ECLI:NL:RBROT:2018:6202

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
10/681004-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dealen en voorhanden hebben van cocaïne met bewijswaardering en strafoplegging

Op 25 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen en voorhanden hebben van cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 30 november 2017 en 13 februari 2018 opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De bewijsvoering was gebaseerd op een indicatieve test van de aangetroffen stof, verklaringen van een langdurige drugsgebruiker en andere getuigenissen. De rechtbank oordeelde dat de indicatieve test in combinatie met de verklaringen voldoende bewijs vormden voor de verkoop van cocaïne. De verdachte werd echter vrijgesproken van het derde ten laste gelegde feit, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en verklaarde een bedrag van 250 euro verbeurd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen. De uitspraak benadrukt de schadelijkheid van harddrugs voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/681004-18
Datum uitspraak: 25 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
wonende te Dordrecht,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan den IJssel,
gemachtigd raadsvrouw M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 mei 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.W.A.M. Nij Bijvank heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

Waardering van het bewijs

Feit 1 en 2

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De verdachte ontkent drugs te hebben verkocht en er kan op basis van het dossier niet gesteld worden dat de verdachte in die periode heeft gedeald.
De verdachte dient ook van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Naast een indicatieve test van het aangetroffen materiaal is er geen ander bewijs in het dossier voorhanden om tot een bewezenverklaring te komen dat het hier om cocaïne gaat.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid.
De verdachte noemt zichzelf ‘ [bijnaam verdachte] ’, heeft een sleutel van het pand aan de [adres delict] te Dordrecht en komt daar bijna dagelijks. Zijn telefoonnummer is [gsm-nummer] . Op 13 februari 2018 is er een postactie bij [adres delict] te Dordrecht. [naam] , een ambtshalve bekende drugsgebruiker, wordt daarbij meermalen bij het pand waargenomen waarbij is gezien dat de verdachte contact met deze [naam] heeft gehad. [naam] heeft in het pand 2,5 gram ‘spul’ gekocht van de verdachte. Uit de telefoon van de verdachte blijkt verder van een tweetal kopers: [naam koper 1] en [naam koper 2] . Koper [naam koper 1] koopt vanaf januari 2018 ongeveer 1 keer per week cocaïne bij een man genaamd ‘ [bijnaam verdachte] ’ onder het telefoonnummer [gsm-nummer] . Koper [naam koper 2] koopt vaak cocaïne bij [bijnaam verdachte] nadat ‘ [naam dealer] ’ een andere dealer op 29 november was opgepakt, via het nummer [gsm-nummer] .
Deze vaststellingen leiden tot de conclusie dat de verdachte in de periode van 30 november 2017 tot en met 13 februari 2018 cocaïne heeft verkocht. Het eerste deel van het bewijsverweer wordt daarom verworpen.
Ook het tweede deel van het bewijsverweer dat niet kan worden vastgesteld dat de door verdachte aan [naam] verkochte 2,5 gram poeder cocaïne is, slaagt niet. Over de door [naam] gekochte 2,5 gram poeder heeft deze verklaard dat het cocaïne bevatte. De mening van [naam] is niet zo maar een mening. Hij is een langdurige gebruiker van cocaïne, heeft eerder bij de verdachte cocaïne gekocht en de kwaliteit van de door hem gekochte cocaïne is volgens hem hoog. Hij baseert die mening op zijn reuk en tastvermogen. In samenhang met de indicatieve test die als indicatief resultaat cocaïne had, kan worden vastgesteld dat de onder [naam] aangetroffen stof cocaïne is.
Feit 3
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde ‘een materiaal bevattende cocaïne als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I’ niet wettig en overtuigend is bewezen. Voor een bewijsredenering als hierboven is gemaakt voor de 2,5 gram cocaïne biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten.
De verdachte zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 30 november 2017 tot en met 13 februari 2018 te Dordrecht, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, telkens een handels/gebruikers hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, telkens zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij
op13 februari 2018 te Dordrecht , opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,5 gram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden meer dan incidenteel schuldig gemaakt aan de verkoop, aflevering en verstrekking van cocaïne. Harddrugs zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen en zijn tevens bezwarend voor de samenleving vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 maart 2018. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, zoals onder meer tot uiting komend in de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, nu de rechtbank niet alle door de officier van justitie ten laste gelegde feiten bewezen acht en de intensiteit van het dealen ander inschat.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaringen, passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

De in beslag genomen 250 euro zal worden verbeurd verklaard. De verdachte kan de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate aanwenden en de voorwerpen zijn geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
1. Geld Euro
120 euro, datum ibg 14-2-2018
2. Geld Euro
130 euro, datum ibg 14-2-2018.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. M. Bakhuis en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Spanner, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 mei 2018.
De jongste rechter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2017 tot en met 13 februari 2018 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) een of meerdere (handels/gebruikers)hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks 13 februari 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 13 februari 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet