ECLI:NL:RBROT:2018:6227

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
C/10/527745 / HA ZA 17-530
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming onderwijsovereenkomst en schadevergoeding wegens gebrekkige scriptiebegeleiding

In deze zaak vordert eiser, een student aan de Hogeschool Rotterdam, nakoming van de onderwijsovereenkomst en schadevergoeding wegens gebrekkige en onnodig tijdrovende begeleiding bij zijn scriptie. Eiser heeft in februari 2011 zijn opleiding International Business and Management Studies aan de Hogeschool Rotterdam gestart en is in maart 2013 begonnen met zijn afstudeerscriptie. Gedurende het traject heeft eiser verschillende problemen ervaren met zijn scriptiebegeleiding, waaronder een officiële waarschuwing wegens een bedreigende opmerking naar zijn begeleider en een uitsluiting van examens wegens fraude. Eiser stelt dat de Hogeschool tekort is geschoten in haar verplichtingen, waardoor hij zijn scriptie niet tijdig kon afronden. De rechtbank oordeelt dat de Hogeschool niet tekort is geschoten en wijst de vorderingen van eiser af. De rechtbank concludeert dat eiser zelf verantwoordelijk is voor zijn studievoortgang en dat de Hogeschool voldoende gelegenheid heeft geboden voor begeleiding en verdediging van de scriptie. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/527745 / HA ZA 17-530
Vonnis in verzet van 27 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.C. de Jong te Rotterdam,
tegen
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL ROTTERDAM,
gevestigd te Rotterdam ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. E. Smits te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Hogeschool Rotterdam genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 22 februari 2017, met producties 1 tot en met 28;
  • het tussen partijen onder nummer C/10/522232 / HA ZA 17-231 gewezen verstekvonnis van 19 april 2017 (hierna: het verstekvonnis);
  • de verzetdagvaarding van 19 mei 2017, met producties 1 tot en met 40;
  • de brief van 28 juni 2017 van deze rechtbank, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 september 2017;
  • de brief van mr. De Jong van 28 september 2017 waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
  • de brief van mr. Smits van 9 oktober 2017 waarin opmerkingen over het proces-verbaal zijn gemaakt;
  • de akte uitlaten bevoegdheid en nadere producties van 15 november 2017 aan de zijde van [eiser] , met producties 29 tot en met 33;
  • de akte uitlaten en nadere producties van 15 november 2017 aan de zijde van Hogeschool Rotterdam , met producties 40 tot en met 44;
  • de antwoordakte nadere producties van 13 december 2017 aan de zijde van [eiser] ;
  • de antwoordakte van 13 december 2017 aan de zijde van Hogeschool Rotterdam .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[eiser] is in februari 2011 begonnen aan de opleiding International Business and Management Studies aan Hogeschool Rotterdam .
2.2.
In maart 2013 is [eiser] aan zijn afstudeerscriptie begonnen.
2.3.
Op 26 mei 2014 heeft [eiser] een officiële waarschuwing gekregen vanwege een bedreigende opmerking naar zijn scriptiebegeleidster.
2.4.
Op 16 juli 2014 heeft de examencommissie [eiser] een cijfer voor zijn scriptie ontzegd en [eiser] tevens voor de duur van vier maanden uitgesloten van alle examens, waaronder begrepen scriptiebegeleiding, wegens fraude.
2.5.
In september 2014 heeft Hogeschool Rotterdam bij [eiser] aangekondigd dat zij een melding bij de IND zal maken vanwege onvoldoende studievoortgang. [eiser] maakt hiertegen op 6 oktober 2014 bezwaar. Dit bezwaar wordt ongegrond verklaard op 2 december 2014.
2.6.
[eiser] heeft op 17 december 2014 aan Hogeschool Rotterdam een e-mailbericht toegezonden, waarin staat vermeld:
‘(…) In relation to the information from Mr. [persoon 1] , it is necessary for me to deal with the student-visa firstly, then I can start the course programme. (…)’
2.7.
Op 7 januari 2015 heeft de directeur van de opleiding aan de Hogeschool Rotterdam , mevrouw [persoon 2] , aan de heer [persoon 1] een e-mail gestuurd waarin staat vermeld:
‘Deze student staat weer goed ingeschreven en mag beginnen met zijn scriptie. Hij heeft zijn ‘straf’ ‘uitgezeten’ en heeft dus dezelfde rechten als iedere andere student. Wil jij zorgen dat hij kan beginnen en een afstudeerbegeleider krijgt.’
2.8.
Mevrouw [persoon 2] heeft op 8 januari 2015 een e-mailbericht aan [eiser] gestuurd waarin staat vermeld:
‘(…) I spoke to Mr. [persoon 1] about supervision for your thesis, so you can contact him.’
2.9.
Hogeschool Rotterdam heeft twee scriptiebegeleiders toegewezen aan [eiser] , de heren [persoon 3] en [persoon 4] . Het bezwaar van [eiser] tegen de heer [persoon 4] als scriptiebegeleider is door Hogeschool Rotterdam bij e-mailbericht van 13 januari 2015 van de hand gewezen.
2.10.
Op 15 januari 2015 heeft [eiser] aan zijn scriptiebegeleiders de naam van het bedrijf in China (CAV-studio) waar hij zijn scriptieonderzoek wil verrichten, alsmede de naam van de begeleider bij CAV-studio toegezonden.
2.11.
Op 19 januari 2015 heeft de heer [persoon 3] [eiser] verzocht om zijn aanvullende vragen te beantwoorden.
2.12.
Bij brief van 20 januari 2015 heeft Hogeschool Rotterdam [eiser] onder meer het navolgende meegedeeld:
‘(…) The Exam Board has informed us that your objection was founded and that you are therefore allowed to restart your thesis in the academic year 2014/2015. As a result of this we will not report you to the IND.’
2.13.
Bij e-mailbericht van [eiser] van 21 januari 2015 heeft [eiser] gereageerd op de aanvullende vragen. De heer [persoon 4] heeft in zijn daaropvolgende bericht van 22 januari 2015 geschreven dat ‘a lot remains unclear or needs to be changed.’ [eiser] heeft hier op 12 februari 2015 gereageerd, onder meer met de navolgende zin:
‘On the coming holiday, I also hope could working on the proposal about this researching assignment.’
2.14.
Op 11 maart 2015 heeft [eiser] met Hogeschool Rotterdam een bespreking gehad waarin de feedback op zijn scriptievoorstel aan de orde is gekomen.
2.15.
In maart of april 2015 heeft [eiser] een klacht ingediend bij de examencommissie over zijn scriptiebegeleiding: ‘The inefficient guiding obviously results that the thesis process was broken. The thesis guideline of Hogeschool Rotterdam indicates, “a thesis covers one entire semester, or 20 weeks of work.” That means a thesis process requires students to finish it within six months. All I saw is the first supervisor’s irresponsible behaviour. It has consumed one third of thesis working time (…)’
2.16.
Op 28 april 2015 heeft [eiser] een bespreking met de heer [persoon 5] , opleidingsdirecteur IBMS gehad. Bij deze bespreking werden de navolgende afspraken gemaakt:
  • [eiser] krijgt in het tweede semester van studiejaar 2014-1015 18 uur begeleiding bij zijn scriptie door de heren [persoon 4] en [persoon 3] ;
  • indien er besprekingen plaatsvinden zijn daarbij twee begeleiders aanwezig;
  • de scriptie moet aan het eind van studiejaar 2014-1015 worden verdedigd;
  • indien de scriptie niet aan het eind van het tweede semester is afgerond, dient in het nieuwe jaar opnieuw aangevangen te worden met een nieuwe scriptie.
2.17.
Op 1 mei 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser] , [persoon 4] en [persoon 3] .
2.18.
[eiser] heeft op 29 mei 2015 het navolgende bericht aan de heer [persoon 5] toegezonden:
‘(…) Since the last discussion meeting (in the presence of the supervisors, the thesis coordinator, you and me) on 28th April, there are two supervising meeting being arranged on 1st May and 27th May, respectively. The time slot between the two meetings is 4 weeks (including 1 week holidays). It is not clear for the thesis working on account of no planning on which procedures should have been done in a specific period of time. The regular meeting arrangement still not achieved from supervisors, either the procedure planning or meeting schedule.
As a researcher, it is difficult to satisfy both the company and the supervisor when they are not in the agreement with the research scope. (…)
The event occured in the previous thesis work with Ms. [persoon 6] who spent 2 months on verifying job; however, the result is the conflict between the perspective of the supervisor and the company (…).’
2.19.
De heer [persoon 5] heeft [eiser] hierop per e-mail bericht:
‘Dear [eiser] ,
My response on your mail is delayed because I assumed that you were well informed during the meeting of April the 28th together with the supervisors you and me. See also the report. We explained what a student has to deliver during the final stage of his education. We explained the process again, which should be well known by you regarding last year. For further details please read the report and the thesis handbook.
You have asked me several questions by mail about the supervision of the thesis process. As you know, dedicated supervisors appointed to you who comment your thesis writing process and the chapters you have delivered. You had a meeting last week together with Mr. [persoon 3] . This means there is regular contact and the supervisors have given comments. As you know (see thesis guide) you have to finalize the thesis within one semester. If extra time is needed depends on your progress. This is something you have in your own hands. (…)’
2.20.
Op 29 juni 2015 heeft [eiser] het navolgende e-mailbericht gestuurd:
‘Dear Course Director
The first time supervising the thesis proposal was on 1st May in the thesis meeting, since the education issue reported by me to Examination Board in March. There was no any progress before that time though the thesis has started in January. It is reasonable to provide more frequent meeting chances in the rest of time to speed up the thesis otherwise it is impossible for a student to achieve graduation due to the delay of the thesis working resulting from the supervisors’ meeting arrangement. (…)’
2.21.
In of omstreeks juni 2015 is vanwege het vertrek van de heer [persoon 4] , de heer [persoon 3] als hoofdbegeleider en mevrouw [persoon 7] als nieuwe tweede beoordelaar benoemd.
2.22.
De heer [persoon 5] heeft op 2 juli 2015 gereageerd op het e-mailbericht van [eiser] van 29 juni 2015, daarin heeft hij onder meer vermeld:
‘RBS provides facilities to allow a student graduate on time, but whether this can happen depends mostly on the performance of student him/herself.’
Daarnaast heeft de heer [persoon 5] [eiser] in de gelegenheid gesteld om gedurende de vakantiemaanden in juli en augustus 2015 data te verzamelen zodat hij zijn scriptievoorstel aan het begin van het studiejaar 2015-2016 kon indienen.
2.23.
In een brief van 30 september 2015 heeft Hogeschool Rotterdam aan [eiser] bericht:
‘(…) You have a residence permit for study (student visa). In order to maintain this student visa you must have obtained at least 30 credits (ECTS) at the end of each academic year.
According to our administration you have obtained
credits (ECTS) for the full-time study programme
International Business and Management Studiesat the end of the academic year 2014/2015.
As a result of this we are compelled to report this to the IND. (…)’
2.24.
Op 7 oktober 2015 heeft [eiser] een voorstel ingediend dat op 14 oktober 2015 door zijn scriptiebegeleiders is goedgekeurd.
2.25.
Op 8 oktober 2015 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen het voornemen van Hogeschool Rotterdam om een melding bij de IND te maken.
2.26.
Bij brief van 3 november 2015 heeft Hogeschool Rotterdam aan [eiser] bericht dat zij – ondanks het bezwaar van [eiser] – aan de IND een melding zullen maken vanwege onvoldoende studievoortgang.
2.27.
De heer [persoon 3] heeft [eiser] per e-mail van 18 december 2015 laten weten dat er onvoldoende voortgang is geweest en dat hij een nieuwe afstudeeropdracht/scriptie zal moeten doen:
‘(…) despite the ample supervision you received and the fact that you have been working on this thesis since early 2015, you are nowhere near completion, which is a violation of the terms of supervision that were outlined and agreed at the start of the process. (…)’
2.28.
Op 4 januari 2016 heeft [eiser] een volledige scriptie ingeleverd. Op diezelfde dag heeft de heer [persoon 3] aan [eiser] het navolgende bericht toegezonden:
‘(…) As for the document you have attached: we haven’t heard from you since September and now there is, all of a sudden, a completed thesis to be assessed. It is not proper practice to hand in a finished thesis without having discussed any of its contents beforehand, seeing that doing so opens the door to mistakes going undetected. As such, it is highly doubtful the document is of sufficient quality. (…)’
2.29.
Bij brief van 20 januari 2016 heeft de IND aan [eiser] laten weten dat het voornemen bestaat om de verblijfsvergunning van [eiser] in te trekken. Hiertegen kan [eiser] een zienswijze indienen.
2.30.
Op 1 februari 2016 heeft Hogeschool Rotterdam een e-mail toegezonden aan CAV-studio waarin is vermeld dat zij twee maal geprobeerd heeft om hen telefonisch te bereiken over de scriptie van [eiser] , maar dat dit helaas niet is gelukt. Hogeschool Rotterdam verzoekt CAV-studio vervolgens om contact met haar op te nemen.
2.31.
In het verslag van de telefonische conversatie tussen Hogeschool Rotterdam en de heer [persoon 10] van CAV-studio van 4 februari 2016 staat onder meer het volgende vermeld:
‘Van 16 t/m 20 nov 2015 heeft student [eiser] de interview op CAV genomen. Daarna 23 t/m 25 nov 2015 op CAV observatie gedaan. Verder heeft student [eiser] zijn scriptie in het Nederlands gedaan. Ze onderhouden regelmatig contact via email.
Student [eiser] heeft in Juli contact met de HR van CAV opgenomen voor de scriptie opdracht. Eerst was het afgesproken dat hij over het onderwerp HRM zal schrijven. Daarna is het veranderd naar het materiaal consumeer tijdens de productie proces. De verandering van onderwerp komt door de scriptie begeleider van HR. (…)’
2.32.
In of omstreeks februari 2016 is de heer [persoon 8] als nieuwe scriptiebegeleider aangewezen. Mevrouw [persoon 7] blijft tweede beoordelaar.
2.33.
Op 6 februari 2016 heeft Hogeschool Rotterdam aan [eiser] de navolgende e-mail gezonden:
‘(…) Please note that with regards to planning and meeting deadlines, it is YOU who are responsible at all times. (…) You cannot expect us to provide you with a time frame for a piece of work that you write, all we do is set deadlines, but the planning is ultimately up to you. (…) Although we firmly believe Dr [persoon 3] did actually follow the procedure as laid out in the thesis guide, only modified by the agreements made in aforementioned meeting with you, we do realise that this investigation has cost you time and therefore willing to grant you an extension of your final defence deadline until
Friday 17 June 2016. This means that your defence should have taken place no later than this date, otherwise the thesis that you are writing currently will be considered no longer feasible for defence, and you have to re-take the thesis module with a new thesis assignment.(…)’
2.34.
Op 18 februari 2016 heeft [eiser] van Hogeschool Rotterdam een e-mailbericht ontvangen waarin onder meer staat vermeld:
‘(…) Please find attached our feedback on your thesis. Adjust your thesis accordingly and contact us upon completion.(…)’
2.35.
[eiser] heeft mevrouw [persoon 2] van Hogeschool Rotterdam op 4 maart 2016 een e-mailbericht gezonden waarin onder meer staat vermeld:
‘I’m sending this email to inquire the solution for the company evaluation. This matter is the leftover issue with the previous thesis program. (…).’
2.36.
Mevrouw [persoon 2] heeft de e-mail van [eiser] op 8 maart 2016 als volgt beantwoord:
‘I will discuss your issue below with Mr. [persoon 5] , but I would find it praiseworthy if you would now stop finding blame with others and take the matter of completing your thesis in hand and make sure you do what is required to qualify for a BBA certificate.’
2.37.
Op 11 maart 2016 heeft Hogeschool Rotterdam bij [eiser] geïnformeerd naar de ‘status update of your thesis’.
2.38.
Bij besluit van 16 maart 2016 heeft de IND de verblijfsvergunning van [eiser] ingetrokken, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2015. Op 11 april 2016 heeft [eiser] een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit.
2.39.
Op 16 maart 2016 heeft de heer [persoon 1] aan [eiser] een e-mailbericht gezonden, waarin onder meer staat vermeld:
‘again I find myself addressing a rather long e-mail form your side, with once again a repitition of issues that we have already dealt with. On a personal note (i.e. this is my own, personal opinion and is unrelated to RBS and its formal point of view) I’m disappointed that you keep on taking this route, as it doesn’t seem to fit you at all, (…)
Hence, once more I urge you to invest your time and effort in your thesis rather than in more e-mails.’
2.40.
Op 9 mei 2016 heeft [eiser] zijn laatste versie van zijn scriptie aan Hogeschool Rotterdam toegezonden, waarin de wijzigingen zijn gemarkeerd.
2.41.
Hogeschool Rotterdam heeft [eiser] op 26 mei 2016 een document teruggestuurd waarin de feedback op de concept-versie van de scriptie is neergelegd.
2.42.
Het bezwaar van [eiser] tegen de intrekking van de verblijfsvergunning is op 3 juni 2016 door de IND ongegrond verklaard.
2.43.
Op 13 juni 2016 heeft [eiser] aan Hogeschool Rotterdam een e-mailbericht gestuurd met de navolgende inhoud:
‘(…) Please consider the time constraint, give the score of this final thesis and inform me how will the thesis coordinator, the second reader, and you process the final stage of the thesis.
The decision made by the IND on my objection regarding the student visa. The IND withdrew the resident permit and inform me to leave the EU within 28 days after 3 June. Under this circumstance, there is no more time in the Netherlands and I’ve booked the flight back to hometown on 29 June.
Only having once supervision meeting from the beginning of your supervision until now, the thesis communication is insufficient. You gave the broad and vague comments in your feedback. It mentions that the research questions are not clear and straightforward, but there is no opportunity for further discussing with you; thus, hereby given more explanation for the research questions.’
2.44.
Op 24 juni 2016 heeft Hogeschool Rotterdam aan [eiser] bericht:
‘You handed in your final thesis on 13 June, which was too late in order to be able to schedule a defence no later than 17 June, the final deadline as agreed upon and as mentioned in my e-mail dated 11 February 2016. As the thesis guide states, you have to request a defence no fewer than 5 business days before the actual event. At the time of the request, everything needs to have been arranged and your thesis should have been evaluated as defensible by both the supervisor and second reader. As 13 June itself is fewer than 5 business days before 17 June, and there was no final assessment on whether or not your thesis was defensible at that moment, this means according to the regulations that you are no longer eligible for defence and have to retake the thesis module, as also stated in the same e-mail mentioned earlier.
After much deliberation regarding the situation and after careful evaluation of your thesis by the assessors, we have come to the conclusion that your thesis
mightbe defensible, but questions remain. Taking a practical and compassionate point of view we would therefore like to offer you one, and only one opportunity to take away final doubts and, assuming you can do so sufficiently, offer you the opportunity for a thesis defence immediately following that.
Considering your limited time remaining, we need to plan these sessions upcoming Monday, 27 June. (…) As mentioned before, first there will be a session to take away the final questions regarding your thesis. Should these questions be sufficiently addressed, your thesis defence will follow
immediately, so make sure you are prepared to do both. (…)’
2.45.
Op 24 juni 2016 heeft [eiser] Hogeschool Rotterdam verzocht om de verdediging van zijn scriptie te verplaatsen naar dinsdag 28 juni 2016 omdat hij op maandag 27 juni 2016 bij de IND moet zijn.
2.46.
Op 28 juni 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [eiser] enerzijds en de heer [persoon 8] , mevrouw [persoon 7] en mevrouw [persoon 9] namens Hogeschool Rotterdam anderzijds. [eiser] heeft op 28 juni 2016 zijn scriptie niet verdedigd. Aan [eiser] is geen cijfer toegekend voor zijn scriptie, maar ND (Niet Deelgenomen).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert – verkort en zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Hogeschool Rotterdam te veroordelen tot nakoming van de onderwijsovereenkomst, en te bepalen dat Hogeschool Rotterdam gehouden is om [eiser] alsnog in de gelegenheid te stellen af te studeren, indien hij inhoudelijk aan de vereisten daarvoor voldoet, en daartoe de volgende handelingen moet uitvoeren:
a) binnen twee weken na betekening van uw vonnis verstrekt Hogeschool Rotterdam aan [eiser] schriftelijk een uitgewerkt en voldoende concreet commentaar op de eindscriptie van [eiser] , door toezending aan zijn advocaat, opgesteld in de Engelse taal, waaruit blijkt welke onderdelen [eiser] eventueel nog moet verbeteren om een voldoende te behalen voor zijn scriptie, met duidelijke aanwijzingen voor de aan te brengen verbeteringen, en vervolgens
b) verstrekt Hogeschool Rotterdam aan [eiser] binnen twee weken na inlevering van de door [eiser] aangepaste versie van zijn scriptie, schriftelijk een eindbeoordeling met eindcijfer, door toezending aan de advocaat van [eiser] , en vervolgens, indien de eindbeoordeling inhoudt dat [eiser] een voldoende heeft gescoord voor zijn scriptie;
c) stelt Hogeschool Rotterdam [eiser] in de gelegenheid om binnen vier weken na verstrekking van de eindbeoordeling zijn scriptie te verdedigen op een door hem te bepalen dag en tijdstip binnen kantooruren Nederlandse tijd, via een videoverbinding vanuit een door [eiser] aan te wijzen universiteit in China, en vervolgens, indien de verdediging niet alsnog aanleiding geeft om op door Hogeschool Rotterdam duidelijk kenbaar gemaakte en in redelijkheid niet voor discussie vatbare inhoudelijke gronden daarvan af te zien,
d) verstrekt Hogeschool Rotterdam aan [eiser] een geldig diploma voor zijn bachelorstudie aan Hogeschool Rotterdam , binnen twee weken nadat de verdediging van de scriptie heeft plaatsgevonden, door dit toe te zenden aan zijn advocaat,
met bepaling dat de bovenstaande handelingen onder a) en c) ten gunste van [eiser] kunnen komen te vervallen, indien Hogeschool Rotterdam binnen de daarvoor geldende termijn de daarop volgende handeling volledig uitvoert, dan wel in goede justitie andere handelingen te bepalen volgens welke Hogeschool Rotterdam wordt verplicht om [eiser] in de gelegenheid te stellen om af te studeren.
II. Te bepalen dat Hogeschool Rotterdam aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag of dagdeel dat Hogeschool Rotterdam geheel of gedeeltelijk niet voldoet aan de veroordeling onder I.
III. Hogeschool Rotterdam te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van
€ 11.733,-- aan schadevergoeding, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele betaling.
IV. Hogeschool Rotterdam te veroordelen in de kosten van het geding, met de wettelijke rente daarover vanaf de vijfde dag na betekening van uw vonnis tot de dag van algehele betaling.
3.2.
Hogeschool Rotterdam voert verweer en concludeert tot vernietiging van het verstekvonnis, ontheffing van Hogeschool Rotterdam van veroordelingen tegen haar uitgesproken en opnieuw rechtdoende afwijzing van de oorspronkelijke vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
Hogeschool Rotterdam vordert
in geval de vorderingen van [eiser] in de conventie voor zover deze strekken tot het geven van onderwijs worden toegewezen danwel de veroordelingen in stand worden gelaten, [eiser] te gelasten dat hij zich binnen twee (2) weken na dat vonnis
opnieuw inschrijft als student aan Hogeschool Rotterdam en
het collegegeld ad EUR 9.000,- aan Hogeschool Rotterdam voldoet, zulks tegen behoorlijk bewijs van kwijting,
bij gebreke waarvan Hogeschool Rotterdam niet gehouden is verder gevolg te geven aan de veroordelingen in conventie, althans dat zij die gehoudenheid pas weer heeft zodra aan de hiervoor gestelde voorwaarden onder i) en ii) is voldaan, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.5.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Hogeschool Rotterdam in de proceskosten.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiser] vordert van Hogeschool Rotterdam nakoming van de onderwijsovereenkomst, opdat hij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om zijn bachelorstudie af te ronden, en verder schadevergoeding wegens wanprestatie, bestaande uit een gebrekkige en onnodig tijdrovende begeleiding.
Bevoegdheid civiele rechter
4.2.
Volgens Hogeschool Rotterdam dient de vraag of een eindbeoordeling heeft plaatsgevonden en of de eindbeoordeling ‘ND’ terecht is geweest, te worden voorgelegd aan het College van beroep voor de examens. Immers, de vorderingen zien op het alsnog door [eiser] verkrijgen van een eindbeoordeling. Nu deze eindbeoordeling reeds is gegeven, dient daarvoor de bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedure te worden doorlopen en dient de rechtbank zich niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de beslissing van Hogeschool Rotterdam om [eiser] niet toe te laten tot verdediging van zijn scriptie wel degelijk onder de bevoegdheid van de civiele rechter valt. De vorderingen van [eiser] waarover de rechtbank heeft te oordelen, betreffen alle voorbereidende handelingen die Hogeschool Rotterdam zou moeten verrichten, en die ertoe moeten leiden dat [eiser] de begeleiding krijgt bij zijn scriptie waarop hij meent recht te hebben op grond van de tussen partijen geldende onderwijsovereenkomst. Zelfs de beslissing van Hogeschool Rotterdam om [eiser] niet toe te laten tot de verdediging van zijn scriptie valt onder de bevoegdheid van de civiele rechter. Enerzijds omdat de beslissing (nog) niet een beslissing is omtrent het al dan niet toekennen van een diploma, en anderzijds omdat de beslissing is genomen op grond van vermoede fraude.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] kan worden ontvangen in zijn vorderingen. Weliswaar is in artikel 7.61, eerste lid, van de Wet op het wetenschappelijk en hoger onderwijs (hierna: Whw) neergelegd dat het College van beroep voor de examens bevoegd is ten aanzien van de beslissingen van, onder meer, examencommissies en examinatoren, doch Hogeschool Rotterdam heeft haar vorderingen op een civielrechtelijke grondslag, namelijk nakoming van de onderwijsovereenkomst en een vergoeding van schade wegens wanprestatie, gebaseerd. Ingevolge de ‘objectum litis-leer’, zoals deze geldt sinds HR 31 december 1915, NJ 1916, 407 ( [partijnamen] ) is de burgerlijke rechter bevoegd te oordelen over vorderingen die zijn gegrond op de stelling dat een burgerlijk recht is geschonden.
Nakoming onderwijsovereenkomst
4.5.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat Hogeschool Rotterdam toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichting om hem voldoende en in het juiste tempo te begeleiden bij zijn scriptie. Hogeschool Rotterdam heeft gedurende het hele traject en bepaalde periodes in het bijzonder, enorme hoeveelheden tijd verspild, waardoor de scriptie niet na een semester, maar pas na bijna vier semesters in definitieve vorm kon worden ingediend. Hogeschool Rotterdam heeft daarbij en daarnaast een aantal keren gehandeld in strijd met de Thesis Guide. Ter onderbouwing van deze stellingen wijst [eiser] op het volgende.
[eiser] was al in september 2014 klaar om met zijn scriptie te beginnen, en was daartoe bevoegd sinds 16 november 2014, maar kreeg pas per 15 januari 2015 zijn scriptiebegeleiders toegevoegd.
De eerste bespreking met de scriptiebegeleider vond pas plaats in mei 2015, ongeveer vier maanden nadat de scriptiebegeleider was benoemd. Gegeven het feit dat een dergelijke eerste bespreking bedoeld is om een plan van aanpak, tijdspad en degelijke vast te stellen, is dat extreem laat: na ongeveer 80% van de tijd die ervoor staat om een complete scriptie te schrijven, inclusief onderzoek bij het bedrijf.
Op verschillende e-mails van [eiser] , met name in het begin, reageerde de scriptiebegeleider niet, hoewel in de Thesis Guide is bepaald dat een dergelijke reactie binnen vijf werkdagen moet zijn gegeven.
at de vele en lange vertragingen niet aan [eiser] te wijten zijn, kan worden afgeleid uit het feit dat de scriptiebegeleider nooit heeft besloten om de begeleiding in de wacht te zetten en uit het feit dat na het eerste semester de periode voor het schrijven van een scriptie ten minste twee keer is verlengd met nog een semester, hoewel in de Thesis Guide is bepaald dat slechts een verlenging mogelijk is. Daarnaast valt op dat de Hogeschool in september 2014 al het voornemen had om [eiser] te rapporteren bij de IND, maar dat uiteindelijk niet deed nadat [eiser] daartegen bezwaar had gemaakt.
In strijd met de Thesis Guide, is de tweede beoordelaar mevrouw [persoon 7] zich gaan gedragen als een scriptiebegeleider, door direct aan [eiser] commentaar te leveren op zijn scriptie, met name bij de bespreking van 28 juni 2016. Verder liet zij weten dat zij geloofde dat de scriptie niet authentiek was. Volgens de Thesis Guide had zij in dat geval direct een melding moeten maken bij de Examencommissie, zodat een onderzoek zou worden gestart. In plaats daarvan heeft zij haar vermoedens voor zich gehouden en [eiser] pas in de bespreking op 28 juni 2016 – nota bene een dag voor zijn vertrek naar China – daarmee geconfronteerd. Het is [eiser] niet bekend hoe lang mevrouw [persoon 7] haar vermoedens al koesterde, maar aangenomen mag worden dat dit al veel langer het geval was, aangezien [eiser] al in januari 2016 een eerste complete versie van zijn scriptie heeft ingeleverd. Op geen enkel moment daarna is [eiser] ervan op de hoogte gesteld dat er vermoedens van fraude zouden zijn, laat staan dat een formeel onderzoek is gestart. De heer [persoon 1] heeft nog bij e-mail van 16 maart 2016 juist laten weten dat er geen aanwijzingen van fraude waren.
Hogeschool Rotterdam heeft nagelaten om [eiser] van voldoende concrete terugkoppeling te voorzien. Er heeft nooit een formele eindbeoordeling van zijn scriptie plaats gevonden. Alleen is in de e-mail van 24 juni 2016 van de heer [persoon 1] gemeld dat de scriptie ‘wellicht’ verdedigbaar was. Er waren alleen nog ‘twijfels’ over de scriptie. Wat voor twijfels dat waren, heeft Hogeschool Rotterdam nooit duidelijk gemaakt. Mogelijk ging het om de vermoedens van fraude, maar in dat geval had de scriptiebegeleider een melding moeten doen bij de examencommissie en een formeel onderzoek moeten laten plaatsvinden. Als de scriptie verder van voldoende inhoudelijke kwaliteit was, had Hogeschool Rotterdam [eiser] de kans moeten bieden om zijn scriptie te verdedigen.
In strijd met de Thesis Guide wilde Hogeschool Rotterdam [eiser] op het laatst niet voldoende voorbereidingstijd bieden. Aansluitend aan de bespreking op 28 juni 2016 moest hij direct zijn scriptie verdedigen. In de Thesis Guide wordt een voorbereiding van ten minste een werkweek aangeraden.
In strijd met de overeenkomst en nadere afspraken heeft Hogeschool Rotterdam [eiser] na de zomervakantie van 2016 niet meer de mogelijkheid geboden om af te studeren.
Ten onrechte heeft Hogeschool Rotterdam [eiser] gerapporteerd bij de IND, zonder daarbij te vermelden dat de studievertraging is opgelopen op grond van handelen of nalaten van Hogeschool Rotterdam zelf, zodat het [eiser] niet kan worden aangerekend dat hij onvoldoende studiepunten heeft behaald tijdens de scriptiemodule.
4.6.
Hogeschool Rotterdam betwist dat zij tekort is geschoten. Hogeschool Rotterdam heeft [eiser] voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn scriptie te kunnen afronden en verdedigen. Mocht de rechtbank oordelen dat Hogeschool Rotterdam op enige wijze fouten heeft gemaakt dan is er 1) geen sprake van een deugdelijke ingebrekestelling, 2) geen sprake van verzuim en 3) indien er al sprake was van verzuim dan is er nog altijd geen sprake van een toerekenbare tekortkoming. De hiervoor onder A tot en met I weergegeven verwijten heeft Hogeschool Rotterdam gemotiveerd betwist.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat Hogeschool Rotterdam niet tekort is geschoten in de nakoming van de onderwijsovereenkomst en overweegt daartoe als volgt.
4.8.
Tussen partijen is in confesso dat de examencommissie op 16 juli 2014 [eiser] vanwege fraude bij zijn scriptie gedurende een periode van vier maanden heeft uitgesloten van onderwijs en het afleggen van tentamens en examens. Eerst op 17 november 2014 mocht [eiser] derhalve zijn studie hervatten. Dat betekent dat Hogeschool Rotterdam niet in september 2014, zoals door [eiser] onder A gesteld, doch vanaf 17 november 2014 deel mocht nemen aan de opleiding. Uit hetgeen partijen in het geding hebben gebracht, leidt de rechtbank af dat niet Hogeschool Rotterdam maar [eiser] ervoor zorgde dat de opleiding niet direct werd voortgezet omdat zijn studievisum moest worden verlengd. [eiser] stuurt op 17 december 2014 aan Hogeschool Rotterdam immers het bericht ‘it is necessary for me to deal with the student-visa firstly, then I can start the course programme.’ Onder die omstandigheden kan Hogeschool Rotterdam niet worden verweten dat mevrouw [persoon 2] van Hogeschool Rotterdam niet eerder dan na het kerstreces, op 7 januari 2015 intern heeft bericht dat er een afstudeerbegeleider aan [eiser] dient te worden toegewezen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat nog geen begeleider(s) was/waren toegewezen, niet maakt dat [eiser] niet kon werken aan een scriptievoorstel.
4.9.
Het was aan [eiser] om een daadwerkelijke aanvang te nemen met zijn scriptie. Daartoe diende hij een voorstel te schrijven dat vervolgens door Hogeschool Rotterdam diende te worden goedgekeurd. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen [eiser] en de heer [persoon 3] blijkt, dat in januari en februari 2015 overleg is geweest over het voorstel en dat [eiser] meermalen feedback heeft ontvangen. In maart 2015 komt het tot een bespreking tussen [eiser] en Hogeschool Rotterdam . Op dat moment is er nog geen sprake van een goedgekeurd voorstel. In de navolgende bespreking op 28 april 2015 worden er werkafspraken gemaakt. Het verwijt van [eiser] (sub B) dat de eerste bespreking pas in mei 2015 heeft plaatsgevonden en dat daaruit kan worden afgeleid dat hij onvoldoende begeleiding heeft gekregen, is derhalve niet in overeenstemming met hetgeen uit de correspondentie volgt. Daarnaast verdient het opmerking dat het in eerste instantie aan [eiser] was om – voor zover mogelijk – een afgerond voorstel te presenteren, voordat Hogeschool Rotterdam daarover een bespreking kon beleggen. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat [eiser] onvoldoende begeleiding heeft gekregen om tot een acceptabel scriptievoorstel te komen. De e-mailcorrespondentie van [eiser] die hierboven onder de feiten is weergegeven, betreffen voornamelijk klachten over de procedurele gang van zaken, terwijl niets eraan in de weg stond dat [eiser] zich ondertussen inspande om tot een volwaardig scriptievoorstel te komen.
4.10.
Het verwijt van [eiser] onder C dat de scriptiebegeleider ten onrechte niet binnen vijf dagen op zijn e-mails heeft gereageerd is door [eiser] – nog los van de vraag of deze regel afkomstig uit de Thesis Guide zo dient te worden uitgelegd dat iedere e-mail van een student binnen een termijn van vijf dagen door Hogeschool Rotterdam van een inhoudelijke reactie dient te worden voorzien – niet nader onderbouwd.
4.11.
De rechtbank deelt de mening van [eiser] , dat uit de verlenging van de termijnen door Hogeschool Rotterdam dient te worden afgeleid dat de vele en lange vertragingen niet aan [eiser] te wijten zijn (sub D), niet. Uit de correspondentie waarin [eiser] wordt gegund om zijn voorstel later in te leveren, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de e-mail van 2 juli 2015 van Hogeschool Rotterdam waarin staat vermeld dat hij zijn scriptievoorstel aan het begin van het nieuwe studiejaar mag indienen of uit de e-mail van 6 februari 2016, blijkt dat geenszins.
4.12.
[eiser] levert op 7 oktober 2015 een scriptievoorstel in, welk voorstel op 14 oktober 2015 wordt goedgekeurd. Op 4 januari 2016 levert hij een volledige scriptie in, terwijl deze gang van zaken blijkens de e-mail van diezelfde dag van scriptiebegeleider [persoon 3] niet is afgesproken. Er ontstonden vervolgens twijfels over de authenticiteit van de tweede scriptie bij Hogeschool Rotterdam . [eiser] heeft onder E. Hogeschool Rotterdam verweten dat de tweede beoordelaar niet een melding heeft gemaakt van deze twijfels bij de examencommissie, zodat een onderzoek zou worden gestart, maar ervoor heeft gekozen dit pas op 28 juni 2016 met [eiser] te bespreken. De rechtbank is van oordeel dat ook dit verwijt niet kwalificeert als een tekortkoming in de nakoming van de onderwijsovereenkomst. Hogeschool Rotterdam heeft betoogd dat er weliswaar al in een eerder stadium twijfels bestonden over de authenticiteit van de scriptie, maar dat dit niet tot een formeel onderzoek heeft geleid omdat hiervoor geen concreet bewijs was. Het is aan Hogeschool Rotterdam om te beoordelen of er voldoende bewijs is om te twijfelen aan de authenticiteit van het geleverde werk en vervolgstappen te nemen. Gesteld noch gebleken is dat Hogeschool Rotterdam daarbij verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.13.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Hogeschool Rotterdam , in tegenstelling tot hetgeen door [eiser] is betoogd, juist wel ruimhartig en coulant gehandeld door [eiser] uit te nodigen voor een inhoudelijke bespreking over de door hem ingeleverde scriptie op 28 juni 2016, terwijl [eiser] zijn scriptie te laat, te weten niet vijf werkdagen voor de deadline van 17 juni 2016, heeft ingeleverd. In de e-mail van 6 februari 2016 van de Hogeschool Rotterdam is duidelijk omschreven wat de consequenties zijn indien deze deadline niet wordt gehaald. Ook staat in de e-mail van 24 juni 2016 duidelijk verwoord dat er nog eerst onduidelijk-heden opgehelderd dienden te worden voordat op de afgesproken datum de scriptie kon worden verdedigd. De rechtbank volgt [eiser] dan ook niet in zijn betoog sub F dat Hogeschool Rotterdam ten onrechte heeft nagelaten om [eiser] de kans te bieden om zijn scriptie verder te verdedigen. Het is aan Hogeschool Rotterdam om te bepalen of de scriptie verdedigbaar is. Hogeschool Rotterdam had bij zijn e-mails op 4 januari 2016 en 24 juni 2016 aan [eiser] laten weten dat zij daarover twijfels had. Dit wilde ze met [eiser] bespreken. [eiser] heeft er zelf voor gekozen om deze kans niet te benutten door na een woordenwisseling te vertrekken.
4.14.
Ook het verwijt dat [eiser] sub G maakt, te weten dat hem niet voldoende voorbereidingstijd voor een verdediging is geboden, volgt de rechtbank niet. Zoals eerder is overwogen, heeft Hogeschool Rotterdam , hoewel [eiser] zijn scriptie te laat heeft ingeleverd, de mogelijkheid geboden voor een gesprek, waarin mogelijk de scriptie kon worden verdedigd. Omdat [eiser] het land diende te verlaten op 29 juni 2016, kon Hogeschool Rotterdam niet een werkweek, zoals in de Thesis Guide is aanbevolen, tussen de bespreking en de verdediging plannen. Hogeschool Rotterdam heeft hier nadrukkelijk op gewezen bij e-mailbericht van 24 juni 2016 (‘so make sure you are prepared to do both’). Deze omstandigheid kan niet aan Hogeschool Rotterdam worden tegengeworpen.
4.15.
Dat Hogeschool Rotterdam niet meer aan [eiser] de mogelijkheid heeft geboden om na de zomer af te studeren, zoals sub H Hogeschool Rotterdam wordt verweten, is in lijn met artikel 7.32 Whw waarin is bepaald dat een hogeschool slechts onderwijs en studiebegeleiding kan en mag aanbieden indien de student zich inschrijft.
4.16.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat ook het laatste verwijt, sub I, dat Hogeschool Rotterdam ten onrechte heeft verzuimd aan de IND te melden dat de studievertraging is opgelopen op grond van handelen of nalaten van Hogeschool Rotterdam zelf, dient te worden verworpen. Immers, uit het voorgaande kan worden afgeleid dat het niet aan het handelen of nalaten van Hogeschool Rotterdam te wijten is dat het proces van het schrijven van de scriptie zo lang heeft geduurd. Daarbij overweegt de rechtbank, wellicht ten overvloede, dat in beginsel niet Hogeschool Rotterdam , maar [eiser] verantwoordelijk is voor zijn (eigen) studievoortgang. Hogeschool Rotterdam heeft [eiser] hier ook meermalen op gewezen (e-mails 2 juli 2015, 6 februari 2016, 8 maart 2016, 16 maart 2016).
4.17.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde onder I. en II. dient te worden afgewezen.
Schadevergoeding
4.18.
[eiser] vordert onder III. schadevergoeding, nu hij bij afdoende begeleiding zijn scriptie in een semester had kunnen afronden. Hij beperkt zijn vordering tot schadevergoeding tot de kosten van een jaar extra studietijd en de kosten van rechtshulp inzake de IND. Zijn schade bestaat uit het collegegeld studiejaar 2015/2016 (€ 7.750,--), de huur van woonruimte in Rotterdam gedurende twaalf maanden (€ 3.840,--) en de kosten van rechtshulp inzake de IND (€ 143,--), in totaal derhalve € 11.733,--.
4.19.
Deze vordering kan volgens Hogeschool Rotterdam niet slagen om de redenen die hiervoor onder 4.6 zijn samengevat. Hogeschool Rotterdam is niet (toerekenbaar) tekort geschoten. Bovendien is deze vordering onvoldoende onderbouwd. Daarnaast geldt dat er onvoldoende causaal verband is tussen de beweerdelijke tekortkoming van Hogeschool Rotterdam en de schade.
4.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Nu de vorderingen onder I. en II. zijn afgewezen, treft de vordering onder III. hetzelfde lot. Er is geen sprake van een toerekenbare tekortkoming, hetgeen met zich brengt dat ook een schadevergoeding dient te worden afgewezen.
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv. voor rekening van Hogeschool Rotterdam blijven, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat Hogeschool Rotterdam in eerste instantie niet is verschenen.
De kosten aan de zijde van Hogeschool Rotterdam worden begroot op:
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
1.357,50(2,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.975,50
De hoogte van het tarief is vastgesteld met inachtneming van de nieuwe liquidatietarieven civiel die gelden voor uitspraken gewezen na 1 mei 2018.
4.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld met inachtneming van voormelde nieuwe liquidatietarieven civiel.
in voorwaardelijke reconventie
4.23.
In voorwaardelijke reconventie heeft Hogeschool Rotterdam gevorderd, indien en voor zover de rechtbank over zou gaan tot toewijzing van de vorderingen in conventie sub I a) tot en met d), dat [eiser] zich inschrijft als student en overgaat tot betaling van het collegegeld door [eiser] van € 9.000,00.
4.24.
De voorwaardelijke reconventionele vordering wordt door [eiser] gemotiveerd betwist.
4.25.
De voorwaarde waaronder Hogeschool Rotterdam de vorderingen in reconventie heeft ingesteld, is niet vervuld. Aan behandeling van de vorderingen in reconventie komt de rechtbank derhalve niet toe. De vorderingen zullen derhalve worden afgewezen.
4.26.
Hogeschool Rotterdam zal, als de in voorwaardelijke reconventie in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Aangezien de verrichtingen in reconventie van beperkte omvang zijn geweest en weinig zelfstandige betekenis naast de verrichtingen in conventie hebben, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van [eiser] op nihil. [eiser] heeft immers geen conclusie van antwoord in reconventie genomen en op de comparitie is het geschil in reconventie nagenoeg niet aan de orde geweest.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het door deze rechtbank op 19 april 2017 onder zaaknummer / rolnummer C/10/522232 / HA ZA 17-231 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
in conventie
5.2.
wijst de vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Hogeschool Rotterdam tot op heden begroot op € 1.975,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
veroordeelt Hogeschool Rotterdam in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.2053/
2221