In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de derde bedreiging, omdat niet kon worden vastgesteld dat bij de ontvanger(s) van de e-mail redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte daadwerkelijk zou overgaan tot het vermoorden van ambtenaren. De rechtbank oordeelde dat de bewoordingen in de e-mail niet meer inhielden dan het benoemen van het misdrijf zonder dat er sprake was van een concrete dreiging. De verdachte bekende de eerste twee ten laste gelegde feiten, die betrekking hadden op bedreigingen aan het adres van de minister-president en medewerkers van Stichting Pameijer. De rechtbank oordeelde dat deze feiten wettig en overtuigend bewezen waren.
De rechtbank heeft ook de psychische toestand van de verdachte in overweging genomen. Uit een rapport van psycholoog R. Zwaan bleek dat de verdachte leed aan een waanstoornis van het achtervolgingstype, wat zijn gedrag verklaarde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ten tijde van de feiten niet toerekeningsvatbaar was en dat de feiten hem niet konden worden toegerekend. Daarom werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en werd hem een maatregel opgelegd tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling in een gestructureerde omgeving om recidive te voorkomen.