ECLI:NL:RBROT:2018:5968

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
10/754511-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staande houding en bewijsuitsluiting in strafzaak met betrekking tot cocaïnehandel

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2018, stond de verdachte terecht voor het bezit en vervoer van 998,5 gram cocaïne. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de verdediging voerde aan dat de staande houding van de verdachte onrechtmatig was, omdat er geen voldoende verdenking bestond op het moment van de aanhouding. De rechtbank beoordeelde de argumenten van de verdediging en concludeerde dat de staande houding inderdaad onrechtmatig was, maar dat dit niet leidde tot bewijsuitsluiting voor de verdachte, aangezien hij niet de bestuurder was van de auto die aanleiding gaf tot de staande houding. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de tenlastelegging, waarbij de verdachte opzettelijk cocaïne aanwezig had en vervoerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en verklaarde een bedrag van € 500,- verbeurd, dat door de verdachte was verkregen uit de strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/754511-18
Datum uitspraak: 29 juni 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] , [geboorteland verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Ter Apel, raadsman mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam.

Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2018.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.O. van Driel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het staande houden van de verdachte onrechtmatig is geweest, omdat op dat moment jegens de verdachte geen sprake was van een voldoende verdenking van enig strafbaar feit. De onder verdachte aangetroffen cocaïne is het rechtstreeks gevolg van deze onrechtmatige staande houding en moet daarom van het bewijs worden uitgesloten. Door gebrek aan bewijs moet de verdachte worden vrijgesproken.
Beoordeling
In het dossier bevinden zich een aantal processen-verbaal [nummer proces-verbaal] , -12 en -13) die de feiten en omstandigheden weergeven die hebben geleid tot de staande houding van - de bestuurder van - de Volkswagen Passat met het kenteken [kentekennummer] .
Uit deze processen-verbaal volgt dat de Passat en een aan die auto te relateren woning te linken zijn aan personen die zich in het verleden (onder meer in 2013 en in de periode van 2016-2017) mogelijk bezig hebben gehouden met strafbare feiten. Anders gezegd: er bestond bij de politie een vermoeden dat de Passat betrokken zou kunnen zijn bij een strafbaar feit. Op het moment dat de politie overging tot de staande houding van de bestuurder van de Passat waren zij niet op de hoogte van de identiteit van de bestuurder en de twee andere inzittenden van die auto.
Als er in strafvorderlijke zin al ruimte bestaat voor de redelijke verdenking van een auto, zijn de feiten en omstandigheden die uit de genoemde processen-verbaal volgen onvoldoende om daarvan te kunnen spreken. Hooguit zijn die feiten en omstandigheden te kwalificeren als aanwijzingen dat sprake zou kunnen zijn van een strafbaar feit. Dat er aanwijzingen zijn dat een auto mogelijk betrokken is bij een strafbaar feit, betekent vervolgens nog niet dat die aanwijzingen voor betrokkenheid bij een strafbaar feit ook in gelijke mate bestaan voor iedere willekeurige bestuurder van die auto.
Er bestond op het moment van de staande houding van de bestuurder van de Passat ten aanzien van hem niet het voor toepassing van dat dwangmiddel vereiste redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De staande houding van de bestuurder van de Passat is daarom onrechtmatig.
Het beschermde belang van de geschonden norm, de ernst van het vastgestelde verzuim, het nadeel voor de bestuurder van de Passat en de eventuele rechtsgevolgen kunnen echter in het midden blijven. Het is namelijk niet de verdachte, maar de bestuurder van de Passat die is staande gehouden. Het verweer van de verdediging stuit daarom af op de Schutznorm. De verdachte, die op de achterbank van de Passat zat, is niet getroffen door de onrechtmatigheid van het door de verdediging aangevallen dwangmiddel van de staande houding.
Conclusie
Het verweer wordt daarom verworpen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 20 maart 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad, 998,5 gram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
en
hij
op 20 maart 2018 te Rotterdam, opzettelijk heeft vervoerd, 998,5 gram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,

en

handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een kilo cocaïne aanwezig gehad en vervoerd. In opdracht van een onbekend gebleven persoon heeft de verdachte het pakket met cocaïne opgehaald op een door deze aan hem opgegeven adres om dit vervolgens tegen betaling te vervoeren naar een ander adres. Hij heeft dit naar eigen zeggen gedaan omdat hij geld nodig had.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schadelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de handel in verdovende middelen andere vormen van (zware) criminaliteit met zich meebrengt. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van die negatieve effecten. Hij heeft zich daarbij kennelijk uitsluitend laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Een deel van de voorgenomen straf zal voorwaardelijk worden opgelegd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

In beslag genomen voorwerpen

Bij de verdachte is € 515,- in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 500,- verbeurd te verklaren en een bedrag van € 15,- terug te geven aan de verdachte.
De raadsman heeft daartegen niets aangevoerd.
Van het in beslag genomen geldbedrag van € 515,- dient een bedrag van € 500,- te worden verbeurd verklaard. Dit geldbedrag behoort aan de verdachte toe en vaststaat dat dit geldbedrag door middel van het strafbare feit is verkregen als betaling voor het vervoeren van de cocaïne door de verdachte.
Ten aanzien van het resterende geldbedrag van € 15,- zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, waarvan
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden, welke bij afzonderlijk bevel reeds is geminuteerd;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd: een geldbedrag van € 500,-.
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 15,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. J.C. Persoon en S.E.C. Debets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2018.
Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 20 maart 2018 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 998,5 gram cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.