ECLI:NL:RBROT:2018:6203

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
10/680505-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding en veroordeling voor vuurwapenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het handelen in vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in vuurwapens en munitie, waarbij hij niet alleen als leverancier optrad, maar ook als afzetkanaal voor anderen. De verdachte is betrokken geweest bij meerdere wapenoverdrachten en heeft een belangrijke rol gespeeld in de illegale wapenhandel. De rechtbank heeft de dagvaarding gedeeltelijk nietig verklaard, maar de officier van justitie werd ontvankelijk verklaard in de vervolging. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact van vuurwapenhandel op de samenleving benadrukt. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode beziggehouden met deze criminele activiteiten, wat heeft bijgedragen aan het gevaar van ongecontroleerd wapenbezit in de samenleving. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat een forse gevangenisstraf gerechtvaardigd is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680505-17
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding (hierna: dagvaarding I A) en de parallelle dagvaarding (hierna: dagvaarding I B). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I A en I B aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Willemse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het bij dagvaarding I A onder 1, 2, 3, 5 en 7 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het bij dagvaarding I B onder 4 (met uitzondering van de laatste twee gedachtestreepjes) en 8 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 5 aangevoerd dat niet geconcretiseerd is welke gedragingen de verdachte worden verweten, zodat de verdachte niet weet waartegen hij zich moet verdedigen. De verdediging verzoekt de rechtbank daarom om de tenlastelegging voor wat betreft feit 5 nietig te verklaren.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder feit 5 ten laste gelegde voldoende feitelijk is omschreven en dat het in combinatie met het dossier voor de verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen. Hoewel het haar zelf te ver voert om alle tap- en OVC-gesprekken weer te geven en te bespreken, komen er volgens de officier van justitie uit het dossier in ieder geval drie specifieke gevallen van wapenoverdracht door de verdachte naar voren. Die gevallen heeft zij in haar requisitoir nader toegelicht. Zij acht de dagvaarding geldig.
4.3.
Beoordeling
De verdachte wordt onder feit 5 verweten dat hij in de periode van 26 juli 2017 tot en met 22 januari 2018, al dan niet met anderen, vuurwapens van categorie II of III en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen. Subsidiair wordt hem het voorbereiden op dat feit verweten.
In de tenlastelegging zijn de vuurwapens en/of munitie niet nader omschreven, zodat de tekst van de tenlastelegging voor de rechtbank en de verdediging geen houvast biedt. Dit houvast wordt ook niet geboden door de inhoud van het dossier. Het dossier bevat weliswaar een enorme hoeveelheid aan tap- en OVC-gesprekken die de indruk kunnen wekken dat de verdachte spreekt over vuurwapens, maar onduidelijk blijft op welke concrete vuurwapens het openbaar ministerie in zijn tenlastelegging het oog heeft gehad. Ten aanzien van feit 5 zijn verder ook geen specifieke wapens of munitie in beslag genomen, zodat ook hierin geen aanknopingspunt gevonden kan worden. De officier van justitie heeft pas in haar requisitoir drie gevallen uitgewerkt die in de ten laste gelegde periode vallen en waaruit volgens haar blijkt dat de verdachte een wapen voorhanden heeft gehad en overgedragen, met daarbij wel de aantekening dat dit volgens haar niet de enige gevallen zijn.
In de tenlastelegging zelf ontbreekt echter ook van die drie gevallen een (voldoende) concrete omschrijving, laat staan van de overige (ook op de terechtzitting niet nader geconcretiseerde) gevallen waarop de officier van justitie doelt. Omdat bovendien een lange periode is aangehouden, waarbinnen ook de overige tenlastegelegde feiten vallen, is sprake van een tenlastelegging die onvoldoende concreet is en die onderscheidend vermogen ontbeert. Het is voor de verdachte daarom onvoldoende duidelijk geweest wat hem wordt verweten en waartegen hij zich dient te verweren. De tenlastelegging voldoet in dit opzicht dan ook niet aan de door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen.
4.4.
Conclusie
De dagvaarding is nietig voor zover deze ziet op feit 5.

5.Ontvankelijkheid officier van justitie

5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Daartoe is aangevoerd dat op 11 april 2018 een dagvaarding aan de verdachte is uitgereikt. Op 17 april 2018 is, onder intrekking van de eerder uitgebrachte dagvaarding, een nieuwe dagvaarding aan de verdachte uitgereikt. Op deze nieuwe dagvaarding ontbreken ten opzichte van de dagvaarding van 11 april 2018 de feiten 4, 8 en 9. De verdediging vertrouwde er vanaf dat moment op – en mocht dat ook – dat de verdachte voor die feiten niet langer vervolgd zou worden.
Pas een week later werd het de verdachte duidelijk dat er mogelijk nog een parallelle dagvaarding zou volgen, waarin die feiten weer zouden kunnen worden opgenomen.
5.2.
Beoordeling
De verdachte heeft niet aan de handelwijze van het openbaar ministerie het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen of mogen ontlenen dat hij niet alsnog bij parallelle dagvaarding ter zake van het onder 4 en 8 ten laste gelegde zou worden vervolgd. Van de zijde van het openbaar ministerie is namelijk op geen enkel moment ondubbelzinnig en zonder voorbehoud een mondelinge of schriftelijke uitlating van een dergelijke strekking gedaan. Uit het enkel intrekken van een dagvaarding en het daarna uitbrengen van een dagvaarding waarop minder feiten zijn vermeld volgt, zonder nadere daartoe strekkende mededeling van het openbaar ministerie, niet dat de verdachte mag denken dat hij voor de ontbrekende feiten niet langer vervolgd zal worden. De verdediging heeft ter zitting beaamd geen enkel bericht van die strekking van het openbaar ministerie te hebben ontvangen. Omdat er tussen het intrekken van de oorspronkelijke dagvaarding en het uitbrengen van de nieuwe dagvaarding slechts een week is verlopen, rechtvaardigt ook dit een zodanig vertrouwen niet. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
5.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

6.Waardering van het bewijs

6.1.
Feit 1: zaak Terneuzen
6.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte het wapen niet zelf voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen. Daarnaast is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor medeplegen, omdat uit het dossier geen nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte 1] volgt. De verdachte heeft medeverdachte [naam medeverdachte 2] slechts naar [naam medeverdachte 1] toegebracht en heeft geen nadere handelingen met betrekking tot de overdracht van het vuurwapen uitgevoerd. Het is onduidelijk gebleven of de verdachte van die overdracht op de hoogte is geweest.
6.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de getapte telefoongesprekken van de verdachte blijkt dat hij op 25 augustus 2017 een vuurwapen via [naam medeverdachte 1] heeft geregeld en dat hij en [naam medeverdachte 1] op 28 augustus 2017 hebben afgesproken met [naam medeverdachte 2] om het vuurwapen aan hem over te dragen. Dat de verdachte “deodorant” wilde regelen, zoals hij heeft verklaard, acht de rechtbank in de context van de gevoerde gesprekken ongeloofwaardig.
Tevens blijkt uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] en de observatie op 28 augustus 2017 dat de verdachte [naam medeverdachte 2] heeft ontmoet op de afgesproken tijd en plek in Breda en hem daarna naar [naam medeverdachte 1] heeft gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit een en ander dat de verdachte wist dat [naam medeverdachte 1] een vuurwapen aan [naam medeverdachte 2] zou overdragen. Het is namelijk de verdachte geweest die de afspraak met [naam medeverdachte 1] heeft gemaakt met als doel de overdacht van een wapen en de verdachte wist dat hij [naam medeverdachte 2] moest aanspreken. Aan de verdachte komt dus een belangrijke rol toe bij het organiseren en totstandkomen van de betreffende wapendeal.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het vuurwapen tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 2] . Dat de verdachte niet in de auto van [naam medeverdachte 1] aanwezig was tijdens de overdracht van het vuurwapen, en niet zelf beschikkingsmacht over dat wapen heeft gehad, maakt dat niet anders.
6.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
6.2.
Feit 2: zaak [bijnaam medeverdachte 3]
6.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er te weinig wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het ten laste gelegde vuurwapen voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen, dan wel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met iemand die het wapen voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen.
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] , ook wel genaamd ‘ [bijnaam medeverdachte 3] ’ (hierna: [bijnaam medeverdachte 3] ), heeft verklaard dat hij het vuurwapen niet van de verdachte heeft gekregen. Daarnaast blijkt er uit de taps wel dat de verdachte enige kennis heeft van de toedracht van de aanhouding van [bijnaam medeverdachte 3] , maar dat is niet vreemd, omdat [bijnaam medeverdachte 3] een neef is van de verdachte.
6.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 15 augustus 2017 is [bijnaam medeverdachte 3] , een neef van de verdachte, aangehouden, omdat hij in de buurt van een theehuis in Dordrecht met een vuurwapen was gezien. [bijnaam medeverdachte 3] heeft verklaard het vuurwapen die dag, nog geen uur voor zijn aanhouding, in zijn bezit te hebben gekregen. Uit taps en OVC-gesprekken blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij de overdracht van dit vuurwapen aan [bijnaam medeverdachte 3] . Dit blijkt onder meer uit een tapgesprek van 23 augustus 2017 waarin de verdachte wordt gevraagd hoe het is met “die torrie van die neef die binnen zit”, waarop de verdachte reageerde dat die neef moet betalen en het te maken had met een ruzie bij het theehuis. De verdachte wilde ‘12 barkie’ vragen, maar op zijn minst ‘9 barkie’ ontvangen, omdat “9 barkie het geld is wat wij erin hebben gestoken”. De verdachte wilde [bijnaam medeverdachte 3] vervolgens onder druk zetten, omdat [bijnaam medeverdachte 3] hem nog geld verschuldigd is. Daarnaast heeft de verdachte op 30 november 2017 een gesprek met zijn vader ( [naam vader verdachte] ) waarin de verdachte heeft gezegd dat zij “deze zouden hebben gekocht” en [naam vader verdachte] daarop vroeg of het “de ene die [bijnaam medeverdachte 3] kwijt raakte” betrof.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat [bijnaam medeverdachte 3] de verdachte geld verschuldigd is (geweest), omdat [bijnaam medeverdachte 3] het vuurwapen dat hij op 15 augustus 2017 voorhanden heeft gehad, bij zijn aanhouding is kwijtgeraakt (het vuurwapen is door de politie in beslag genomen). De verdachte wilde namelijk minimaal ‘9 barkie’ van [bijnaam medeverdachte 3] , hetgeen hij ook heeft uitgegeven aan het vuurwapen. Uit het gesprek met zijn vader blijkt dat de verdachte het vuurwapen dat [bijnaam medeverdachte 3] is ‘kwijtgeraakt’ ook heeft gekocht.
De rechtbank stelt ook vast dat het vuurwapen dat door de verdachte is overgedragen, het bij [bijnaam medeverdachte 3] in beslag genomen vuurwapen betreft, omdat [bijnaam medeverdachte 3] heeft verklaard dat vuurwapen slechts een uur voor zijn aanhouding te hebben ontvangen en er maar één vuurwapen bij [bijnaam medeverdachte 3] is aangetroffen.
Dat [bijnaam medeverdachte 3] het vuurwapen niet van de verdachte heeft ontvangen en hij de verdachte om andere redenen geld verschuldigd was, wordt – in het licht van de hiervoor genoemde tapgesprekken – als ongeloofwaardig ter zijde gesteld.
6.2.3.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank kan op grond van het vorenstaande slechts vaststellen dat de verdachte het vuurwapen aan [bijnaam medeverdachte 3] heeft overgedragen. Of er een onderlinge samenwerking is geweest met een ander of anderen, en zo ja, wat deze heeft ingehouden, kan niet worden vastgesteld. Dat brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestanddeel “tezamen en in vereniging met een ander of anderen” niet kan worden bewezen verklaard, zodat de verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
6.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
6.3.
Feit 3: zaak [naam medeverdachte 4]
6.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 3 ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd, met verwijzing naar het arrest van het EHRM Vidgen tegen Nederland, dat de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 4] dient te worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verklaring moet worden gezien als “sole or decisive evidence” en de verdediging – vanwege de omstandigheid dat voornoemde persoon als getuige zich op het hem toekomende verschoningsrecht heeft beroepen – niet in staat is geweest om de verklaring te toetsen.
Gebruikmaking van de verklaring zou in strijd zijn met artikel 6 EVRM, omdat de verdediging het ondervragingsrecht in onvoldoende mate heeft kunnen effectueren.
Subsidiair is het standpunt ingenomen dat artikel 6, lid 3 sub d EVRM is geschonden, omdat geen sprake is geweest van compensatie.
6.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd is in het licht van het EVRM en in het bijzonder niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake indien voornoemde verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van
de hem belastende verklaringdie de verdachte betwist (en dus niet op die onderdelen van de tenlastelegging die worden betwist).
Namens de verdachte wordt het onder 3 ten laste gelegde feit volledig betwist. Het steunbewijs bevestigt niet alleen de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit in voldoende mate, maar ook de belastende verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 4] wordt in alle onderdelen bevestigd door steunbewijs.
Uit de observatie, verschillende taps en de aanhouding van medeverdachte [naam medeverdachte 5] volgt namelijk dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 4] telefonisch contact hebben gehad waarbij zij hebben gesproken over een “PlayStation” (waarmee volgens medeverdachte [naam medeverdachte 4] een vuurwapen wordt bedoeld) en een afspraak daarover hebben gemaakt. Medeverdachte [naam medeverdachte 4] heeft vervolgens gesproken met medeverdachte [naam medeverdachte 6] over een “PlayStation”, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte 4] aangeeft dat de verdachte onderweg is. De verdachte is op 5 december 2017 bij medeverdachte [naam medeverdachte 4] thuis geweest. Kort nadat de verdachte is vertrokken, zijn ook medeverdachten [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5] bij medeverdachte [naam medeverdachte 4] thuis geweest. Daar heeft medeverdachte [naam medeverdachte 4] het vuurwapen dat hij even daarvoor van de verdachte had gekregen, overhandigd aan medeverdachte [naam medeverdachte 5] . Kort daarna is medeverdachte [naam medeverdachte 5] aangehouden en werd een vuurwapen bij hem aangetroffen.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 4] in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en dat die verklaring dus geen “sole or decisive evidence” betreft, zodat ook geen sprake kan zijn van compensatie. De verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 4] behoeft dan ook niet van het bewijs te worden uitgesloten. Het gebruik daarvan levert naar het oordeel van de rechtbank geen schending op van artikel 6 EVRM.
6.3.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
6.4.
Feit 4: zaak vuurwapen Dordrecht
6.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 4 ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat, indien uitsluitend het eerste gedachtestreepje bewezen wordt verklaard, geen sprake is van begin van uitvoering van het voorhanden krijgen, dan wel overdragen van een wapen.
6.4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte, terwijl hij kennelijk naar de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 7] reed, met ‘ [naam ] ’ heeft besproken dat medeverdachte [naam medeverdachte 7] goedkoop een doos met 100 kogels kon regelen. Hij is vervolgens bij medeverdachte [naam medeverdachte 7] thuis geweest en heeft hem gevraagd of hij kogels kon kopen.
De rechtbank stelt vast dat deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het kopen en het dus voorhanden krijgen van deze kogels (munitie). Er is derhalve sprake van een begin van uitvoering.
Uit het dossier is ook overigens op geen enkele wijze gebleken dat er sprake is van vrijwillige terugtred door de verdachte.
Niet valt vast te stellen dat de verdachte het onder het tweede tot en met vijfde gedachtestreepje heeft begaan of dat er sprake is geweest van een onderlinge samenwerking. De verdachte zal van deze onderdelen worden vrijgesproken.
6.4.3.
Conclusie
Het onder 4 ten laste gelegde is ten aanzien van het eerste gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen.
6.5.
Feit 7: zaak Louis Vuitton
6.5.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 7 ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd dat er geen rechtstreeks bewijs is dat de verdachte het vuurwapen, dat in de Louis Vuitton tas is aangetroffen, ooit voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen.
Niet is vast te stellen of de Louis Vuittontas waarin het vuurwapen is aangetroffen, dezelfde tas betreft als de tas die door medeverdachte [naam medeverdachte 8] voor de verdachte is meegebracht.
Daarnaast is het goed mogelijk dat – mocht het wel om dezelfde Louis Vuittontas gaan – het vuurwapen een andere herkomst heeft dan de tas en ter plekke in horecagelegenheid “ [naam horecagelegenheid] ” in de tas is gedaan.
6.5.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 5 januari 2018 is er een inval geweest in horecagelegenheid “ [naam horecagelegenheid] ” te Rotterdam. Daar was een clubvergadering van de motorclub Kings Syndicate gaande. Medeverdachte [naam medeverdachte 9] , de ‘ [naam functie lid motorclub] ’ van de motorclub, is deze avond aangehouden op het damestoilet. Tussen zijn benen lag een Louis Vuittontas met daarin onder meer een vuurwapen.
Uit tap- en OVC-gesprekken blijkt dat de verdachte samen met [naam medeverdachte 8] betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van dit vuurwapen. Gebleken is namelijk dat de verdachte voorafgaand aan deze clubavond aan [naam medeverdachte 8] heeft gevraagd of hij “die tas, die Louis” wilde meenemen en dat de verdachte heeft gezegd dat hij “een grote schietding naar presvergadering” mee ging nemen. [naam medeverdachte 8] heeft later bij de politie verklaard dat hij een Louis Vuittontas van de verdachte moest meenemen.
Slechts enkele uren na het plaatsvinden van de inval wordt over de telefoon ook door de verdachte over de tas gesproken: “Nee nee nee, die Louistas. Die tas waar die ding in zat had hij. Hij had die tas. Die tas is meegenomen.” De dag na de inval heeft de verdachte gezegd dat ze ‘MVP’ hebben laten gaan. Tegen de verdachte wordt dan gezegd dat de man kan gaan zeggen dat de verdachte met die tas heeft gelopen.
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het vuurwapen, dat op 5 januari 2018 bij [naam medeverdachte 9] is aangetroffen, samen met [naam medeverdachte 8] voorhanden heeft gehad. [naam medeverdachte 8] moest namelijk een Louis Vuittontas voor de verdachte meenemen en de verdachte zou een groot schietding meenemen naar de persvergadering. Vervolgens – kort nadat [naam medeverdachte 9] is aangehouden met de Louis Vuitton tas – weet de verdachte dat de Louistas is meegenomen waar ‘dat ding’ in zat. De rechtbank stelt ook vast dat de ‘MVP’ die ‘ze hebben laten gaan’ [naam medeverdachte 9] betreft, omdat [naam medeverdachte 9] , de [naam functie lid motorclub] , een dag na zijn aanhouding is heengezonden. Dat in de transcriptie “MVP” en niet “NVP” is geschreven merkt de rechtbank in dit kader aan als een onjuist verstaan of gesproken woord.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt met ‘het ding’ dan ook een vuurwapen bedoeld (en niet wiet, zoals door de verdachte gesteld) en is de verdachte dus betrokken geweest bij het voorhanden hebben van dat vuurwapen.
6.5.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 7 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
6.6.
Feit 8: zaak wapen en munitie
Het bij dagvaarding I B onder 8 ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
6.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I A en I B onder 1, 2, 3, 4 en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I B onder 8 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 28 augustus 2017 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander ,
een (vuur)wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Zadovi Crvena Zastava model M57, kaliber 7,62 mm x 25 Tokarev,
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 18, bij dat vuurwapen behorende, kogelpatronen,
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 2] ;
2.
hij op 15 augustus 2017 te Dordrecht, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3o van die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk FEG, model PA-63, kaliber 7,65 Browning
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 (zeven), bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen van het kaliber 7,65 mm,voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 3] ;
3.
hij op 5 december 2017 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3o van die wet in de vorm van een revolver, te weten een revolver van het merk BBM/Olympic 38, kaliber .22, en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 (zeven), bij het vuurwapen behorende, kogelpatronen, van het merk Remington, kaliber .22 IR,
voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 5] ;
4.
hij in de periode van 25 november 2017 tot en met 7 december 2017 te Dordrecht ter uitvoering van het door hem, verdachte, om munitie, in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4o gelet op artikel 2, lid 2
categorie III Wet
wapens en
munitie, voorhanden te krijgen ,
- [naam medeverdachte 7] heeft gevraagd om 100 kogels te regelen voor hem terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
,
.
7.
hij op 5 januari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1
categorie III onder 1o van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3o van die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk Beretta serie 70, kaliber 9x19mm
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 (acht), bij het vuurwapen behorende kogelpatronen
voorhanden heeft gehad ;
8.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Dordrecht,
voorhanden heeft gehad 308 kogelpatronen (van het kaliber 38. special en/of het kaliber 357 magnum en/of het kaliber 8 mm en/of het kaliber .22), munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4
o, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet
wapens en
munitie.
De kennelijke verschrijvingen in de bewezen verklaarde tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
ten aanzien van feiten 1 en 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
enhandelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 4:
poging tot handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
poging tot handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 7:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 8:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

9.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
9.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen over een periode van ruim een half jaar bezig gehouden met de handel in vuurwapens en munitie. Uit het dossier blijkt dat de verdachte voor de wapenhandel een spin in het web is geweest. Hij fungeerde als leverancier, maar was ook een afzetkanaal voor anderen. Zijn rol ging veel verder dan die van een toevallige tussenpersoon. De verdachte is actief op pad gegaan om vuurwapens en munitie te vergaren.
De verdachte heeft hiermee bijgedragen aan het gevaar van het ongecontroleerde bezit van voornoemde wapens in de samenleving. De illegale handel in vuurwapens dient met het oog op de veiligheid van personen en ter voorkoming van gevoelens van onveiligheid in de samenleving streng te worden bestraft. Dat vuurwapens een gevaar vormen voor de samenleving blijkt wel uit het feit dat in de regio Rotterdam alleen al, bijna wekelijks vuurwapenincidenten plaatsvinden, in sommige gevallen met dodelijke afloop of met zwaar letsel tot gevolg. Daarbij is meer dan ééns voorgekomen dat ook omstanders per vergissing door rondvliegende kogels worden geraakt. Het gemak waarmee de verdachte praat en de hoeveelheid gesprekken over vuurwapens verontrust de rechtbank daarom zeer, ook omdat de verdachte deze gesprekken heeft gevoerd in aanwezigheid van zijn (toen) vijfjarige zoontje. De verdachte heeft zich geen enkele rekenschap gegeven van het gevaar dat hij hiermee voor de samenleving heeft veroorzaakt, terwijl de verdachte vanzelfsprekend wist dat de door hem verhandelde wapens bij gebruik dodelijk kunnen zijn.
9.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 25 juni 2018. Dit rapport onder meer houdt het volgende in.
De verdachte is eerder voor soortgelijke delicten veroordeeld (2013 en 2015).De reclassering spreekt daarom van een patroon. De verdachte heeft over het algemeen zijn leven op orde. Hij volgde voor zijn aanhouding een opleiding, had werk en een vast inkomen vanuit werk en optredens met zijn rapgroep. Er zouden naast enkele studieschulden, waarvoor hij vrijstelling heeft aangevraagd, geen schulden zijn.
De verdachte woont samen met zijn partner. Samen hebben ze een zoon van inmiddels zes jaar oud. Daarnaast heeft hij de zorg voor zijn oma en zijn moeder die gezondheidsklachten heeft, helpt hij waar nodig. Er zijn wel zorgen om de sociale omgeving van de verdachte en zijn deelname aan de motorclub Kings Syndicate.
Omdat de verdachte zich bij de politie steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen ten aanzien van alle feiten, heeft de reclassering het recidiverisico niet kunnen inschatten. De verdachte heeft eerder een toezicht opgelegd gekregen die voortijdig positief afgesloten is, omdat hij zelfstandig zijn zaken kon regelen en er geen verdere interventies noodzakelijk waren. De reclassering adviseert daarom bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Interventies of een toezicht zijn op dit moment niet geïndiceerd.
9.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten, voor zover deze het reeds ondergane voorarrest te boven gaat, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft verzocht een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een dergelijke straf doet echter geen recht aan de ernst en de hoeveelheid van de feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

10.In beslag genomen voorwerpen

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het inbeslaggenomen voertuig verbeurd te verklaren.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering tot verbeurdverklaring af te wijzen. Het voert te ver om de auto te zien als voorwerp waarmee de feiten zijn begaan.
10.3.
Beoordeling
De inbeslaggenomen personenauto van het merk Fiat, type Punto ( [kentekennummer] ) zal worden verbeurd verklaard. De bewezen feiten zijn, gelet op de enorme hoeveelheid OVC-gesprekken, allemaal met betrekking tot dit voertuig begaan. Het komt er op neer dat de verdachte zijn auto als ‘rijdend kantoor’ heeft gebruikt van waaruit hij zijn handel in wapens heeft gecoördineerd en uitgevoerd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 45, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding I A nietig voor zover het feit 5 betreft;
verklaart de dagvaarding I A voor het overige geldig;
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I A onder 1, 2, 3 en 7 en de bij dagvaarding I B onder 4 en 8 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de hiervoor vermelde strafbare feiten:
een personenauto van het merk Fiat met kenteken [kentekennummer] .
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. C.G. van de Grampel en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. Verduijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2018.
Bijlage I A
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[zaaksdossier Terneuzen]
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
25 augustus 2017 tot en met 28 augustus 2017
te Dordrecht en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een(vuur)wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III van de Wet Wapens
en munitie, te weten een pistool van het merk Zadovi Crvena Zastava model M57,
kaliber 7,62 mm x 25 Tokarev, althans een (vuur)wapen en/of munitie in de zin
van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet
wapens en munitie, te weten 18, althans een of meerdere, bij dat/deze
(vuur)wapen(s) behorende, kogelpatro(o)n(en),
voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen en/of (vervolgens) heeft
overgedragen aan [naam medeverdachte 2] en/of een of meer andere (tot nu toe
onbekend gebleven) perso(o)n(en);
2.
[zaaksdossier [bijnaam medeverdachte 3] ]
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 13
augustus 2017 tot en met 15 augustus 2017 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1o van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3o van
die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk FEG,
model PA-63, kaliber 7,65 Browning
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 (zeven), althans een of meerdere,
bij het vuurwapen behorende, kogelpatro(o)n(en) van het kaliber 7,65 mm,
voorhanden heeft gehad en/of (vervolgens) heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 3]
en/of aan een (tot nu toe onbekend gebleven) persoon;
3.
[zaaksdossier [naam medeverdachte 4] ]
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 21
november 2017 tot en met 5 december 2017 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1o van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3o
van die wet in de vorm van een revolver, te weten een revolver van het merk
BBM/Olympic 38, kaliber .22, althans een (vuur)wapen
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten 7 (zeven), althans een of
meerdere, bij het vuurwapen behorende, kogelpatro(o)n(en), van het merk
Remington, kaliber .22 IR,
voorhanden heeft gehad en/of (vervolgens) heeft gedragen en/of (vervolgens)
heeft overgedragen aan [naam medeverdachte 4] en/of aan [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 10]
, althans een (tot nu toe onbekend gebleven) persoon;
5.
[zaaksdossier verkoop vuurwapens]
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 juli
2017 tot en met 22 januari 2018 te Dordrecht en/of Rotterdam, althans in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen,
(telkens) een (of moer) (vuur)wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1
Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een
(of meer) (vuur)wapen(s) in de zin van de Wet wapens en munitie in de vorm van
een pistool en/of een revolver, althans een (vuur)wapen
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere, bij dat/deze
(vuur)wapen(s) behorende, kogelpatro(o)n(en),
(telkens) voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen en/of (vervolgens) heeft
overgedragen aan (onder andere) [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 11]
en/of een of meer andere (tot nu toe onbekend gebleven) perso(o)n(en);
Subsidiair, voorzover hot vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 26 juli
2017 tot en met 22 januari 2018 te Dordrecht en/of Rotterdam,
althans in Nederland,
ter voorbereiding van (een) met anderen of een ander, althans alleen, te
plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht
jaren of meer is gesteld, te weten het zonder erkenning een of meer wapen(s)
en/of munitie te vervaardigen en/of te transformeren en/of in de uitoefening
van een bedrijf uit te wisselen en/of te verhuren en/of anderszins ter
beschikking te stellen en/of te herstellen en/of te beproeven en/of te
verhandelen, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt,
opzettelijk (al dan niet in vereniging) een of meer (vuur)wapen(s) en/of
munitie en/of een auto en/of telefoon(s) (waarmee (prijs)onderhandelingen zijn
gevoerd en/of contacten zijn gelegd) en/of geldbedrag(en) bestemd tot het
begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd
en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
7.
[zaaksdossier Louis Vuitton]
hij
op of omstreeks 5 januari 2018 te Dordrecht en/of Rotterdam, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1o van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 32
van die wet in de vorm van een pistool, te weten een pistool van het merk
Beretta serie 70, kaliber 9x19mm
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4o, gelet op artikel 2 lid 2 categorie
III van de Wet wapens en munitie, te weten 8 (acht), althans een of meerdere,
bij het vuurwapen behorende kogelpatro(o)n(en) voorhanden heeft gehad en/of
(vervolgens) heeft overgedragen aan een (tot nu toe onbekend gebleven) persoon.
Bijlage I B
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
4.
[zaaksdossier vuurwapen Dordrecht]
Hij
op een (of meer) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25
november 2017 tot en met 7 december 2017 te Dordrecht en/of Rotterdam, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of een of meer
mededader(s) voorgenomen misdrijf om een vuurwapen als bedoeld in artikel 2
lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie en/of munitie, in de
zin van artikel 1, lid 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 Categorie III Wet
Wapens en Munitie, voorhanden te krijgen en/of over te dragen,
- [naam medeverdachte 7] heeft gevraagd om 100 kogels te regelen voor hem en/of
-met hem prijsafspraken heeft gemaakt over het kopen en/of verkopen van de
munitie en/of
-naar de woning [naam medeverdachte 7] is gegaan waar [naam medeverdachte 7] hem (vuur)wapen(s) en/of
munitie heeft laten zien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid.
en/of
- [naam medeverdachte 7] hem heeft gevraagd om een (vuur)wapen (een machinepistool) te
regelen en/of
- [naam medeverdachte 11] heeft gevraagd om zijn (vuur)wapen (Bari) ter beschikking te
stellen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
8.
Hij
op of omstreeks 22 januari 2018 te Dordrecht, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
voorhanden heeft gehad 308 kogelpatronen (van het kaliber 38. special en/of
het kaliber 357 magnum en/of het kaliber 8 mm en/of het kaliber .22), in elk
geval munitie in de zin van artikel 1,lid 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid
2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.