ECLI:NL:RBROT:2018:6186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
10/732011-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval op de A12 bij Bleiswijk met letsel als gevolg van onvoorzichtig rijgedrag

Op 14 mei 2016 vond er een verkeersongeval plaats op de A12 ter hoogte van Bleiswijk, waarbij de verdachte, bestuurster van een zwarte Volvo, betrokken was. De verdachte heeft de bestuurster van een rode Chevrolet, [naam slachtoffer 1], en haar passagier, [naam slachtoffer 2], rechts ingehaald en vlak voor hen ingevoegd. Vervolgens remde zij zonder noodzaak hard en zette de ruitensproeiers aan, waardoor het zicht van [naam slachtoffer 1] werd belemmerd. Dit leidde tot een uitwijkmanoeuvre van [naam slachtoffer 1], die de controle over haar voertuig verloor en tegen de vangrail botste. Beide inzittenden raakten gewond, met onder andere een gebroken duim en ribben. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf voor poging tot doodslag en doorrijden na een ongeval, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet of schuld in die zin. De verdachte werd vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar werd wel schuldig bevonden aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit van onvoorzichtig rijgedrag, wat resulteerde in een verkeersongeval. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uur op, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/732011-17
Datum uitspraak: 6 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. E.E. de Feijter, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. Ekiz heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair (poging doodslag) en onder 2 (doorrijden na ongeval) ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De feiten
Op 14 mei 2016 heeft op de rijksweg A12 ter hoogte van Bleiswijk, gemeente Lansingerland, een verkeersongeval plaatsgevonden.
[naam slachtoffer 1] reed als bestuurster in een rode Chevrolet, met als bijrijder haar echtgenoot [naam slachtoffer 2] . Zij reden met een snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur op de middenbaan van de A12. De linkerbaan was ‘afgekruist’ en mocht niet worden gebruikt. Op enig moment werden zij ingehaald door een zwarte personenauto van het merk Volvo, die op de rechterrijbaan naast hen reed. Daarna heeft deze Volvo vlak voor de Chevrolet op de middelste rijbaan ingevoegd, om vervolgens op korte afstand voor de Chevrolet te gaan rijden. Hierop heeft de bestuurder van de Volvo de ruitensproeiers aangezet en zonder noodzaak hard geremd. Daarna heeft [naam slachtoffer 1] een uitwijkmanoeuvre gemaakt en is zij de macht over het stuur verloren. De Chevrolet is tegen de rechter vangrail gebotst en vervolgens op de middelste baan tot stilstand gekomen. De inzittenden zijn daarbij gewond geraakt en de Chevrolet was total loss.
Na medisch onderzoek is vastgesteld dat zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] als gevolg van het voorval letsel hebben opgelopen. [naam slachtoffer 1] had onder meer een breuk in de top van de linkerduim, een breuk van de onderkaak links, een afgebroken stukje van de nekwervel en een afgebroken tand. Bij [naam slachtoffer 2] worden gebroken ribben en een drukpijnlijke knie vastgesteld.
Vast staat dat ten tijde van het ongeval de verdachte de bestuurster was van een zwarte Volvo met kenteken [kentekennummer] , die op dat moment reed over de rijksweg A12 ter hoogte van de gemeente Bleiswijk.
4.2
Standpunt officier van justitie
In feit 1 van de tenlastelegging wordt de verdachte primair verweten dat zij heeft geprobeerd om [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven. Als dat niet zou kunnen worden bewezen, dan luidt het verwijt dat de verdachte [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Als ook dat niet kan worden bewezen, is het verwijt dat de verdachte artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft overtreden (kort weergegeven: (zeer) onvoorzichtig rijgedrag, met een ernstig verkeersongeval als gevolg). Meest subsidiair luidt het verwijt dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt (artikel 5 WVW).
In feit 2 wordt verdachte er van beschuldigd dat zij - na een ongeval waarbij zij als bestuurder van een personenauto betrokken was en dat door haar gedraging was
veroorzaakt - de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan anderen letsel en/of schade was toegebracht.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de verdachte, als bestuurster van de Volvo, verantwoordelijk was voor het ontstaan van het verkeersongeval.
Door bewust de Chevrolet rechts in te halen en te snijden en vervolgens - bij een snelheid van boven de 100 km/u - zonder noodzaak hard te remmen, heeft de verdachte een situatie gecreëerd die in potentie levensgevaarlijk was. Zij moet daarvan hebben geweten en heeft de mogelijke gevolgen hiervan willens en wetens aanvaard. Met haar handelwijze heeft de verdachte dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het doden van de inzittenden van de Chevrolet. Dit levert een poging tot doodslag op. Het primair ten laste gelegde is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Vast staat verder dat de verdachte na het verkeersongeval is doorgereden. Uit de omstandigheid dat zij volgens de getuige [naam getuige] direct na het ongeval iets rustiger is gaan rijden, blijkt dat zij op dat moment in de gaten moet hebben gehad wat er achter haar gebeurde. Ook [naam getuige] , die tijdens het ongeval vóór de Volvo van de verdachte reed, heeft het ongeval waargenomen. Daarom moet het ook voor de verdachte zonder meer waarneembaar zijn geweest. Nu zij niettemin is doorgereden, is ook het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat zij de bedoelde handelingen bewust heeft verricht. Zij betwist niet dat zij op het moment van het ongeval de Volvo heeft bestuurd, maar kan zich van dat moment niets meer herinneren. Zij weet zeker dat zij dit soort rijgedrag nooit vertoont. Op de dag van het ongeval zat zij met haar echtgenoot en kinderen in de auto, en die zou ze nooit zo in gevaar brengen.
De raadsvrouw voert aan dat uit het dossier niet zonder meer blijkt dat de zwarte Volvo waarin de verdachte reed, het ongeval heeft veroorzaakt. Er reden die dag mogelijk meer zwarte Volvo’s op de weg met een blonde vrouw achter het stuur.
Als al vastgesteld kan worden dat de zwarte Volvo die de verdachte bestuurde, de rode Chevrolet rechts heeft ingehaald, dan staat nog niet vast dat zij onverwachts en zonder noodzaak krachtig heeft geremd. Aangeefster [naam slachtoffer 1] heeft het in haar eerste verklaring slechts over een vermoeden van remmen en van remsporen op de weg is niet gebleken. De verdachte heeft dan ook geen rijgedrag vertoond waarmee zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (dodelijk) letsel zouden oplopen.
Dit moet leiden tot vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Nu de precieze toedracht van het ongeval niet duidelijk is geworden, kan evenmin worden bewezen dat de verdachte in strijd met artikel 6 WVW zeer onvoorzichtig heeft gereden en daardoor een ongeluk heeft veroorzaakt.
Voor zover de verdachte al betrokken was bij het ontstaan van het ongeval, levert dit hooguit gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW op.
De verdachte is niet aan te merken als veroorzaker of betrokkene bij het ongeval en zij heeft ook niet geweten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat daarbij schade of letsel aan een ander was toegebracht. Zij heeft het ongeval niet zien gebeuren.
Dit moet leiden tot vrijspraak van feit 2.
4.4
De beoordeling
4.4.1.
Betrokkenheid verdachte
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de zwarte personenauto die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] rechts inhaalde, een zwarte Volvo was. De getuige [naam getuige] verklaart dat hij, kort voor het ongeval, in zijn achteruitkijkspiegel zag dat deze auto op de middenbaan reed. Hij zag bij de voorruit twee “pluimpjes”. De getuige vermoedde dat die “pluimpjes” werden veroorzaakt door de ruitensproeiers van de Volvo. Dat vermoeden wordt bevestigd door de verklaringen van de aangevers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , die beiden verklaren dat de ruitensproeiers van de Volvo werden aangezet op het moment waarop de Volvo voor hun auto invoegde.
Op de dashcambeelden van getuige [naam getuige] is te zien dat [naam getuige] direct na het ongeval wordt ingehaald door diezelfde zwarte Volvo, waarvan eerder de ruitensproeiers waren gebruikt. Het kenteken van de Volvo blijkt [kentekennummer] te zijn.
Gelet op het bovenstaande moet de zwarte auto die volgens [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hun auto rechts inhaalde en hen daarna ‘sneed’, de Volvo met kenteken [kentekennummer] zijn geweest die door de verdachte werd bestuurd. Geen enkele getuige verklaart bovendien over een andere zwarte auto dan de Volvo.
4.4.2.
Feit 1: opzet of schuld
Uit de bewijsmiddelen blijkt dus dat de verdachte en de door haar bestuurde Volvo betrokken zijn geweest bij het ongeval waarbij [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] gewond zijn geraakt. De vraag is, hoe de betrokkenheid van de verdachte moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank is niet gebleken dat de verdachte met de eerder vermelde gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat haar achterliggers dodelijk zouden verongelukken of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van de verdachte er eerder op gericht de bestuurster van de Chevrolet ‘een lesje te leren’. Kennelijk wilde de verdachte haar frustraties uiten over het op de middenbaan rijden door de Chevrolet. Het is niet aannemelijk dat zij de ernstige gevolgen die haar rijgedrag heeft gehad, heeft gewild of ‘op de koop toe heeft genomen’. Daarbij is nog van belang dat de verdachte met haar man en kinderen in de auto zat. Het is niet waarschijnlijk dat zij met haar rijgedrag ook haar eigen gezin in gevaar heeft willen brengen.
Gelet hierop wordt de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Om tot een bewezenverklaring te komen van artikel 6 WVW dient de rechtbank vast te stellen dat de verdachte schuld heeft in de zin van die bepaling. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid te zeggen of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling, maar komt het daarbij aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de vorenbedoelde zin.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, na een eerdere mislukte poging om de rode Chevrolet rechts in te halen, deze vervolgens daadwerkelijk rechts heeft ingehaald. De snelheid van de voertuigen bedroeg meer dan 100 km/u. Vervolgens heeft zij vlak voor de rode Chevrolet op de middelste rijbaan ingevoegd; zij heeft de Chevrolet ‘gesneden’. Zij is op korte afstand voor de rode Chevrolet gaan rijden. Daarna heeft de verdachte de ruitensproeiers aangezet en zonder noodzaak hard geremd. Dit deed zij kennelijk moedwillig en met de bedoeling de bestuurder van de Chevrolet te treiteren.
Dit geheel van verkeersovertredingen, gepleegd door de verdachte, creëerde door zijn aard en ernst voor [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] een zéér gevaarlijke situatie. [naam slachtoffer 1] werd door de ruitensproeiervloeistof het zicht belemmerd en zij moest, om niet tegen de auto van de verdachte te botsen, een uitwijkmanoeuvre maken naar de linkerbaan. Vlak achter haar reden andere auto’s, waardoor zij zelf niet of nauwelijks kon remmen. [naam slachtoffer 1] is de macht over het stuur verloren en uiteindelijk met haar auto min of meer frontaal tegen de vangrail gebotst, waarna de auto weer op de middenbaan belandde.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zeer onvoorzichtig heeft gereden. Het is aan haar schuld te wijten dat er een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben daarbij fors letsel opgelopen.
4.4.3.
Conclusie feit 1
De verdachte wordt vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Het meer subsidiair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.4.4.
Feit 2
Vast staat dat de verdachte na het verkeersongeval is doorgereden. De rechtbank vindt echter niet bewezen dat de verdachte op dat moment wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij zojuist een verkeersongeval had veroorzaakt, waarbij anderen letsel en schade was toegebracht. Weliswaar heeft de verdachte bewust en opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond, maar het is mogelijk dat de verdachte zich niet bewust is geweest van de gevolgen. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen van het onder 2 ten laste gelegde.
4.5
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
meer subsidiair:
zij op 14 mei 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer onvoorzichtig te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A12,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar, met een snelheid van ongeveer 100 km/uur een andere personenauto rechts heeft ingehaald en kort vóór die andere personenauto is ingevoegd ("snijden") en op korte afstand vóór die andere personenauto is gaan rijden en de ruitensproeiers van het door haar bestuurde voertuig heeft aangezet, waardoor het zicht van de bestuurder van die andere personenauto werd belemmerd/gehinderd en (vervolgens) zonder noodzaak krachtig heeft geremd,
waardoor de bestuurder van die andere, meergenoemde, personenauto moest uitwijken en de controle over haar voertuig is verloren en tegen een vangrail is aangebotst of aangereden, waardoor:
- de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 1] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
- een passagier in die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] , zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zodanig lichamelijk letsel wordt toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

De verdachte heeft ronduit hufterig rijgedrag vertoond. Kennelijk deed zij dit om [naam slachtoffer 1] te laten merken dat zij zich er aan stoorde dat [naam slachtoffer 1] (en anderen) met een te lage snelheid op de middenbaan bleven rijden. Het moge duidelijk zijn dat het op deze manier afreageren van boosheid en frustraties absoluut onaanvaardbaar is. De verdachte heeft de verkeersveiligheid in het algemeen en de levens van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] in het bijzonder ernstig in gevaar gebracht.
Voor de beide slachtoffers heeft het ongeluk, veroorzaakt door verdachts handelen, ernstige lichamelijke en psychische gevolgen gehad die tot op de dag van vandaag voortduren. Zij hebben daar ter zitting treffend over verklaard.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat zij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen, ook niet nadat zij er door de politie op was gewezen welke gevolgen haar rijgedrag had gehad. Zij kwam in haar verhoren niet verder dan verklaringen als: “ik kan me er niets van herinneren” en “ik zou zoiets nooit doen”. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm moet de opeenstapeling van verkeersfouten een bewuste actie zijn geweest. Het is daarom ongeloofwaardig dat de verdachte zich er niets van herinnert.
De slachtoffers van het ongeval hebben tijdens de zitting verklaard dat zij het de verdachte zeer kwalijk nemen dat zij na het ongeluk van inmiddels twee jaar geleden nooit iets van zich heeft laten horen. De rechtbank begrijpt dat volledig.
De verdediging heeft aangevoerd dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (hierna: EVRM), is overschreden. Het ongeval heeft immers inmiddels ruim twee jaar geleden plaatsgevonden en de verdachte heeft al die tijd in onzekerheid verkeerd. Dit zou moeten leiden tot strafvermindering.
Als aanvangsdatum voor de termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, is niet de datum van het ongeval bepalend, maar het moment waarop door of vanwege de Staat een handeling is verricht waaraan de verdachte redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat tegen haar vervolging zou worden ingesteld. Dat moment is nog geen twee jaar geleden.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist. Daarbij ging zij uit van een bewezenverklaring van een poging tot doodslag en het verlaten van de plaats van het ongeval. Bij gebrek aan bewijs heeft de rechtbank de verdachte van die feiten moeten vrijspreken. Het verkeersgedrag van de verdachte was ronduit verwerpelijk, maar niet is gebleken dat de verdachte de bedoeling had om beide slachtoffers de dood in te jagen of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het is om die reden dat de rechtbank ten gunste van de verdachte in belangrijke mate afwijkt van de strafeis. Verder blijkt uit het strafblad van de verdachte d.d. 1 juni 2018 dat zij niet eerder is veroordeeld wegens het plegen van enig strafbaar feit. Zij moet om die reden worden aangemerkt als een zogenoemde “first-offender”.
Dit alles maakt dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd.
Al met al is in deze zaak een forse taakstraf van 180 uur op zijn plaats. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden opleggen met een proeftijd van twee jaar om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw gevaarlijk rijgedrag te vertonen. Bovendien wordt - in het belang van de verkeersveiligheid - aan de verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd voor de duur van een jaar. De rechtbank heeft er kennis van genomen dat de verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk, maar vindt dat belang ondergeschikt aan het belang van de verkeersveiligheid.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
negentig dagen;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
12 (twaalf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juli 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
op of omstreeks 14 mei 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, als bestuurder van een personenauto, op de Rijksweg A12, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer personen, genaamd [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] (rijdend in een personenauto), van het leven te beroven met dat opzet
met een hoge snelheid (ongeveer 100 km/uur) die [naam slachtoffer 1] (bestuurder van die andere personenauto) rechts heeft ingehaald en/of kort vóór die [naam slachtoffer 1] is ingevoegd ("snijden") en/of op korte afstand vóór die [naam slachtoffer 1] is gaan rijden en/of
de ruitensproeiers van haar personenauto heeft aangezet (waardoor het zicht van die [naam slachtoffer 1] werd belemmerd/gehinderd) en/of (vervolgens) zonder noodzaak krachtig heeft geremd,
waardoor die [naam slachtoffer 1] moest uitwijken en/of de controle over haar voertuig is verloren en/of tegen een vangrail is aangebotst of aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 mei 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aan die [naam slachtoffer 1] een breuk van de linker duim, een breuk van de onderkaak, een afgebroken stukje van een nekwervel en een afgebroken tand en aan die [naam slachtoffer 2] gebroken ribben en een beschadiging/scheurtje van een knieband, heeft toegebracht
door met een door haar bestuurd voertuig (personenauto) met een hoge snelheid (ongeveer 100 km/uur) die [naam slachtoffer 1] (bestuurder van een personenauto) rechts in te halen en/of
kort vóór die [naam slachtoffer 1] in te voegen ("snijden") en/of
kort vóór die [naam slachtoffer 1] te gaan rijden en/of
de ruitensproeiers aan te zetten (waardoor het zicht van die [naam slachtoffer 1] werd belemmerd/gehinderd) en/of
(vervolgens) krachtig te remmen,
waardoor die [naam slachtoffer 1] moest uitwijken en/of de controle over haar voertuig is verloren en/of tegen een vangrail is aangebotst of aangereden;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 mei 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A12,
welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar, met een snelheid van ongeveer 100 km/uur een andere personenauto rechts heeft ingehaald en/of
kort vóór die andere personenauto is ingevoegd ("snijden") en/of
op korte afstand vóór die andere personenauto is gaan rijden en/of
de ruitensproeiers van het door haar bestuurde voertuig heeft aangezet, waardoor het zicht van de bestuurder van die andere personenauto werd belemmerd/gehinderd en/of
(vervolgens) zonder noodzaak krachtig heeft geremd,
waardoor de bestuurder van die andere, meergenoemde, personenauto moest uitwijken en/of de controle over haar voertuig is verloren en/of tegen een vangrail is aangebotst of aangereden, waardoor:
-de bestuurder van die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 1] , zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken top van een duim, breuk van de onderkaak, stukje nekwervel afgebroken en een afgebroken tand), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
-een passagier in die andere personenauto, genaamd [naam slachtoffer 2] , zwaar lichamelijk letsel (te weten gebroken ribben en beschadiging van een knieband) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 14 mei 2016 te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A12, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar, welk genoemd rijgedrag hierin heeft bestaan dat zij, verdachte, toen daar,
met een snelheid van ongeveer 100 km/uur een andere personenauto rechts heeft ingehaald en/of
kort vóór die andere personenauto is ingevoegd ("snijden") en/of
op korte afstand vóór die andere personenauto is gaan rijden en/of
de ruitensproeiers van het door haar bestuurde voertuig heeft aangezet, waardoor het zicht van de bestuurder van die andere personenauto werd belemmerd/gehinderd, en/of
(vervolgens) zonder noodzaak krachtig heeft geremd,
waardoor de bestuurder van die andere, meergenoemde, personenauto moest uitwijken en/of de controle over dat voertuig is verloren en/of tegen een vangrail is aangebotst of aangereden;
2.
zij op of omstreeks 14 mei 2016, te Bleiswijk, gemeente Lansingerland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), betrokken bij en door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Rijksweg A12, de plaats van dat ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander of anderen (te weten [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ) letsel en/of schade was/waren toegebracht.