In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen M. Jansen Beheer B.V. en drie gedaagden, die als onderhuurders in een woning verbleven. M. Jansen Beheer vorderde ontruiming van de woning, omdat de huurovereenkomst met de hoofdhuurder, [gedaagde 1], was beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de onderhuurders, [gedaagde 2] en [gedaagde 3], geen recht op verblijf in de woning konden ontlenen aan de beëindigde huurovereenkomst, omdat zij geen contractuele relatie met M. Jansen Beheer hadden. De rechtbank stelde vast dat de onderhuurovereenkomsten met [gedaagde 1] waren geëindigd en dat de gedaagden zonder recht of titel in de woning verbleven. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van 14 dagen voor de ontruiming. De rechtbank wees ook de verzoeken van de gedaagden om een langere termijn af, en veroordeelde hen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de gevolgen van beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst voor onderhuurders.