ECLI:NL:RBROT:2018:5984

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
10/700462-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en wapenbezit na schietpartij voor café in Rotterdam

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij voor café [naam café 1] in Rotterdam-Zuid op 17 oktober 2017. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en het voorhanden hebben van een wapen. Tijdens de zitting op 1 juni 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 24 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte had geschoten met vuurwapens, waarbij twee personen gewond raakten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet op de plaats van de schietpartij was en concludeerde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van vuurwapengeweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/700462-17
Datum uitspraak: 15 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair (medeplegen poging doodslag) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
Op 17 oktober 2017 heeft er voor café [naam café 1] in Rotterdam-Zuid een schietpartij plaatsgevonden. Bij deze schietpartij zijn [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] gewond geraakt.
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorts acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte de heren [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. De officier van justitie voert daartoe aan dat uit de diverse camerabeelden genoegzaam blijkt dat de verdachte samen met de medeverdachte op de desbetreffende avond vanuit café [naam café 2] richting [naam café 1] is gelopen, alwaar zij vervolgens betrokken zijn bij een schietincident en er door hen geschoten wordt. De officier van justitie wijst tevens op meerdere herkenningen van verdachte door verbalisanten op camerabeelden en historische verkeersgegevens die blijk geven van aanwezigheid van het telefoonnummer van de verdachte voorafgaand aan het schietincident in de buurt van de plaats delict.
4.2.2
Standpunt verdediging
Voorafgaand aan zijn pleidooi heeft de raadsman onder verwijzing naar artikel 344a, lid 3, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, het voorwaardelijk verzoek gedaan de anonieme getuigen te horen die informatie hebben verstrekt aan het Team Criminele Inlichtingen (TCI). Daarbij is opgemerkt dat het verzoek slechts wordt gedaan, teneinde uit te sluiten dat de zich in het dossier bevindende TCI-informatie door de rechtbank als bewijs wordt gebruikt.
Door de raadsman is algehele vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Daartoe is aangevoerd is dat niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op de diverse camerabeelden is te zien. Daarom kan volgens de raadsman niet worden geconcludeerd dat verdachte samen met de medeverdachte op de desbetreffende avond vanuit café [naam café 2] naar café [naam café 1] is gelopen en daar betrokken is geweest bij een schietpartij. De raadsman stelt dat de personen op de camerabeelden sportkleding dragen die zeer gangbaar is en concludeert dat de herkenning onvoldoende betrouwbaar is nu er geen specifieke onderscheidende kenmerken worden benoemd.
De raadsman bepleit primair integrale vrijspraak van het ten laste gelegde, aangezien volgens hem wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte ter plaatse is geweest op 17 oktober 2017.
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de verdachte op de plaats delict aanwezig is geweest, heeft de raadsman subsidiair bepleit dat medeplegen niet kan worden bewezen omdat in het dossier iedere aanwijzing voor een nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Indien al kan worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig was, kan volgens de raadsman niet worden vastgesteld dat de verdachte heeft geschoten en dat er sprake is geweest van een vooropgezet plan.
4.3
Beoordeling
Voorwaardelijk verzoek tot horen anonieme getuigen
De rechtbank zal het voorwaardelijk verzoek tot het horen van anonieme getuigen afwijzen, nu de zich in het dossier bevindende TCI-informatie niet voor het bewijs zal worden gebezigd.
Herkenning
Het verweer van de raadsman dat de verdachte niet op de plaats van de schietpartij is geweest, wordt verworpen.
Op grond van de (ter zitting) getoonde camerabeelden van café [naam café 1] stelt de rechtbank vast dat de verdachte betrokken is geweest bij de schietpartij. Deze beelden zijn van zeer goede kwaliteit en kunnen als basis voor herkenning dienen. Op de beelden die zijn vastgelegd met de camera die zich in de rookruimte bevindt is te zien hoe een man in een groen trainingspak zoekend die ruimte inkijkt. De rechtbank herkent deze man als de verdachte.
Kort daarvoor is op de beelden die zijn vastgelegd met de camera die zich buiten boven de ingang bevindt, zichtbaar dat de verdachte, tezamen met zijn medeverdachte, komt aanlopen en het café betreedt. Op basis van de uiterlijke kenmerken van de verdachte en zijn medeverdachte, zoals deze zijn waar te nemen op de beelden van [naam café 1] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte en de medeverdachte ook de personen zijn die zichtbaar zijn op de camerabeelden van café [naam café 2] . Deze zijn van goede kwaliteit en daaruit blijkt dat de daarop zichtbare personen niet alleen identieke kleding, schoenen en een tasje dragen, maar voorts dat het postuur, en in het geval van de verdachte ook het gelaat, grote uiterlijke gelijkenissen vertoont met de op de beelden van [naam café 1] zichtbare personen. Daarbij komt dat de verdachte op de beelden van café [naam café 2] ook is herkend door verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] .
Betrokkenheid
Verschillende getuigen hebben verklaard dat zowel de verdachte als de medeverdachte in het bezit van een vuurwapen waren en dat zij beiden ook schoten hebben gelost. Voorts wordt verklaard dat de verdachte na het schietincident aan de overzijde van de straat zijn wapen nog heeft gericht op [naam slachtoffer 3] , maar dat de medeverdachte hem hiervan heeft weerhouden.
Uit de camerabeelden van [naam café 1] blijkt dat de verdachte het café verlaat, terwijl hij wordt vastgehouden door een ander en een derde hem met een glas of flesje op het hoofd slaat. Vervolgens is zichtbaar dat de medeverdachte een vuurwapen uit zijn tasje haalt en een schot lost naar de grond, maar in de richting van de persoon die de verdachte vasthoudt. Kort daarop is een inslag van een tweede schot op de stoep zichtbaar. Op de beelden die kort daarop zijn vastgelegd door de camera van café [naam café 3] , dat aan de overzijde van de straat is gelegen, is te zien dat de verdachte komt aanlopen uit de richting van [naam café 1] en zich omdraait richting dat café, waarna de medeverdachte op hem afloopt en een korte worsteling plaatsvindt. Vervolgens is te zien dat de verdachte wegloopt, waarbij zichtbaar is dat hij een vuurwapen vastheeft en dit in zijn tasje stopt.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de verdachte aanwezig was ten tijde van de schietpartij, in het bezit was van een vuurwapen en dat hij daarmee in ieder geval heeft gedreigd. Op basis van de getuigenverklaringen en het NFI-rapport, waaruit blijkt dat de aangetroffen hulzen afkomstig zijn uit twee verschillende vuurwapens, staat bovendien vast dat de verdachte ook met zijn vuurwapen heeft geschoten.
Medeplegen
Hiervoor is vastgesteld dat zowel verdachte als zijn medeverdachte hebben geschoten bij het schietincident waarbij aan slachtoffers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] letsel is toegebracht. Beide schutters leveren ieder voor zich hiermee een wezenlijke bijdrage aan het feit dat zij in gezamenlijkheid plegen. De verdachte en zijn medeverdachte zijn, beiden voorzien van een vuurwapen, gericht naar café [naam café 1] gegaan en waren blijkens de camerabeelden en getuigenverklaringen op zoek naar iemand. Ook hebben zij voorafgaand aan de schietpartij de telefoons achtergelaten en weggelegd in café [naam café 2] . De rechtbank concludeert hieruit dat zij bewust de confrontatie hebben gezocht, waarbij geweld niet werd uitgesloten. Op grond hiervan is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij het plegen van het feit.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat er in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde. Verdachte en zijn medeverdachte hebben immers door met vuurwapens op een trottoir naar de grond te schieten de aanmerkelijke kans aanvaard dat de kogels af zouden ketsen met zwaar lichamelijk letsel bij omstanders als gevolg. Het is volgens de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat, door naar de grond te schieten, de schutter bij een dergelijk schot alle controle over de kogel kwijt raakt en daarmee het risico aanvaardt dat de kogels alle mogelijke kanten op schieten.
4.3.1
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe brengen. Het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde is mitsdien wettig en overtuigend bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 17 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met
een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd, ten gevolge waarvan die
Dinçdoor een van die kogels gewond is geraakt in een knie, in elk
geval een been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 oktober 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, een of meer wapens als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie of een of
meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, of voor dat wapen geschikte munitie voorhanden
heeft gehad;
3.
hij op 17 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, door een vuurwapen te richten op en te tonen aan die [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen poging tot zware mishandeling;
2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is samen met zijn medeverdachte op 17 oktober 2017 betrokken geweest bij een schietpartij in Rotterdam-Zuid. Zij zijn vanaf het nabijgelegen café [naam café 2] bewapend naar café [naam café 1] gegaan, om op zoek te gaan naar een persoon met wie kennelijk een conflict bestond. Bij de daarop volgende confrontatie hebben de verdachte en de medeverdachte beiden in het wilde weg op het trottoir naar de grond geschoten, waarbij twee personen, waaronder het slachtoffer, verwondingen hebben opgelopen.
Naast het medeplegen van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het vuurwapenbezit heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van [naam slachtoffer 3] en [naam slachtoffer 2] met een tegen het leven gericht misdrijf. De verdachte heeft nadat hij en zijn medeverdachte de plaats van het schietincident voor café [naam café 1] verlieten, personen onder schot gehouden en bedreigd met het bij hem in het bezit zijnde (vuur)wapen.
Dit zijn ernstige feiten.
Vuurwapengeweld is niet alleen voor de mensen die er direct mee geconfronteerd worden angstaanjagend, het heeft ook grote maatschappelijke gevolgen. Dergelijke openlijk gepleegde feiten brengen onrust in de maatschappij teweeg en zorgen voor gevoelens van onveiligheid. Bovendien zorgt vuurwapengeweld ervoor dat mensen hun vertrouwen in de ander verliezen en brengt het risico met zich dat ook anderen vuurwapens aanschaffen omdat zij denken zich te moeten verdedigen. Het voorhanden hebben en het gebruik van vuurwapens is dan ook maatschappelijk onaanvaardbaar. Het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan het bewezenverklaarde. De rechtbank zal dan ook een hogere straf dan gevorderd opleggen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met het brutale en niets ontziende karakter van de gepleegde feiten. De verdachte is willens en wetens, doelgericht en bewapend met zijn medeverdachte op pad gegaan om een probleem met een ander uit de wereld te helpen. De verdachte heeft door zijn handelen, dat plaatsvond op de openbare weg, voor een uitermate angstaanjagende en gevaarlijke situatie gezorgd die voor omstanders veel slechter had kunnen aflopen.
Eveneens in het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte, geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen. Hij heeft, ofschoon uit de ter zitting getoonde camerabeelden blijkt dat hij samen met zijn medeverdachte aanwezig was en dat er geschoten is, volhard in zijn ontkenning.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij [naam benadeelde 1] vordert een vergoeding van € 1.190,00 aan materiële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] in zijn geheel niet ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien deze niet is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, omdat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de gevorderde materiele schadevergoeding zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover het betreft ambulancekosten, kleding en glazen, nu deze niet is onderbouwd.
De vordering zal worden afgewezen voor zover het betreft schade ten gevolge van beweerdelijk uit de kassa gestolen geld, nu die schade - wat daar van zij - niet in rechtstreeks verband staat met het bewezen verklaarde.
8.4.
Conclusie
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte geen betalingsverplichting voort.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 47, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten gelaste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade aan ambulancekosten, kleding en glazen;
wijst af de door de benadeelde partij gevorderde vergoeding van schade met betrekking tot beweerdelijk uit de kassa gestolen geld;
wijst af het door de raadsman (voorwaardelijk) gedane verzoek tot het horen van anonieme getuigen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. W.H.J. Stemker Köster en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Herwijnen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven
te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met
een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd, ten gevolge waarvan die
[naam slachtoffer 1] (door (een van) die kogel(s)) (gewond) is geraakt in een knie, in elk
geval een been, althans het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens als bedoeld in
artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie en/of een of
meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, en/of voor dat/die wapen(s) geschikte munitie voorhanden
heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of één of meer onbekend gebleven anderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te richten op en/of te tonen aan die [naam slachtoffer 3] en/of [naam slachtoffer 2] en/of die anderen;