ECLI:NL:RBROT:2018:6182

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
27 juli 2018
Zaaknummer
10/754502-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van 29 kilogram cocaïne via de haven van Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 29 kilogram cocaïne via de haven van Rotterdam. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een raadsman, mr. H.G. Koopman. De officier van justitie, mr. D. Grip, eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de logistiek van de invoer van de cocaïne, wat een feit van algemene bekendheid is. De rechtbank stelde vast dat de verdachte en zijn medeverdachte op 10 januari 2018 de container betraden waarin de cocaïne was verstopt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte welbewust handelingen heeft verricht die gericht waren op het binnenbrengen van de cocaïne in Nederland. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte ongeloofwaardig en baseerde de bewezenverklaring op de feiten en omstandigheden die uit het dossier naar voren kwamen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/754502-18
Datum uitspraak: 4 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de PI Krimpen aan den IJssel te Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. Grip heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet bewezen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de handelingen van de verdachte hebben plaatsgevonden nadat de container in Nederland was ingevoerd. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij deze feitelijke invoer van de cocaïne binnen de landsgrens. Van een voltooide verlengde invoer is geen sprake, aldus de officier van justitie.
Volgens de officier van justitie kan wel bewezen worden verklaard dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd cocaïne in te voeren en dat hij voorbereidingshandelingen heeft verricht voor de invoer van cocaïne.
Standpunt verdediging
De verdediging is het eens met het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Volgens de raadsman dient de verdachte tevens te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, omdat het bewijs ontbreekt dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt en dienen daarom als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 16 december 2017 werd de container met nummer [nummer container] (hierna: de container) vanaf de kade in Balboa (Panama) geladen op het motorschip [naam schip] met als bestemming Rotterdam. Op 28 december 2017 werd in Spanje een motorslijper besteld die op 4 januari 2018 werd geleverd en gefactureerd. Op 6 januari 2018 is de container gearriveerd in Rotterdam en daar gelost. Op dezelfde dag heeft de douane met behulp van narcoticaspeurhonden een controle uitgevoerd op de container. Na een positieve reactie van de speurhonden en verder onderzoek werden 28 pakketten met vermoedelijk verdovende middelen aangetroffen. De pakketten waren verstopt in een holle dwarsbalk in de container. Het totale nettogewicht van de pakketten bedroeg ongeveer 29 kilogram. Ten behoeve van een analyse werden monsters genomen die werden aangeboden aan het Douanelaboratorium. Uit onderzoek van het laboratorium bleek dat de monsters cocaïne bevatten.
Hierop werden de pakketten door de douane vervangen door dummypakketten. Na aflevering van de lading van de container werd deze geplaatst op het lege containerdepot in Rotterdam. Hier werd de container onder observatie genomen met behulp van technische hulpmiddelen. Op 10 januari 2018 om 22.26 uur werd gezien dat drie mannen (hierna: de verdachten) de container betraden. Een van hen droeg een motorslijper onder zijn arm en een ander droeg twee sporttassen. Nadat een van de verdachten de container had verlaten en had afgesloten werden slijpgeluiden gehoord vanuit de container. Kort hierna werden de verdachte en een medeverdachte ( [naam medeverdachte] ) in de container aangetroffen en aangehouden. Halverwege de container werd een slijpsnede aangetroffen die horizontaal over de vloerribbels liep. Vlak voor de horizontale slijpsnede zat een verticale slijpsnede in de vloer. De slijpsneden waren precies aangebracht op de plek waar eerder de 28 pakketten cocaïne waren aangetroffen.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] een dag tevoren vanuit Spanje met het vliegtuig naar Nederland zijn gereisd. Zij hebben een kamer voor één nacht geboekt in een hotel in Rotterdam. Verder is uit onderzoek gebleken dat de in de container aangetroffen motorslijper de in Spanje aangeschafte motorslijper betreft.
De verdachte heeft verklaard dat zij naar de haven waren gegaan om gereedschap weg te brengen. De derde verdachte heeft de container geopend waarna zij naar binnen zijn gegaan. Deze verdachte is op een gegeven moment weggegaan. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over wie in de container heeft geslepen en wie met een lamp heeft bijgeschenen.
De medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij was meegegaan naar de container omdat hij een vriend wilde helpen.
Hij heeft alleen maar met een zaklantaarn bij geschenen, terwijl de verdachte bezig was met slijpen. De medeverdachte had geen idee waarom hij dat deed.
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met anderen cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Daarnaast dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte samen met anderen de invoer van cocaïne heeft voorbereid of bevorderd.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de logistiek rond de invoer van verboden verdovende middelen complex is waarbij meestal meerdere personen betrokken zijn. Het is bijvoorbeeld immers niet mogelijk dergelijke goederen via de reguliere weg door een reder per schip vanuit Latijns-Amerika naar Europa te vervoeren. Drugs moeten worden gesmokkeld. Alle individuele, identificeerbare handelingen van personen die betrekking hebben op die complexe logistiek moeten daarom in beginsel worden geacht gericht te zijn op de opzet tot het binnen het grondgebied van – in dit geval – Nederland brengen van deze verboden verdovende middelen.
In de onderhavige zaak kan daarbij gedacht worden aan het maken van de geheime bergplaats in de dwarsbalk van de container, het plaatsen van de pakketten met cocaïne in die geheime bergplaats en het verwijderen van de cocaïne uit die geheime bergplaats na aankomst van de container in Rotterdam. Wat dit laatste betreft overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op die geheime bergplaats in de dwarsbalk van de container is de rechtbank van oordeel dat de aanschaf van de motorslijper een noodzakelijke handeling is geweest om de beschikking te kunnen krijgen over de cocaïne. Immers, zonder die motorslijper was het nooit gelukt de cocaïne uit de container te verwijderen. De bestelling van de motorslijper in Spanje vond plaats op 28 december 2017, dus ná het vertrek van de container vanuit Panama. De motorslijper werd op 4 januari 2018 geleverd. De rechtbank beschouwt de bestelling en levering, dan wel het in ontvangst nemen, van de motorslijper dan ook als uitvoeringshandelingen door een medeverdachte gericht op het opzettelijk binnen Nederland brengen van de cocaïne. Het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte op 10 januari 2018 de beschikking hadden over deze motorslijper en die motorslijper ook gebruikt hebben om de geheime bergplaats in de container te openen, maakt dat zij als medeplegers van die uitvoeringshandelingen kunnen worden aangemerkt.
De verklaringen van de verdachte en de medeverdachte worden door de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Die verklaringen zijn tegenstrijdig aan elkaar en niet of nauwelijks verifieerbaar. Daarbij komt dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte pas op een heel laat moment in de procedure zijn afgelegd. Namelijk op een moment waarop ze wetenschap hadden van het hele dossier en hun verklaringen daarop hebben kunnen afstemmen.
De rechtbank baseert zich met betrekking tot de bewezenverklaring dus alleen op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de verdachten welbewust bezig waren met illegale activiteiten die te maken hadden met de invoer van verdovende middelen. Het is een feit van algemene bekendheid dat via containers in de Rotterdamse haven cocaïne wordt ingevoerd.
Het voorgaande brengt de rechtbank - anders dan de officier van justitie en de verdediging - dan ook tot de conclusie dat de verdachte welbewust en in nauwe en bewuste samenwerking met anderen handelingen heeft verricht die waren gericht op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 29 kilogram cocaïne. Het onder 1 primair en 2 ten laste legde kan dan ook bewezen worden verklaard.
Gelet op deze conclusie komt de rechtbank niet tot aan de bespreking van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. (primair)
hij in de periode van 6 januari 2018 tot en met 10 januari 2018
te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 29 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van 01 december 2017 tot en met 10 januari 2018
te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk vervoeren en binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 29 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en middelen
tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen, en
hebbende verdachte en een van zijn, verdachtes, mededaders:
- met een motorslijper de vloer in die container deels open geslepen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.(primair)

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet, gegeven verbod

2
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich of een ander gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met anderen via de Rotterdamse haven ongeveer 29 kilogram cocaïne in Nederland ingevoerd en voorbereidingshandelingen daartoe verricht.
Door de invoer van een dergelijke hoeveelheid cocaïne heeft de verdachte zich begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. Hij heeft aldus een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit. Door harddrugs wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Feiten als deze brengen bovendien onrust voor de samenleving met zich en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Harddrugs leiden veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige geweldscriminaliteit. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was, naar mag worden aangenomen, slechts uit op eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld. De verdachte heeft ook in Spanje een blanco strafblad. De rechtbank zal de verdachte dan ook aanmerken als iemand die voor het eerst met justitie in aanraking is gekomen.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarom zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, ondanks het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Het betoog van de verdediging om een gevangenisstraf van maximaal 18 maanden op te leggen wordt niet gevolgd, omdat die afdoening onvoldoende recht doet aan de ernst van de door de verdachte begane feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en E.B.J. van Elden, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. (primair)
hij in of omstreeks de periode van 6 januari 2018 tot en met 10 januari 2018
te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld
in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 29 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(subsidiair)
hij op of omstreeks 10 januari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen,
ongeveer 29 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I,
- met één of meer anderen zich (onbevoegd) op het terrein van een empty depot
voor containers genaamd [naam depot-terrein] gelegen aan de [adres delict]
in Rotterdam heeft begeven, en/of
- aldaar de deuren van container [nummer container] heeft geopend, en/of
- met een motorslijper de vloer in die container (deels) heeft open geslepen,
althans met een motorslijper één of meer slijpsnede(s) in de vloer van die
container gemaakt,
terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2017 tot en met 10 januari 2018
te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van ongeveer 29 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s):
- één of meer (organisatie)telefoon(s) en/of drie, althans één of meer,
sporttas(sen) en/of een motorslijper en/of schroevendraaiers en/of
breekijzers, althans gereedschap, voorhanden gehad, en/of
- met een of meer anderen contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld
en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen
en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne, en/of
- zich (onbevoegd) op een empty-depot-terrein voor containers genaamd [naam depot-terrein]
gelegen aan de [adres delict] in Rotterdam begeven, en/of
- de deuren van de zich aldaar bevindende container [nummer container] geopend, en/of
- met een motorslijper de vloer in die container (deels) open geslepen,
althans met een motorslijper één of meer slijpsnede(s) in de vloer van die
container gemaakt.