ECLI:NL:RBROT:2018:6140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
7060559 VV EXPL 18-309
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot voldoening achterstallige huurpenningen in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de KROONENBERG GROEP B.V. en WSS CONTACT CENTERS RD B.V. De eiseres, KROONENBERG GROEP B.V., had een vordering ingesteld tegen WSS CONTACT CENTERS RD B.V. voor het betalen van achterstallige huurpenningen van een bedrijfsruimte, die verhuurd was op basis van een huurovereenkomst. De vordering betrof een totaalbedrag van € 20.880,14, inclusief rente en kosten. KROONENBERG stelde dat WSS in gebreke was gebleven met de betaling van de huur voor de maanden mei, juni en juli 2018, wat resulteerde in een huurachterstand van € 17.956,95. Daarnaast vorderde KROONENBERG een contractuele boete en buitengerechtelijke incassokosten.

De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juli 2018, waarbij WSS niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat WSS behoorlijk was opgeroepen en heeft verstek verleend. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vordering van KROONENBERG voldoende aannemelijk was, er onvoldoende spoedeisend belang was om de vordering toe te wijzen. KROONENBERG had geen feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat zij niet kon wachten op een bodemprocedure. De kantonrechter concludeerde dat het belang van KROONENBERG om betaling te verkrijgen niet als spoedeisend kon worden aangemerkt, en heeft de vordering afgewezen. KROONENBERG werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

De beslissing van de kantonrechter was dat de vordering werd afgewezen, en KROONENBERG werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van WSS op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het méér of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7060559 VV EXPL 18-309
uitspraak: 27 juli 2018
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KROONENBERG GROEP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WSS CONTACT CENTERS RD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
die niet heeft gereageerd.
Partijen worden hierna aangeduid als “Kroonenberg” respectievelijk “WSS”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding d.d. 16 juli 2018 met producties;
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juli 2018. Namens Kroonenberg is verschenen mevrouw [T.] (administratief medewerker), bijgestaan door mevrouw F.C. Graus als gemachtigde. Van de zijde van WSS is, zonder bericht van verhindering, niemand verschenen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vordering

2.1
Kroonenberg heeft gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, WSS te veroordelen om aan Kroonenberg te betalen de som van € 20.880,14 rente en kosten rechtens, daaronder begrepen een bedrag voor het gemachtigdensalaris.
2.2
Aan de vordering heeft Kroonenberg - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Kroonenberg heeft bij schriftelijke overeenkomst per 1 juli 2016 aan WSS verhuurd de bedrijfsruimte ex artikel 7:230a BW aan de Karel Doormanstraat 331-32 unit 2 tot en met 7 te Rotterdam (hierna: het gehuurde) tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 5.946,01 per maand. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing.
2.3
WSS is, ondanks herhaalde sommatie daartoe, in gebreke gebleven met de betaling van de vervallen huurtermijnen zodat dientengevolge een huurachterstand ad € 17.956,95, betrekking hebbende op de huur voor de maanden mei, juni en juli 2018, is ontstaan.
2.4
Kroonenberg maakt daarnaast aanspraak op een bedrag ad € 900,- aan contractuele boete. Ingevolge artikel 18.2 van de algemene voorwaarden verbeurt WSS van rechtswege een boete ad € 300,- per maand vanaf de vervaldag indien de huur niet stipt wordt betaald. Door het enkele verloop van een bepaalde termijn verkeert WSS in verzuim.
2.5
Door de uitblijvende betaling heeft Kroonenberg zich genoodzaakt gezien haar vordering ter incasso uit handen te geven aan haar gemachtigde ten gevolge waarvan zij een bedrag ad € 1.801,64 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is geworden. WSS is primair op grond van de huurovereenkomst en subsidiair op grond van de wet gehouden om voornoemde kosten te vergoeden. Daarnaast maakt Kroonenberg aanspraak op de wettelijke handelsrente, tot aan de dag der dagvaarding berekend op € 221,55.
2.6
Kroonenberg heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. WSS reageert op geen enkele manier en laat opeenvolgende maanden onbetaald. Kroonenberg heeft het vermoeden dat WSS op een goedkope manier van het gehuurde af wil door na een eventuele ontruimingsveroordeling het gehuurde op te leveren. Daarnaast bestaat bij Kroonenberg de vrees dat WSS het gehuurde niet exploiteert, hoewel zij op grond van de huurovereenkomst alsmede jegens de andere huurders van het pand daartoe wel verplicht is.

3.De beoordeling

3.1
WSS is niet op de mondelinge behandeling verschenen. De kantonrechter heeft zich ervan gewist dat WSS behoorlijk is opgeroepen, zodat tegen WSS verstek wordt verleend.
3.2
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.3
Hoewel het bestaan van de vordering op WSS voldoende aannemelijk is, nu daarentegen geen verweer is gevoerd, en de kantonrechter voorts van een restitutierisico niet is gebleken, is onvoldoende gebleken van omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Weliswaar heeft Kroonenberg aangevoerd dat zij vreest dat WSS niet aan haar exploitatieverplichting voldoet doch zij heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waarom van haar in financieel opzicht niet gevergd kan worden dat zij een bodemprocedure afwacht. Haar belang kan dan ook niet als zodanig zwaarwegend worden aangemerkt dat thans moet worden vooruitgelopen op een uitspraak in een bodemprocedure. Haar belang om betaling te verkrijgen is een algemeen belang dat nagenoeg automatisch inherent is aan het hebben van een geldvordering, maar dit maakt de vordering nog niet spoedeisend. Vorenstaande leidt ertoe dat de vordering, bij gebreke van een spoedeisend belang, wordt afgewezen.
3.4
Kroonenberg wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

4.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeeld Kroonenberg in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van WSS begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
495