIG als ACE hebben het ingaan van de verzekering afhankelijk gesteld van deze inspectie. Bij die inspectie zijn geen relevante bijzonderheden vastgesteld. In 2009 is namens AIG en ACE een nieuwe inspectie gevolgd. De gevaarsobjecten zijn in 2010 getaxeerd, welke taxatie ten grondslag is gelegd aan de verzekerde waarde.
3.3
De polisvoorwaarden houden voor zover van belang in:
‘BB113 Appartementen
De verzekering geschiedt namens de gezamenlijke eigenaars van de gebouwen(…) zoals omschreven op het polisblad
begripsomschrijvingen
1.2
Bereddingskosten
Kosten en op geld waardeerbare opofferingen verbonden aan maatregelen, die door of namens verzekerde worden getroffen en redelijkerwijs geboden zijn om het ophanden zijn van de verwezenlijking van het verzekerde gevaar/gebeurtenis te voorkomen of om schade als gevolg van de verwezenlijking van het risico te beperken.
(…)
1.8
Gevaarsobjecten
De gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris en/of goederen in de gebouwen op het (de) in het polisblad omschreven adres(sen).[waaronder het winkelcentrum, opm rb]
Artikel 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1
Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade als vermeld in artikel 2.1.1 en 2.1.2 indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
2.1.1
Zaakschade
Schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten die is veroorzaakt door de in artikel 2.2 genoemde gevaren/gebeurtenissen, ongeacht of deze gevaren/gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde gevaarsobjecten.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjecten ongeacht door welke oorzaak - behoudens de in artikel 2.4 genoemde uitsluitingen - is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een verzekerd gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden.
(…)
2.2
Gevaren/gebeurtenissen:
(…)
2.2.24
Aardverschuiving[dit punt bevat geen verdere tekst, opm rb]
(…)
2.4
uitsluitingen
(…) 2.4.3
Aardbeving, vulkanische uitbarsting
Van de verzekering is uitgesloten zaak- respectievelijk bedrijfsschade veroorzaakt door aardbeving of vulkanische uitbarsting. Bij schaden die ontstaan hetzij gedurende de tijd waarin hetzij gedurende 24 uur nadat zich in of nabij de gevaarsobjecten de gevolgen van aardbeving of vulkanische uitbarsting hebben geopenbaard, dient verzekerde te bewijzen, dat de schade niet aan die verschijnselen is toe te schrijven.
(…)
Artikel 4 VERGOEDING BOVEN HET VERZEKERDE BEDRAG
indien niet of niet voldoende elders verzekerd geeft deze verzekering bij een schade door een gedekt gevaar/gebeurtenis en boven het verzekerde bedrag tot het in de polis genoemde maximum recht op vergoeding van;
4.1
Bereddingskosten;
Zo nodig tot maximaal 50% boven de verzekerde som van de betreffende locatie.
(…)
4.5
Huurderving
indien en voor zover dit geen onderdeel is van de bedrijfsschadevergoeding. De schadevergoeding hiervoor is maximaal (…)
4.6
Kosten die verzekerde krachtens wettelijk voorschrift of op last van de overheid moet maken. De schadevergoeding hiervoor is maximaal €25.000.=.
4.7
Schade aan tuinaanleg met alles wat daartoe behoort, alsmede de bestrating indien en voor zover deze schade ten laste komt van verzekerde.
De schadevergoeding hiervoor is maximaal 10% van de verzekerde som.
Uitgezonderd hiervan is schade door storm, tenzij de schade wordt veroorzaakt door het neerstorten van (onder)delen van het gebouw door de storm;
(…)
Artikel 6 BEKENDHEID EN RISICOWIJZIGING
6.1
De omschrijving van de gevaarsobjecten respectievelijk van het op het polisblad vermelde bedrijf wordt aangemerkt als afkomstig van verzekerde.
6.2
Verzekeraars zijn bekend met de ligging, bouwaard, inrichting en gebruik van de gevaarsobjecten bij het begin van de overeenkomst alsmede met de belendingen.
(…)
Artikel 8 SCHADEMELDING EN -VASTSTELLING
8.1
Aanmelding
Verzekerde is verplicht verzekeraars zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is kennis te geven van iedere gebeurtenis, waaruit voor verzekeraars een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan.
8.2
Benoeming experts
8.2.1
Als uitsluitend bewijs van de grootte van de schade geldt een taxatie die is gemaakt door een gezamenlijk te benoemen expert of door twee experts, waarvan verzekerde en verzekeraars er ieder één benoemen.
In het laatste geval benoemen beide experts vóór de aanvang van hun werkzaamheden samen een derde expert. Bij gebrek aan overeenstemming stelt deze, na beide experts gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben, de omvang van de schade vast overeenkomstig de poliscondities en binnen de grenzen van de beide
De experts hebben het recht zich, afzonderlijk of gezamenlijk, door deskundigen te laten bijstaan.
Iedere partij kan voor gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris, goederen en bedrijfsschade de benoeming van een afzonderlijke expert verlangen.
9.9
Premier risquebepaling
9.9.1
Ten aanzien van de onder deze verzekering verleende dekkingen op basis van 'premier risque' (het bedrag dat in geval van schade of verlies maximaal wordt vergoed, ongeacht de werkelijke waarde van de verzekerde gevaarsobjecten onmiddellijk voor de gebeurtenis) geldt dat de in artikel 9.8 omschreven evenredigheidsbepaling niet van toepassing is.
9.9.2
Indien een eigen risico van toepassing is, wordt het schadebedrag dat na aftrek van het toepasselijk eigen risico resteert, vergoed tot maximaal het premier risque bedrag.
9.1
Elke verschuldigde schadevergoeding zal door verzekeraars worden voldaan binnen 4 weken na ontvangst van alle noodzakelijke gegevens. Verzekeraars zullen nooit eerder in verzuim zijn dan vanaf 4 weken na deze ontvangst.
9.11
Indien een verzekerde een of meer in de polis opgenomen verplichtingen niet of niet volledig is nagekomen, kunnen verzekeraars de schade-uitkering verminderen met de schade die zij daardoor leiden.
9.12
In geval van afwijzing van een aanspraak op een schade-uitkering verjaart de rechtsvordering door verloop van twaalf maanden.
(…)
Artikel 13 ANDERE VERZEKERINGEN
13.1
Verzekerde is verplicht opgave te doen van alle hem bekende overige verzekeringen die tijdens de gebeurtenis dekking boden tegen schade aan de verzekerde gevaarsobjecten en/of (een onderdeel van de) bedrijfsschade.
13.2
Indien het verzekerde gevaarsobject respectievelijk de bedrijfsschade eveneens is verzekerd op een daartoe speciaal afgesloten verzekering gaat deze speciale verzekering te allen tijde voor. Onder 'speciaal afgesloten verzekering' worden verstaan: glasverzekering, kostbaarhedenverzekering, elektronica (bedrijfsschade)- verzekering, machinebreuk (bedrijfsschade) verzekering, constructie all risks (bedrijfsschade) verzekering, 'advance profit' verzekering, reconstructiekostenverzekering, huurdervingverzekering.
(…)
Artikel 19 MEDEDELINGSPLICHT
19.1
Het bepaalde in artikel 7.928 lid 2 BW is niet van toepassing op de mededelingsplicht van verzekeringnemer bij het sluiten van de onderhavige verzekering.
(…)
Op 30 maart 2012 is namens de VvE onder deze ( EUBP 2006) verzekering dekking geclaimd voor de schade ten gevolge van de sinkhole, de verzakkingen in november/december 2011.
3.5
Op 16 mei 2012 is door AIG en ACE dekking afgewezen nu (nog) niet zou vaststaan dat sprake is geweest van een verzekerd evenement. Daarbij beroepen zij zich erop dat door de VvE haar mededelingsplicht zou zijn geschonden, omdat ernstige problemen met betrekking tot de opstallen en de constructie over een langere periode voorafgaand aan de totstandkoming van de polis zouden zijn verzwegen.
Op 30 januari 2013 is opnieuw dekking afgewezen.
3.6
Beide partijen hebben, conform de procedure in de polisvoorwaarden, elk een expert aangewezen, die de taxatie van de schadeposten ter hand heeft genomen. De experts hebben overeenstemming bereikt over de hoogte van de schade.
In de zaak met rolnr. 15-746 voorts:
3.7
Chubb-polis
NSI heeft in januari 2010 een eigen verzekering gesloten, door tussenkomst van beursmakelaar Marsh, waaronder Chubb 100% risicodrager is. Deze verzekering zag niet alleen op dit winkelcentrum doch op een groot aantal aan NSI toebehorende panden/objecten en was gesloten naar aanleiding van een tenderdocument waarin NSI om een
all risksdekking had verzocht. Voor het sluiten van deze verzekering heeft Chubb aan Marsh enige vragen gesteld en een inspectie uitgevoerd.
3.8
De voorwaarden van deze verzekering (Chubb All Risks Voorwaarden voor zaakschade inclusief machinebreuk en computerbreukschade voor Gebouwgebonden Installaties, de verzekering wordt hierna de Chubbpolis genoemd) houden voor zover van belang in:
Artikel 2 OMVANG VAN DE DEKKING
2.1
Dekking
Verzekerd wordt het zakelijk belang tegen schade indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
Onder schade wordt verstaan:
schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten die is veroorzaakt door de in dit artikel genoemde gevaren/gebeurtenissen, ongeacht of gevaren/gebeurtenissen zijn veroorzaakt door de aard of een gebrek van de verzekerde gevaarsobjecten.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjecten ongeacht door welke oorzaak - behoudens de in artikel 2.3 en 2.4 genoemde uitsluitingen is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een verzekerd gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden.
(…)
2.2.24
Aardverschuiving[dit punt bevat geen verdere tekst, opm rb]
(…)
2.2.26
Alle overige gevaren
Alle overige plotselinge en onvoorziene schade aan of verlies van de op het polisblad genoemde verzekerde gevaarsobjecten ontstaan door een van buiten komend onheil, alsmede machinebreuk en computerbreuk, indien en voor zover de schade het gevolg is van een gebeurtenis waarvan voor beide partijen ten tijde van het sluiten van de verzekering onzeker was dat daaruit voor verzekerde schade was ontstaan dan wel nog zou ontstaan.
Schade aan of verlies van de verzekerde gevaarsobjecten ongeacht door welke oorzaak – behoudens de in artikel 2.3 en 2.4 genoemde uitsluitingen - is gedekt als die oorzaak het directe gevolg is van een verzekerd gevaar/gebeurtenis, onverschillig waar dit heeft plaatsgevonden.
(…)
2.4
Onverminderd de uitsluitingen genoemd onder artikel 2.3 is eveneens uitgesloten schade aan of verlies van gevaarsobjecten bestaande uit of veroorzaakt door:
2.4.7
Normale slijtage, roest, corrosie, oxidatie, verrotting respectievelijk enig andere geleidelijk werkende invloed op een verzekerde zaak.
2.4.10
Instorting of verzakking van gebouwen of delen daarvan, respectievelijk (…) tenzij verzekerde aantoont dat de instorting uitsluitend te wijten is aan sneeuw of hagel.
2.4.11
Uitzetten, krimpen of zetten van muren, plafonds, daken, vloeren of funderingen
(…)
Artikel 4 VERGOEDING BOVEN HET VERZEKERDE BEDRAG
Indien niet of niet voldoende elders verzekerd geeft deze verzekering bij een schade door een gedekt gevaar/gebeurtenis en boven het verzekerde bedrag tot elders in de polis genoemde maxima recht op vergoeding van:
4.1
Bereddingskosten
4.2
Opruimingskosten;
4.3
De kosten van vervoer en opslag van de verzekerde gevaarsobjecten als gevolg van het tijdelijk niet beschikbaar zijn van de gebouwen
4.4
Schade aan door verzekerde gehuurde gebouwen in geval van inbraak (artikel 2,2.10) of vandalisme (artikel 2.2.11) althans indien en voor zover deze schade ten laste van verzekerde komt,
4.5
Huurderving.
Als verzekerde zowel eigenaar als gebruiker van het gebouw is, dan wordt de huurderving vastgesteld op basis van de economische huurwaarde van het gebouw;
4.6
Extra kosten die verzekerde krachtens wettelijk voorschrift of op last van de overheid moet maken;
4.7
Schade aan tuinaanleg met alles wat daartoe behoort, alsmede de bestrating (…) Uitgezonderd hiervan is schade door storm, (…)
(…)
5.2
Verzekeraars zijn bekend met de ligging, bouwaard, inrichting en gebruik van de verzekerde gevaarsobjecten bij het begin van de overeenkomst alsmede met de belendingen.
(…)
8.1
Indien een verzekerde een of meer in de polis opgenomen verplichtingen niét of niet volledig ts nagekomen, kunnen verzekeraars de schade-uitkering verminderen met de schade die zij daardoor lijden.’’
Voorts is vermeld op het polisblad, onder voorwaarden- bijzondere bepalingen:
6.
Het is verzekeraars bekend dat NSI in essentie de belangen in en bij VvE's wenst te verzekeren door de individuele VvE's en slechts een dic/dil verzekering wenst uit te nemen voor haar individuele belangen binnen een WE. Tot 1 april 2011 heeft NSI binnen de context van de automatische dekkingsclausule dekking voor haar belangen binnen een VvE en/of de belangen van derden aan te melden.
3.9
Een rapport van prof. dr. [deskundige 1] d.d. 22 november 2012 vermeldt:
‘Begin december 2011 heeft zich onder winkelcentrum ‘t Loon in Heerlen plotseling een grote locale verzakking voorgedaan, aangeduid als “sinkhole”. Voorafgaand aan, en in het gebied van, de in 2011 opgetreden sinkhole is in de grond van een gedeelte van de parkeergarage verzakking opgetreden. Dit betreft een cirkelvormig gebied met een maximale verticale verplaatsing in het midden van 230 mm en een diameter van ca. 50 m.
(…) verklaren de bevindingen met de boorgaten ook de oorzaak van de feitelijke grondverzakking in het betreffende gebied en die sinds ongeveer 20 jaar is waargenomen. Deze voorafgaande grondverzakking betekent echter niet noodzakelijkerwijs dat een sinkhole (d.w.z. een plotselinge instortingsstructtuur) later moest volgen. Integendeel, het lijkt alsof een stabiel systeem zich heeft ontwikkeld, dat gedurende vele jaren stabiel is gebleven, tot dat de sinkhole zich plotseling voordeed.’
3.1
NSI heeft een claim ingediend onder de Chubbpolis. Chubb heeft in 2012 dekking afgewezen met een beroep op uitsluitingsclausules. In augustus 2015 heeft zij zich voorts beroepen op schending van de mededelingsplicht.

3.Het geschil

in de zaak met rolnr. 15-728

3.1.
Vve Winkelcentrum 't Loon vordert – na eiswijziging, samengevat – AIG en ACE, ieder voor het deel dat hen aangaat, te veroordelen tot betaling aan de VvE van:
(i) herstelkosten ad € 9.392.921
(ii) huurderving ad € 1.654.134
(iii) gemaakte kosten ad € 4.546.324
(iv) kosten experts ad € 119.170,71
alles te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling, met hoofdelijke veroordeling van verzekeraars in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
De rechtbank gaat er voorts vanuit dat nog steeds het bij dagvaarding gevorderde onder 2 (een voorschot van € 4 miljoen, door elk van verzekeraars voor de helft te betalen) met rente wordt gevorderd, nu in de akte wijziging eis geen eisvermindering op dit punt wordt geformuleerd.
3.2.
AIG en ACE voeren gemotiveerd verweer en concluderen tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak met rolnr. 15-746
3.4.
NSI vordert samengevat - veroordeling van Chubb tot betaling van € 11.340.949,84 voorwaardelijk, voor zover niet wordt uitgekeerd onder de VvE polis, en onvoorwaardelijk wegens huurderving (tweede periode): € 880.237 alsmede
de expertisekosten van de expert van NSI ad € 37.350, alles te vermeerderen met de wettelijke rente, en een verklaring voor recht dat Chubb op grond van de NSI-polis gehouden is de eventueel toekomstige expertisekosten van de expert van NSI te vergoeden,
met veroordeling van Chubb in de proceskosten met rente en nakosten.
3.5.
Chubb voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met proceskostenveroordeling.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In de zaak met rolnr. 15-728
5.1
Nu geen bezwaar is gemaakt tegen de eiswijziging en deze ook niet in strijd is met de goede procesorde wordt recht gedaan op de gewijzigde eis.
5.2
Partijen twisten in hoofdzaak over twee kwesties, te weten enerzijds de vraag of sprake is van een verzekerd evenement en anderzijds de vraag of de VvE haar mededelingsplichten naar behoren is nagekomen. In overleg met partijen zijn andere kwesties, zoals de omvang van de schade, voorlopig geparkeerd.
Verzekerd evenement
5.3
Het is aan de VvE als verzekerde om te stellen en bij betwisting te bewijzen dat het voorval dat de schade heeft veroorzaakt waarvoor dekking wordt verlangd een verzekerd evenement onder de polis is. Het betreft hier een benoemde gevaren (
named-perils) polis, dat wil zeggen dat de VvE dient aan te geven onder welk in de polis met name genoemd gedekt gevaar het evenement valt. De VvE stelt dat het voorval is aan te merken als een aardverschuiving in de zin van art. 2.2.24.
Vast staat dat de polis (op het polisblad, in de voorwaarden dan wel elders) geen omschrijving van of toelichting op dat woord bevat. De VvE meent dat de betekenis van het woord aardverschuiving naar normaal taalgebruik in die situatie beslissend moet zijn, mede in aanmerking nemend dat het hier een polis met een ruime dekking betreft zodat er geen grond bestaat voor een beperkte uitleg. Die betekenis omvat elke verschuiving van aarde, ongeacht de richting daarvan, en daarmee een sinkhole zoals zich hier heeft voorgedaan. Een sinkhole is een bijzonder geval van aardverschuiving. De VvE verwijst naar de beschrijving in het rapport van [deskundige 2] .
5.4
Verzekeraars stellen zich op het standpunt dat uit wetenschappelijke bronnen, het gewone spraakgebruik en uit vergelijkbare polissen volgt dat een zinkgat/sinkhole een wezenlijk ander geo(morfo)logisch fenomeen is dan een aardverschuiving. Een zinkgat wordt veroorzaakt door instabiliteit van grond boven een holte in de ondergrond, terwijl een aardverschuiving ontstaat bij een instabiel talud. Nu uit vaste rechtspraak volgt dat het aan verzekeraars is om de dekking te bepalen, ook als de gekozen dekkingsomschrijving ertoe leidt dat verschil in dekking ontstaat in geval van zeer dicht bij elkaar gelegen feitelijke situaties, is schade ten gevolge van dit sinkhole niet gedekt.
5.5
De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat slechts art 2.2.24, dat het enkele woord
aardverschuivingomvat, de relevante dekkingsomschrijving vormt en dat deze term bovendien afkomstig is uit de tekst van de standaard beursvoorwaarden NBUG.
In confesso is ook dat het hier bij de polis EUBP 2006 van de VvE gaat om een makelaarspolis waarvan de tekst aan de beurspolisvoorwaarden is ontleend en die ter beurze door een beursmakelaar bij verzekeraars is ondergebracht; vast staat dat over de tekst niet is onderhandeld. Van een specifiek beursgebruik ten aanzien van de betekenis van dit woord is volgens partijen geen sprake. VvE is een professionele partij, geen consument.
In die omstandigheden dienen bij de (Haviltex-)uitleg van de polis met name objectieve factoren een rol te spelen en komt het in het bijzonder aan op de taalkundige betekenis van het betreffende woord, gelezen in de context van de polis als geheel. Dat dit de uitlegmaatstaf is onderschrijven beide partijen.
5.6
De rechtbank is, tegen die achtergrond, van oordeel dat de uitleg van de VvE juist is. Zij baseert dat op de volgende overwegingen.
Uit het rapport d.d. 31 januari 2012 van [deskundige 2] (dat op dit punt niet bestreden is) is het volgende op te maken (p. 51)
De Sinkhole is vervolgens ontstaan op het moment dat de opening, of zone met zeer los zand, zich (...) dicht onder de bovenste grondlagen bevond en de erboven gelegen grondlagen deze zone of opening niet meer konden overbruggen. Zo kon in korte tijd ongeveer 30 tot 50 m 3 bodemmateriaal neerwaarts verschuiven.
en ( p.67)
De verzakking nader beschouwd
Op basis van de gemeten zakkingen in de loop der tijd kan worden gesteld dat in eerste instantie een komvormige zakking is opgetreden met een diameter van ca. 50 m en het centrum (laagste punt) in de nabijheid van kolom D18 (Figuur 77). Wanneer dit proces van verzakking is begonnen, is niet bekend, maar het heeft zich over een periode van zeker meer dan twee decennia uitgestrekt. Eind november 2011 heeft zich binnen deze "grote kom", vrij plotseling een kleinere kom met een diameter van ca. 8 m ontwikkeld. Hoe de ontwikkeling van deze kom in de tijd is geweest, is ook niet precies bekend.
5.7
Alle deskundigen zijn het er voorts over eens dat bodemmateriaal neerwaarts is verschoven via de kokervormige structuur die is ontstaan als gevolg van het instorten van het mijndak.
Het woord
verschuivenheeft een algemene betekenis, die verplaatsing langs een vlak aangeeft. Dat natuurlijk bodemmateriaal, zoals hier aan de orde, naar algemeen spraakgebruik ook aarde wordt genoemd heeft VvE onderbouwd met een aantal synoniemenoverzichten; AIG en ACE hebben daar slechts tegenover gesteld dat niet geheel duidelijk is wat er is verschoven. Nu vast staat dat er een kolom van de parkeergarage, die op de bodem, aarde, rustte, in de grond is weggezakt is dat niet een voldoende onderbouwde betwisting van de stelling dat hier aarde is verschoven. Naar de samenstellende delen bezien betekent het woord aardverschuiving, zoals de VvE terecht aanvoert, dat sprake is van verplaatsing van bodemmateriaal. Dat daarvan hier sprake is geweest acht de rechtbank op basis van de deskundigenrapporten gebleken.
5.8.1
Verzekeraars beroepen zich op de omschrijving in Van Dale (Groot woordenboek van de Nederlandse taal). Dit is een gezaghebbend woordenboek, dat algemeen bekend is. Verzekeraars halen aan de definitie van aardverschuiving:
verschijnsel waarbij de bovenste aardmassa op een steile helling omlaag schuift.
De 14e uitgave, uit 2005, vermeldt als letterlijke betekenis van aardverschuiving
afschuiving, afglijding van grond langs de helling van bergen.
Bij afschuiving wordt vermeld:
het afschuiven van grond langs de helling van aardwerken.
Bij afglijden wordt vermeld:
naar beneden glijden, voortschuivend (langs een hellend vlak) naar beneden komen.
5.8.2
Daarnaast is in het partijdebat aandacht besteed aan Wikipedia, een online encyclopedie die wordt geacht een verzameling te vormen van de in het algemeen in de bevolking aanwezige kennis. Daaraan komt in de huidige tijd evenzeer een grote betekenis toe.
Wikipedia vermeldt:
Een aardverschuiving is een gebeurtenis waarbij vele duizenden tonnen aan grond plotseling in beweging komen en (meestal) langs een helling vallen of naar beneden glijden.
Het woord sinkhole/ zinkgat is in de geomorfologie de term die wordt gebruikt om de landschapsvorm aan te duiden die overblijft na instorting van een holte in het onderliggende gesteente of sediment.
5.8.3
Uit de door beide partijen overgelegde krantenartikelen blijkt, dat in het gebruik van de termen geen duidelijke lijn is te ontwaren. Soms wordt een sinkhole als een van “
landslide” te onderscheiden fenomeen beschreven en soms als een daaronder te brengen begrip. Daarbij komt nog dat de betekenis van
landslideniet noodzakelijkerwijs geheel overeenkomt met die van aardverschuiving.
5.8.4
Verzekeraars beroepen zich voorts op een onderscheid tussen de geo(morfo)logische begrippen aardverschuiving en sinkhole. Wat daarvan zij, dat is voor de uitleg van deze polis, die niet is toegesneden op speciale geologische risico’s en waar wetenschappelijke geologische kennis bij partijen ook niet verondersteld kan worden, niet van belang. Daarbij komt, dat sinkhole ook wordt gebruikt om het effect van de verplaatsing aan te geven, het gat dat overblijft als de verplaatsing tot een einde is gekomen.
5.8.5
Ook de wijze waarop in andere polissen het begrip ‘aardverschuiving’ wordt gebruikt is niet van belang, behoudens in geval zou blijken dat ook de VvE of haar makelaar daaraan voor de uitleg betekenis moest toekennen. Daarvan is geen sprake. Het betreft hier in het bijzonder niet een toelichting bij de NBUG-polis en/of een eerdere polis van de VvE. Met name een dekkingsomschrijving waarin ook
subsidencewordt genoemd is al om die reden niet vergelijkbaar. Waarom aan de door verzekeraars genoemde voorbeelden toch betekenis voor de uitleg in dit geval zou toekomen is niet nader toegelicht.
5.9
Gelet op de duidelijke betekenis van de onderscheiden delen van het woord aardverschuiving en de niet geheel met elkaar overeenstemmende definities van het samengestelde woord enerzijds en het fenomeen dat zich daadwerkelijk heeft voorgedaan anderzijds, te weten dat bodemmateriaal neerwaarts is verschoven in een kokervormige structuur, is de rechtbank van oordeel dat de polis zo moet worden uitgelegd dat het fenomeen dat zich in casu heeft voorgedaan een aardverschuiving vormde als bedoeld in art. 2.2.24.. Daarbij is meegewogen dat geen nadere toelichting op het begrip is opgenomen in de polis en dat het hier een primaire dekkingsomschrijving betreft (en dus geen bijzondere bepaling, zoals een uitsluiting, die in het algemeen beperkt dient te worden uitgelegd) in een polis die naar haar aard een ruime dekking biedt.
Mededelingsplicht
5.1
Verzekeraars stellen dat niet de VvE, maar de eigenaars zelf (NSI, Q-Park en 3W) als verzekeringnemer zijn aan te merken. Die stelling wordt verworpen. De vereniging bezit rechtspersoonlijkheid en is met zoveel woorden als verzekeringnemer op de polis vermeld. Als partijen hadden gewild dat niet de VvE maar de leden van de vereniging als verzekeringnemers zouden worden aangemerkt en die leden daarmee hadden ingestemd was dat op de polis vermeld. De andere polissen die de diverse eigenaars zelf, voor en ten behoeve van zichzelf, hadden afgesloten (Q -Park en NSI) zijn zo ook opgesteld.
Bij deze polis is dat niet het geval en omtrent enige aanleiding voor verzekeraars om te menen dat dat anders was is niets concreets gesteld. Art. 5:136 BW is niet een dergelijke aanleiding. Dat is een bepaling van regelend recht die met name ten doel heeft enerzijds eventuele vertegenwoordigingsproblemen richting verzekeraars te ecarteren (lid 1) en anderzijds de interne verhoudingen te regelen. Dat hier RVM als bestuurder bevoegd de verzekeringsovereenkomst heeft gesloten is geen punt van discussie.
5.11
De positie van RVM, thans genaamd MVGM (hierna RVM) is, naar tussen partijen vast staat, die van professioneel vastgoedbeheerder die op basis van een overeenkomst van opdracht voor de VvE het dagelijks beheer van het betreffende complex op zich had genomen.
RVM was, ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, echter ook de volledig vertegenwoordigingsbevoegde bestuurder van de VvE. In beginsel wordt kennis van de bestuurder toegerekend aan de vereniging. Hoewel een VvE een bijzondere vereniging is voor wie de regels van boek 2 BW niet onverkort gelden is er geen wettelijke regel die in de weg staat aan een dergelijke toerekening. Omtrent bijzondere afspraken of regelingen op dit punt heeft de VvE ook niets gesteld.
Dat wil zeggen dat kennis van RVM aan de VvE wordt toegerekend.
5.12
Dat geldt ook voor kennis die RVM had opgedaan toen zij nog geen bestuurder/beheerder van de VvE was. Het voordeel voor de VvE van het benoemen als bestuurder van RVM, de beheerder die ook al voor de vorige eigenaars optrad en dus in detail op de hoogte is van het vastgoed en zijn geschiedenis, heeft tegenover verzekeraars in deze situatie de keerzijde dat verzekeraars er ook vanuit mogen gaan dat die kennis bij de VvE berust. Of dat werkelijk zo is, en of RVM als gevolg van belangentegenstellingen wellicht niet de vrijheid had om alles met de VvE te delen, zoals de VvE oppert maar niet onderbouwt, is een kwestie tussen de VvE en RVM waar verzekeraars buiten staan.
Dat RVM, in welke hoedanigheid ook, opgetreden is als opdrachtgever van de ingeschakelde deskundigen W&N en Geoconsult, staat tussen partijen vast. Dat zij uit dien hoofde beschikte over alle rapporten en de daarin verzamelde kennis evenzeer.
Het fundament van het beroep op verzwijging wordt gevormd door die rapporten. In zoverre speelt de uitsluiting van art. 7:928 lid 2 BW (en dus ook de vraag of hier sprake is van kennis van derden als daar bedoeld) geen rol.
5.13
Bij een beurspolis als deze, waar geen gebruik wordt gemaakt van een vragenlijst, is het naar vaste rechtspraak de verplichting van verzekeringnemer om verzekeraars op de hoogte te stellen van alle relevante aspecten van het te verzekeren risico, waaronder, bij een polis als deze, relevante bijzonderheden omtrent de gevaarsobjecten.
Verzekeraars menen dat de VvE haar op de hoogte had moeten stellen van de scheurvorming en de door haar deskundigen aangegeven (vermoedelijke) oorzaak: schade door aanwezige mijnen. De kennis van haar beheerder/bestuurder RVM wordt daarbij aan haar toegerekend.
5.14
Aangaande de mededelingsplicht bevatten de polisvoorwaardende de hiervoor geciteerde bekendheidsclausule. Vast staat voorts, dat verzekeraars voorafgaand aan het ingaan van de verzekering de situatie ter plaatse hebben geïnspecteerd, dat daaruit geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen en dat verzekeraars ook geen vragen hebben gesteld. De VvE meent daarom dat verzekeraars met die bekendheidsclausule, zeker in combinatie met de inspectie, het risico aan zich hebben getrokken dat achteraf zou blijken dat relevante feiten ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet aan hen bekend waren. Verzekeraars kunnen daarom geen beroep doen op schending van art. 7:928 BW, aldus de vvE
5.15
Die opvatting gaat te ver. Bij een beurspolis weegt de mededelingsplicht zwaar; verzekeraars moeten immers geheel afgaan op wat verzekeringnemer mededeelt bij het beoordelen van het risico en het nemen van de beslissing tot het sluiten van de verzekeringsovereenkomst al dan niet met bepaalde uitsluitingen, bijzondere clausules en/of aanpassing van de premiestelling. De bekendheidsclausule brengt weliswaar mee dat verzekeraars dat risico tot op zekere hoogte voor eigen rekening nemen, en de inspectie versterkt dat in die zin dat zij zich ten aanzien van de meest in het oog springende, bij een dergelijke inspectie duidelijke, eigenschappen van de gevaarsobjecten niet op verzwijging kunnen beroepen, maar dat gaat niet zo ver dat de bekendheid met de ligging in Zuid-Limburg, een bekende voormalige mijnbouwstreek, in combinatie met de inspectie waarvan vast staat dat die niet meer inhield dan een globale visuele inspectie aan verzekeraars elk recht om zich nog op art. 7:928 BW te beroepen heeft ontnomen. Wel spelen deze gegevens een rol bij de afweging of de mededelingsplicht is geschonden.
5.16
Bij de vraag of sprake is van een dergelijke schending spelen louter feiten en omstandigheden die bekend waren (of hadden moeten zijn) ten tijde van het sluiten van de polis een rol. De polis is van kracht sedert juli 2006 (hoewel de inspectie pas in augustus 2006 is geschied). Wat daarvan zij, hetgeen in 2007 en later is geschied, inclusief de kennelijk aangetroffen scheuren in de muur van een winkel in 2007, is irrelevant.
5.17
Uit de rapporten zoals geciteerd onder de vaststaande feiten blijkt, dat de parkeergarage in/onder het winkelcentrum al sedert 1995 te kampen had met scheurvorming. Daaruit blijkt ook, dat die scheurvorming volgens de ingeschakelde deskundigen een structurele oorzaak had, die verholpen diende te worden. Ook bieden die rapporten voldoende basis voor -tenminste- het ernstige vermoeden dat die oorzaak gelegen zou zijn in de invloed van onder de parkeergarage bestaande holtes als gevolg van vroegere mijnbouwwerkzaamheden. Dat betekent echter nog niet dat dit aan verzekeraars gemeld had moeten worden.
5.18
De VvE stelt en onderbouwt immers, dat die problematiek -die zich louter voordeed in de parkeergarage- was aangepakt bij gelegenheid van de grote renovatie in 2002/2003, voordat zij werd opgericht. Hoewel de precieze bedragen die gemoeid waren met die renovatie uiteenlopen en verzekeraars op dat punt ook verweer voeren acht de rechtbank voldoende gebleken dat het hier ging om een zeer omvangrijke operatie, met een totale aanneemsom van tenminste 8 miljoen Euro, waarbij in de parkeergarage conform het door de deskundigen aangeraden plan van aanpak een balkenrooster is aangebracht teneinde (verdere) horizontale verplaatsing van de kolommen te voorkomen. Als oorzaak van de steeds terugkomende scheurvorming werd immers door de deskundigen de horizontale verplaatsing van de funderingspoeren gezien. Dat neemt niet weg dat ook het vermoeden bestond dat sprake was of zou kunnen zijn van verticale verplaatsing. Aan die verticale verplaatsing werd met het balkenrooster, anders dan met andere, meer kostbare voorzieningen, kennelijk geen halt toegeroepen.
Op basis van het thans beschikbare materiaal –partijen waren het er ter zitting over eens dat van nadere deskundigenonderzoeken geen relevante nieuwe informatie te verwachten valt- is de rechtbank van oordeel dat RVM en dus de VvE er in beginsel niet vanuit kon gaan dat met het uitvoeren van het plan van aanpak de problematiek in de parkeergarage definitief was opgelost. Weliswaar was er in de circa 3 jaar tussen het voltooien van de renovatie en het sluiten van de verzekering in het winkelcentrum (inclusief de parkeergarage), geen nieuwe scheurvorming geconstateerd, maar bekend was dat de onderliggende problematiek - de mijnholte en de daaruit voortvloeiende verticale verplaatsing- niet was opgelost. Waar immers van het aanbrengen van een betonnen monolithische plaat nog verwacht kon worden dat deze ook voor de verticale verplaatsing soelaas zou bieden werd dat van het balkenrooster niet (uit de rapporten kenbaar) verwacht. Omdat het bij dit soort processen kan gaan om langzaam voortschrijdende verschuivingen kon het uitblijven van nieuwe incidenten niet gezien worden als een teken dat (toch) een definitieve oplossing was bereikt; daarvoor was 3 jaar, gegeven de historie van problemen in de vorm van optredende scheuren gedurende meer dan 10 jaar, te kort.
Als de oorzaak van de problemen niet was weggenomen of aangepakt bleef nadere schade
–niet noodzakelijkerwijs in de vorm van een sinkhole, maar wel in de vorm van scheuren in de parkeergarage- een risico. Dat verzekeraars belang hadden bij informatie omtrent de oorzaken van de indertijd opgetreden schade moet voor RVM, die werd bijgestaan door een beursmakelaar, duidelijk zijn geweest.
5.2
Dat de verzekeraars bij de inspectie gezien moeten hebben dat van het te verzekeren gevaarsobject de daarbeneden gelegen parkeergarage deel uitmaakte doet daaraan niet af. Dat er op dat moment geen zichtbare scheuren waren staat immers vast.
Verzekeraars hadden weliswaar bekend kunnen zijn met het gegeven dat in het betrokken gebied mijnbouw heeft plaats gevonden en met het daaruit voortvloeiende risico van mijnschade, maar niet met het feit dat dit risico zich in dit geval enkele jaren voor het afsluiten van de polis vermoedelijk ook daadwerkelijk had geconcretiseerd.
5.21
Dat betekent dat de VvE moest begrijpen dat de rapporten omtrent de problematiek in de parkeergarage voor de verzekeraars van belang waren bij het sluiten van de verzekering en dat verzekeraars in zoverre terecht een beroep doen op art. 7:928 BW. Dat een redelijk handelend verzekeraar, had hij deze informatie gehad, de polis niet op deze voorwaarden had gesloten is niet gemotiveerd betwist.
De vordering wordt dus afgewezen, zonder dat de andere stellingen nog bespreking behoeven. De VvE wordt in de proceskosten veroordeeld. De sedert 1 mei 2018 geldende tarieven worden toegepast (4,5 punt a € 3.856,=).
In de zaak met rolnr. 15-746
De Chubb-polis is strikt genomen geen beurspolis, maar wel een makelaarspolis waarvan de tekst aan de beurspolisvoorwaarden is ontleend. NSI is een grote professionele partij en over de tekst is niet onderhandeld. Dat betekent dat dezelfde maatstaf toepasselijk is als ten aanzien van de EUBP 2006 polis in de zaak met rolnr. 15-728; ook in deze zaak is dat geen twistpunt.
5.24
gedekt evenement
Aangaande de dekking geldt hetgeen hiervoor ten aanzien van de EUBP 2006 polis van de VvE is overwogen over de aanmerking van het evenement als aardverschuiving hier evenzeer. Nu Chubb zich niet op de uitsluitingen van art. 2.4.10 en 2.4.11 beroept, mits –zoals dus nu is vastgesteld- sprake is van een benoemd gevaar, behoeven die geen bespreking.
5.25
mededelingsplicht
Wat betreft de mededelingsplicht geldt dat, als voorshands wordt aangenomen dat Chubb zich tijdig in de zin van art. 7:929 BW op schending van de mededelingsplicht heeft beroepen (hetgeen gelet op het tijdsverloop - dat beroep is pas in 2015, na ontvangst van de dagvaarding, gedaan- niet onmiddellijk evident is), dat beroep faalt.
Anders dan hiervoor in 5.11/5.12 ten aanzien van de VvE werd overwogen is RVM in deze context geen bestuurder wiens kennis aan de verzekeringnemer, NSI, is toe te rekenen. Mede in aanmerking nemend dat art. 7:928 lid 2 BW buiten toepassing is verklaard moet RVM gezien worden als een derde.
Dat NSI en/of haar makelaar Marsh ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst feitelijk over de kennis van de aan RVM toegezonden rapporten beschikte in de zin dat men zich van die kennis bewust was is onvoldoende onderbouwd. Dat NSI daarover behoorde te beschikken volgt uit het, op zich vaststaande, gegeven dat twee van de aan RVM toegezonden rapporten in 2007 aan NSI zijn toegestuurd. Het gaat dan (productie 41) niet om alle rapporten, maar slechts om het rapport van 2 april 2001 en het rapport van 23 september 2002 (zie 2.3). Dat zij die niet bekeken heeft behoort voor haar eigen risico te komen. Wat eventueel in de bestuursrechtelijke procedure is gesteld/erkend doet daaraan niet toe of af.
5.26
Daarmee is het pleit echter nog niet beslecht. NSI beschikte niet over de volledige reeks rapporten , en met name niet over het wezenlijke Geoconsult-rapport van oktober 2002 (2.3d). Voorts stelt en onderbouwt NSI, dat die problematiek –die zich louter voordeed in de parkeergarage- voor zover zij wist en in redelijkheid kon aannemen was aangepakt bij gelegenheid van de grote renovatie in 2002/2003. Ook in dit verband acht de rechtbank voldoende gebleken dat het hier ging om een zeer omvangrijke operatie, waarbij in de parkeergarage conform het door de deskundigen aangeraden plan van aanpak een balkenrooster is aangebracht teneinde (verdere) horizontale verplaatsing van de kolommen te voorkomen. Als oorzaak van de steeds terugkomende scheurvorming werd immers door de deskundigen de horizontale verplaatsing van de funderingspoeren gezien. Weliswaar bestond ook het vermoeden dat sprake zou kunnen zijn van verticale verplaatsing, maar uit de NSI bekende deskundigenrapporten valt niet op te maken dat in dat opzicht aanvullende maatregelen noodzakelijk waren. NSI kon er dan ook in beginsel vanuit gaan dat met het uitvoeren van het plan van aanpak de problematiek in de parkeergarage was opgelost.
Van belang is in dit verband dat NSI niet de eigenaar was van de parkeergarage en deze ook niet (mede) verzekerde. Haar mededelingsplicht omvatte dus niet, zeker niet zonder meer, problemen die zich hadden voorgedaan met de parkeergarage, die in haar polis een belendend object en niet een gevaarsobject was en zij behoefde zich in dit geval ook niet nader in de problematiek rond dat belendend object in het verleden te verdiepen.
5.27
Dat zou anders zijn als het te verzekeren object zelf, in het verleden, ook geconfronteerd was geweest met scheurvorming. In een eerder stadium heeft Chubb reeds aangevoerd dat ook in de winkels van NSI -voor het sluiten van de verzekering in 2010- scheurvorming was opgetreden. Inmiddels is duidelijk dat het gaat om scheurvorming in 2007 bij Karnevalwierts, een feestartikelenwinkel in het winkelcentrum. Dat die van zodanige aard en ernst was dat voor NSI duidelijk moest zijn dat die verband hield met de problematiek van jaren daarvoor in de parkeergarage blijkt echter niet. In die situatie behoefde NSI niet te begrijpen dat de rapporten omtrent de inmiddels opgeloste problematiek in de parkeergarage, die zij niet verzekerde, en het geïsoleerde geval van de scheurvorming bij Karnevalwierts met elkaar verband hielden en voor Chubb van belang waren bij het sluiten van de verzekering. Dat geldt te meer nu Chubb bij haar inspectie, ook al was die globaal, gezien moet hebben dat onder het te verzekeren gevaarsobject een parkeergarage was gelegen. Het had, als zij nader geïnformeerd wilde worden omtrent die garage, op haar weg gelegen daaromtrent gerichte vragen te stellen.
5.28
Daaraan doet niet af het oordeel in de zaak met rolnr. 15-728 en ook niet dat het Hof Amsterdam in de zaak van Q-Park jegens Q-Parks eigen verzekeraar tot het oordeel is gekomen dat Q-Park haar mededelingsplicht had geschonden en dat die verzekeraar daarop een beroep kon doen. Dat betrof niet alleen een andere polis, en een andere procedure met andere stellingen, maar met name ook een procedure waarin de garage zelf het verzekerd object betrof.
5.29
NSI heeft dus in beginsel dekking onder de polis en Chubb kan geen beroep doen op schending van art. 7:928 BW. In beginsel heeft NSI dus recht op uitkering onder de polis, voor zover zij vergoeding van verzekerde schadeposten, incl. bereddingskosten, vordert, nu uit hetgeen in de andere zaak is overwogen volgt dat die niet reeds onder de VvE- polis vergoed worden.
5.3
Nu de rest van het (schade)debat voorlopig is geparkeerd zal de zaak naar de rol worden verwezen voor een akte zijdens NSI op dat punt, waarna Chubb kan reageren.
De termijn wordt langer dan gebruikelijk genomen, zodat er voldoende tijd is voor overleg als partijen dat wensen.

5.De beslissing

De rechtbank
In de zaak met rolnr.15-728
wijst de vordering af;
veroordeelt de VvE in de kosten, tot op heden aan de zijde van AIG en ACE begroot op
€ 3.958,19 aan verschotten en € 17.352,- aan salaris voor de advocaat,
vermeerderd met de nakosten van € 131,- dan wel € 199,= in geval van betekening en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
In de zaak met rolnr. 15-746
alvorens nader te beslissen:
verwijst de zaak naar de rol van 29 augustus 2018 voor akte aan de zijde van NSI, waarna Chubb 4 weken later kan reageren.
Dit vonnis is gewezen op 25 mei 2018 door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, J.A. Moolenburgh en mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018.
106/2504/