ECLI:NL:RBROT:2018:6127

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
10/740522-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag na excessief geweld met een tas

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 25 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, een grote en gespierde man, heeft op 16 oktober 2017 in Rotterdam het slachtoffer met een tas vol bierblikken geslagen en meermalen op het hoofd gestompt, wat leidde tot ernstig hersenletsel bij het slachtoffer. De verdachte was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd en had een advocaat, mr. M. Broere. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar op. De rechtbank verwierp het verweer van de verdachte dat hij handelde uit noodweer en noodweerexces, omdat de handelingen van de verdachte niet in verhouding stonden tot de dreigende aanranding door het slachtoffer, die een schroevendraaier in zijn hand had. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven, wat resulteerde in de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor diefstal.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/740522-17
Datum uitspraak: 25 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rotterdam, locatie Hoogvliet, raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. K. Pieters heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Bewijsverweer
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat bij de verdachte het opzet ontbrak om [naam slachtoffer] (hierna: het
slachtoffer) van het leven te beroven. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van
het primair ten laste gelegde feit.
Feiten en omstandigheden
In bijlage II is de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen. Op grond daarvan wordt het volgende vastgesteld:
De verdachte - een grote en gespierde man - loopt op 16 oktober 2017 samen met [naam vriendin verdachte] over de Delftsestraat te Rotterdam. Hij draagt op dat moment een plastictas bij zich met daarin een sixpack bierblikken (+/- 2 kilo). Op enig moment keert hij zich om en ziet dat het slachtoffer achter hem en [naam vriendin verdachte] aanloopt. De verdachte pakt de plastictas die hij bij zich draagt, met daarin het sixpack, korter en strakker vast en wacht op het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer de verdachte en [naam vriendin verdachte] is genaderd, zwaait de verdachte met de tas boven zijn hoofd richting de man, maar mist hem. De verdachte zwaait direct daarna nogmaals met beide handen met die tas boven zijn hoofd en raakt de man daarbij vol op de linkerzijde van het hoofd. De verdachte pakt de man vervolgens aan het bovenlichaam bij zijn jas, duwt hem tegen de muur van het gebouw waarnaast zij zich bevinden en werkt hem daarna op zijn rug tegen de grond. De verdachte slaat vervolgens met zijn vuist met kracht zeven maal op het gezicht van de man. Na de eerste klap beweegt het slachtoffer niet meer. De verdachte en [naam vriendin verdachte] lopen weg en in het voorbijgaan stampt de verdachte met zijn voet op het hoofd van het slachtoffer, die dan bewegingsloos op de grond ligt.
Het slachtoffer heeft als gevolg van het geweld dat de verdachte tegen hem heeft gebruikt, ernstig hersenletsel opgelopen en is daarvoor tweemaal geopereerd. Toen het slachtoffer in mei 2018 werd ontslagen uit het revalidatiecentrum was hij nog steeds niet in staat om zelfstandig te lopen en was er nog sprake van cognitieve en spraakstoornissen als gevolg van het trauma. De kans op blijvende beperkingen bij het slachtoffer is groot.
Beoordeling
Naar uiterlijke verschijningsvorm en gelet op de medische gevolgen die het toegepaste geweld heeft gehad voor het slachtoffer, waren de handelingen van de verdachte zo direct gericht op het hoofd van het slachtoffer en hadden deze zo een intensiteit dat hieruit het opzet op de dood rechtstreeks wordt afgeleid. Deze vaststelling wordt bevestigd door de uitlatingen van de verdachte: ‘Ik denk dat ik hem zo vaak heb geslagen als nodig was om hem uit te schakelen.’, ‘Ik moest mij ervan verzekeren en verhinderen dat hij zou opstaan. Daarom heb ik hem geschopt.’
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 16 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht,
- met een tas met daarin blikjes bier op het hoofd van die
[naam slachtoffer] heeft geslagen en
-
meermalen tegen het gezicht van die [naam slachtoffer]heeft
gestompt en
- op het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft gestampt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Kwalificatie

Het primair bewezen feit levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid feit en strafbaarheid verdachte

Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie waarin de verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding noodzakelijk was. De verdachte werd met een schroevendraaier door het slachtoffer aangevallen, nadat hij al twee keer eerder door het slachtoffer was aangevallen. Het bewezenverklaarde feit is daarom niet strafbaar. Subsidiair is aangevoerd dat als de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt. De verdachte is daarom niet strafbaar.
Feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van de hier gevoerde verweren zijn de bij de bewijswaardering vastgestelde feiten en omstandigheden en de navolgende aannemelijk geworden feiten en omstandigheden relevant.
- de schroevendraaier
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de schroevendraaier in de handen van het slachtoffer is rekening gehouden met de verklaringen van de verdachte en de verklaring van [naam vriendin verdachte] . De verdachte verklaart al bij de inverzekeringstelling over de schroevendraaier en ook [naam vriendin verdachte] doet dit een paar dagen na het incident. Deze verklaringen krijgen op het punt van de aanwezigheid van een schroevendraaier context door de verklaring van [naam getuige 1] die tijdens de eerste schermutseling een schroevendraaier waarneemt in de handen van (een bekende van) het slachtoffer. Deze bekende is bij de twee schermutselingen en bij het bewezenverklaarde incident aanwezig. Wanneer een en ander wordt bezien tegen de achtergrond van de twee schermutselingen, wordt de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van een schroevendraaier in de handen van het slachtoffer aannemelijk. De camerabeelden van het bewezenverklaarde incident maken die vaststelling niet anders. Weliswaar is de schroevendraaier op de beelden niet waar te nemen, maar evenmin kan worden vastgesteld dat de schroevendraaier niet in handen van het slachtoffer is geweest.
- overige aannemelijk geworden feiten
Voorafgaand aan de confrontatie waarbij de bewezenverklaarde handelingen door de verdachte zijn gepleegd, zijn de verdachte en het slachtoffer op straat gedurende ongeveer een half uur met elkaar in conflict geweest. Dit conflict uit zich eerder tot tweemaal toe in een schermutseling. Voorafgaand aan die schermutselingen valt het slachtoffer de verdachte en [naam vriendin verdachte] in zijn gezelschap steeds op irritante wijze lastig. Hij probeert [naam vriendin verdachte] te bewegen niet met de verdachte mee te gaan en dringt zich op vervelende wijze op aan de verdachte en [naam vriendin verdachte] . Dit gedrag van het slachtoffer is voor de verdachte de eerste keer aanleiding om hem op het gezicht te slaan. De tweede keer is het de reden om het slachtoffer te tackelen, op straat te gooien en met zijn vuist wederom op het gezicht te slaan. Zo’n tien minuten later komt het slachtoffer weer achter de verdachte en [naam vriendin verdachte] aan. Op het moment dat het slachtoffer de verdachte en [naam vriendin verdachte] op een meter afstand is genaderd, heeft het slachtoffer een schroevendraaier in zijn hand. Als de verdachte dit waarneemt vinden vrijwel direct de bewezenverklaarde handelingen plaats. Daarna wandelen de verdachte en [naam vriendin verdachte] rustig de straat uit. Zij stappen in de auto van een vriend en rijden weg. In de auto heerst een enigszins gespannen sfeer maar wordt niet over het incident gesproken.
Noodweer
Uit de vastgestelde en de aannemelijk geworden feiten en omstandigheden kan niet een concrete ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes of andermans lijf worden afgeleid. Niet aannemelijk is geworden dat het slachtoffer met in zijn handen een schroevendraaier de verdachte heeft aangevallen en/of - al dan niet met de schroevendraaier - stekende of anderszins dreigende bewegingen heeft gemaakt. Wel is aannemelijk geworden dat de verdachte, toen het slachtoffer hem en [naam vriendin verdachte] op een meter afstand was genaderd een schroevendraaier in zijn hand had. Op dat moment verkeerde de verdachte, mede gelet op de eerdere schermutselingen, in een situatie waar een onmiddellijk dreigend gevaar bestond voor een aanranding. Deze situatie was voor de verdachte op zichzelf beschouwd zodanig bedreigend dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: de dreigende aanranding). De verdachte verkeerde dus in een situatie waarin de verdediging noodzakelijk was.
Alle bewezenverklaarde handelingen van de verdachte staan echter in geen enkele verhouding tot de dreigende aanranding en zijn daarmee disproportioneel. Daar komt bij dat de dreigende aanranding in ieder geval al was geweken toen het slachtoffer na de klap met de tas met bierblikken en de eerste vuistslag al bewegingsloos op de straat lag.
Het noodweerverweer wordt daarom verworpen.
Noodweerexces
Dat brengt de rechtbank bij de vraag of er sprake is van noodweerexces. Daarvan kan sprake zijn als de disproportionele handelingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige door de dreigende aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging (intensief) exces en/of als die handelingen het onmiddellijk gevolg waren van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande dreigende aanranding (extensief) exces. Beide vormen van excessief handelen zijn gelet op de beide overschrijdingen van de noodzakelijke verdediging, zoals deze kort hiervoor zijn omschreven, in dit geval aan de orde.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces moet in algemene zin bij beide vormen van exces sprake zijn van een dubbele causaliteit: het exces moet zijn veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging en deze gemoedsbeweging moet door de aanranding zijn opgewekt. De hevige gemoedsbeweging mag niet voornamelijk op al eerder bestaande emoties zijn terug te voeren. Dat sluit niet geheel uit dat ‘andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging’, maar wel is vereist dat de door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging ‘van doorslaggevend belang’ is geweest voor de grensoverschrijdende gedraging van de verdachte.
Bij de beoordeling of het handelen van de verdachte is veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging en die door de aanranding is opgewekt worden de verklaringen van de verdachte vooropgesteld. Die verklaringen passen niet bij een situatie van de aanwezigheid van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. De verdachte heeft opgemerkt dat hij boos en gefrustreerd was doordat het slachtoffer steeds maar achter hem aan kwam en hem niet met rust liet. Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij zich bewust was van waar hij mee bezig was en hij verklaarde verder: ‘Ik behoor niet bij een groep mensen die zo beheerst is dat die een aanval afweert. (…) Ik kon mij niet inhouden. (…) Ik kan mij moeilijk beheersen in een situatie dat ik aangevallen word. (…) Ik moest mij ervan verzekeren en verhinderen dat hij zou opstaan. Daarom heb ik hem geschopt.’
Vervolgens moet worden benadrukt dat in dit geval ‘slechts’ een dreigende aanranding aannemelijk is geworden. Als gezegd is dat voldoende om een situatie als bedoeld in artikel 41 Sr op te kunnen baseren. Naar zijn aard echter werkt een dreigende aanranding in algemene zin minder zwaar in op het menselijk gemoed dan dat die dreiging zich concretiseert. In dit geval is er geen aanleiding om daarover anders te denken. De relatief milde dreigende aanranding met de schroevendraaier brengt daarom ook in dit geval minder gemakkelijk een hevige gemoedsbeweging teweeg dan wanneer van concrete geweldshandelingen met de schroevendraaier sprake zou zijn geweest.
De dreigende aanranding moet bovendien ook worden bezien in de context van de eerdere schermutselingen. Bij die schermutselingen heeft de verdachte tot tweemaal toe het slachtoffer met relatief weinig moeite aan de kant kunnen zetten. De eerste keer door hem op het gezicht te slaan. De tweede keer door hem te tackelen, op straat te gooien en met zijn vuist op het gezicht te slaan. Dat maakt al dat de dreigende aanranding en een eventuele noodzakelijke reactie daarop voor de verdachte niet als een verrassing kwam. Dat die verrassing er niet was volgt verder uit het feit dat de verdachte de derde confrontatie gelaten heeft afgewacht en zich daarop, met het strakker en korter beetpakken van het plastictasje met daarin het sixpack, heeft voorbereid. Dit alles maakt eveneens een hevige gemoedsbeweging als gevolg van de dreigende aanranding minder aannemelijk.
Dat er sprake is geweest van een door de dreigende de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging volgt ook niet uit het gedrag van de verdachte na de bewezenverklaarde handelingen. De verdachte raapt tussen de handelingen door op uiterst kalme wijze spullen van de straat, loopt rond het slachtoffer en stapt rustig over het slachtoffer heen. Nadat hij samen met [naam vriendin verdachte] is weggewandeld - [naam getuige 2] een ooggetuige noemt het ‘ontspannen’ - stapt de verdachte bij zijn vriend in de auto, die hij niets vertelt over hetgeen hij zojuist heeft meegemaakt.
Op grond van de uitspraken van de verdachte zelf, de relatief milde aard van de dreigende aanranding, de achtergrond en context daarvan
enhet gedrag van de verdachte na de bewezenverklaarde handelingen, is een hevige gemoedsbeweging die het gevolg is geweest van de dreigende aanranding niet aannemelijk geworden. Als er al sprake is geweest van enige gemoedsbeweging bij de verdachte is deze bovendien in overwegende mate terug te voeren op ‘andere factoren’ en niet op de dreigende aanranding.
Beide vormen van excessief handelen van de verdachte - intensief en extensief - zijn daarmee niet het onmiddellijk gevolg geweest van een door de dreigende aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Het noodweerexcesverweer wordt verworpen.
Nu ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit of de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zijn het feit en de verdachte strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer bijna dood gemaakt. Met een sixpack, met vuistslagen en met een stamp met de voet heeft de verdachte het hoofd van het slachtoffer zwaar getroffen. De verdachte heeft het slachtoffer zo toegetakeld dat hij hersenletsel heeft opgelopen. Ondanks operaties is het slachtoffer nog steeds niet in staat om zelfstandig te lopen en is hij rolstoelafhankelijk voor afstanden langer dan enkele stappen. Het slachtoffer heeft bovendien cognitieve- en spraakstoornissen overgehouden aan het trauma. Er bestaat een grote kans op blijvende beperkingen.
Bij dergelijk handelen past een hele forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Zoals hiervoor al is weergegeven is ook aannemelijk geworden dat het slachtoffer de verdachte op uiterst irritante wijze tegemoet is getreden. Het slachtoffer heeft de verdachte en [naam vriendin verdachte] in zijn gezelschap tot drie maal toe lastig gevallen. Het is daarbij steeds het slachtoffer geweest die het initiatief nam tot de confrontaties. De laatste keer heeft het slachtoffer de confrontatie gezocht met een schroevendraaier in de hand. Dit handelen van het slachtoffer is af te keuren, maar staat in schril contrast tot het handelen van de verdachte. Toch moeten, anders dan de officier van justitie doet, ook deze omstandigheden van het geval worden meegewogen in de straftoemeting. Een en ander echter in beperkte mate.
De rechtbank heeft verder gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 april 2018 waaruit blijkt dat de verdachte in Duitsland en Nederland eerder is veroordeeld voor diefstal.
Ten slotte is acht geslagen op straffen die de Rotterdamse rechtbank bij soortgelijke feiten heeft opgelegd.
Gelet op het voorgaande is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur vier jaren;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. L. Daum en P.M. van Russen Groen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2018.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die
[naam slachtoffer] heeft geslagen/gestookt en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] heeft
gestampt/geschopt/getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (of meer) hersenbloeding(en) en/of verdikking van het hersenweefsel en/of uitgebreide hersenschade en/of een eenzijdige verlamming,
heeft toegebracht door meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die
[naam slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] te stampen/schoppen/trappen;
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, met kracht,
- ( met een tas met daarin blikjes bier) in/op/tegen het gezicht/hoofd van die
[naam slachtoffer] te slaan/stompen en/of
- in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [naam slachtoffer] te
stampen/schoppen/trappen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge heeft gehad;