ECLI:NL:RBROT:2018:595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
10/740154-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld van verhuurder door koolmonoxidevergiftiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verhuurder die wordt beschuldigd van dood door schuld. Het slachtoffer, een 34-jarige vrouw, overleed op 26 maart 2015 aan de gevolgen van koolmonoxidevergiftiging in een woning die door de verdachte werd verhuurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als eigenaar van de woning, nalatig is geweest in zijn onderhoudsverplichtingen met betrekking tot de geiser in de woning. De geiser was niet goed onderhouden en voldeed niet aan de veiligheidsvoorschriften, wat leidde tot een dodelijke concentratie koolmonoxide in de doucheruimte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onzorgvuldig en nalatig heeft gehandeld, waardoor het overlijden van het slachtoffer aan hem kan worden toegerekend. De officier van justitie had een geldboete en een taakstraf geëist, maar de rechtbank legde een geheel voorwaardelijke taakstraf van 180 uren op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte werd schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/740154-15
Datum uitspraak: 25 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman: mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • oplegging van een geldboete ter hoogte van € 13.500,=, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis en oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vaststaande feiten
De verdachte is sinds februari 2013 eigenaar van een pand gelegen aan de [adres delict] in Rotterdam. De woning gelegen aan de [adres delict] (hierna: de woning) maakt hiervan onderdeel uit. Met ingang van 25 november 2014 hebben [naam slachtoffer 2] en wijlen [naam slachtoffer 1] de woning gehuurd.
In de nacht van 25 op 26 maart 2015 is het slachtoffer omstreeks 1.30 uur voor het laatst in leven gezien. Vervolgens is zij vermoedelijk voor langere tijd onder de douche gaan staan/liggen. Op 26 maart 2015 omstreeks 8.30 uur heeft de huisgenote van [naam slachtoffer 2] en het slachtoffer (genaamd [naam slachtoffer 1] ), het slachtoffer liggend op de vloer van de douche gevonden, terwijl de douchekraan aan stond. Na alarmering hebben hulpverleners tevergeefs geprobeerd het slachtoffer te reanimeren. Terwijl het slachtoffer door het ambulancepersoneel werd behandeld, ging het meldsysteem van de ambulancezorg voor de aanwezigheid van koolmonoxide af. Uit onderzoek door de brandweer bleek in de woning (na opening van alle ramen) een dosis koolmonoxide aanwezig te zijn met een waarde van 200 parts per million (ppm) terwijl de maximaal aanvaardbare concentratie 25-50 ppm is.
Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat in het bloed van het slachtoffer een carboxyhemoglobine-gehalte van 72% ten opzichte van het totaal hemoglobine wordt gemeten. Een carboxyhemoglobine-gehalte boven 60-65% van het totaal hemoglobine is in het algemeen dodelijk. Op grond van de verkregen resultaten van het koolmonoxide-onderzoek stelt het NFI dat het overlijden van het slachtoffer als gevolg hiervan kan worden verklaard.
Deskundigen van het KIWA hebben een onderzoek naar de bron van het ontstaan van een dodelijke concentratie koolmonoxide ingesteld. Daaruit volgt dat de concentratie CO zoals gevormd door de in de woning aanwezige afvoerloze geiser veel te hoog is. De geiser kon na 20 minuten zorgen voor een dodelijke concentratie CO in de badkamer/doucheruimte.
4.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat causaal verband tussen het handelen of nalaten door de verdachte en het overlijden van het slachtoffer ontbreekt. Het exacte tijdstip van overlijden is niet vastgesteld, zodat ook het carboxyhemoglobine-gehalte in het bloed van het slachtoffer op het moment van overlijden niet vastgesteld is kunnen worden. Om die reden kan niet worden aangenomen dat het slachtoffer als gevolg van koolmonoxide-vergiftiging is overleden. Uit het toxicologisch onderzoek naar het bloed van het slachtoffer volgt dat dit sporen van alcohol en verdovende middelen bevatte.
Voorts staat niet vast dat de geiser de bron van de CO-uitstoot is geweest. De gashaard, waarover eerder door huurders was geklaagd bij verhuurder, kan ook een bron van CO-uitstoot zijn geweest, terwijl de gashaard ten onrechte in het geheel niet is betrokken in het onderzoek van de KIWA-deskundige.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat van aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid van de zijde van de verdachte geen sprake is. De verdachte heeft niet anders kunnen en moeten handelen dan hij heeft gehandeld. Hij heeft getuige [naam getuige] , in zijn ogen een kundig cv-monteur, binnen een tijdsbestek van drie maanden tweemaal naar de geiser laten kijken. Deze [naam getuige] heeft de verdachte laten weten dat de geiser goed werkte en de verdachte heeft mogen vertrouwen op deze mededeling. De verklaring van de verdachte vindt steun in andere getuigenverklaringen en stukken afkomstig van de Energiewacht. De raadsman concludeert tot vrijspraak, subsidiair tot oplegging van een volledig voorwaardelijke straf.
4.3
Beoordeling
4.3.1.
Oorzaak overlijden slachtoffer
Op grond van de bevindingen en conclusies van apotheker-toxicoloog Bosman van het NFI in zijn rapport van 30 maart 2015, stelt de rechtbank vast dat in het bloed van het slachtoffer een carboxyhemoglobine-gehalte van 72% ten opzichte van het totaal hemoglobine aanwezig was, terwijl een carboxyhemoglobine-gehalte boven 60-65% van het totaal hemoglobine over het algemeen dodelijk is. De conclusie van het rapport luidt dat op grond van de verkregen resultaten van het koolmonoxide-onderzoek het overlijden van het slachtoffer kan worden verklaard.
Deze conclusie wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van 10 april 2015 waaruit blijkt dat het slachtoffer lichtroze lijkvlekken op haar dijen had, ten aanzien waarvan de FARR-arts jegens de verbalisant heeft verklaard dat deze kenmerkend zijn voor CO vergiftiging. De stelling van de verdediging dat het exacte tijdstip van overlijden niet kan worden c.q. is vastgesteld, doet daar niet aan af nu een andere doodsoorzaak niet aannemelijk is geworden.
Het verweer van de verdediging inhoudende dat in het bloed van het slachtoffer sporen van alcohol en verdovende middelen zijn aangetroffen die van invloed geweest kunnen zijn, wordt gepasseerd. Nog daargelaten dat de raadsman dit verweer niet voldoende heeft geconcretiseerd, is de rechtbank van oordeel dat uit het toxicologisch rapport niet volgt dat de aangetroffen stoffen in het bloed van het slachtoffer de dood van het slachtoffer kunnen verklaren.
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer op 26 maart 2015 is overleden als gevolg van een koolmonoxidevergiftiging.
4.3.2.
Oorzaak hoge CO-uitstoot.
Op 27 maart 2015 hebben ing. S.L.M. Lueb en R. Holtrop, beiden werkzaam bij [naam bedrijf] , in de woning aan de [adres delict] een onderzoek ingesteld naar de mogelijke oorzaak van de koolmonoxidevergiftiging. Uit het naar aanleiding van dit onderzoek opgestelde rapport van 8 juni 2015 volgt dat in de keuken van de woning een afvoerloze geiser van het merk Fasto is geplaatst. Er is een simulatiemeting uitgevoerd, waaruit is gebleken dat de concentratie CO zoals gevormd door de geiser veel te hoog is en hierdoor binnen de doucheruimte na 20 minuten een dodelijke concentratie CO gevormd kan worden. Uit het rapport volgt verder dat de toevoer van de verbrandingslucht voor de geiser onvoldoende is (afsluitbare toevoeropeningen) die niet conform de NEN-voorschriften 1078 en daaropvolgende regelgeving zijn. Dit beperkt de afvoer van ventilatielucht met daarin rookgassen van de geiser. Ook de plaats van de geiser is niet correct. De doucheruimte staat in directe verbinding met de opstelplaats. Dit is niet toegestaan volgens NEN-voorschriften 1078 en daaropvolgende regelgeving. Als gevolg van deze opstelling kunnen rookgassen eenvoudiger de doucheruimte bereiken. Tenslotte is vastgesteld dat de geiser overbelast is en de concentratie koolstofmonoxide zoals gevormd door de geiser veel te hoog is als gevolg van een foutieve instelling van de gastoevoer en een scheef staande brander en/of vervuilende venturi’s. Op grond van de inhoud van voornoemd rapport en de daarop ter terechtzitting door de deskundige Lueb gegeven toelichting, stelt de rechtbank vast dat het koolmonoxide-ongeval is veroorzaakt door de geconstateerde gebreken aan de geiser.
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat eventuele ander bronnen (zoals de gaskachels) in het onderzoek ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten, stelt de rechtbank vast dat daartoe in het rapport is overwogen dat de gashaard ten tijde van het ongeval niet in gebruik was. De gaskraan van de gashaard is door de bewoners afgesloten en er is een elektrisch kacheltje in de woonkamer geplaatst, aldus het rapport. Het gaskomfoor is in het onderzoek betrokken. Het verweer hieromtrent wordt dan ook verworpen.
4.3.3.
Culpoos handelen verdachte
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden is of het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig handelen van de verdachte.
Verdachte was, zo blijkt uit de huurovereenkomst, als eigenaar van de woning en verhuurder verantwoordelijk voor het (laten) plegen van regelmatig onderhoud aan de woning. Uit de installatiehandleiding van de geiser volgt dat de geiser eenmaal per jaar onderhouden moet worden. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. Voor wat betreft de toevoer van verbrandingslucht en de opstelplaats van de geiser is bovendien in strijd met de geldende voorschriften gehandeld wat van nadelige invloed is geweest op de afvoer van ventilatielucht met daarin rookgassen (zoals koolstofmonoxide) en het binnendringen van rookgassen in de doucheruimte.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een monteur, de getuige [naam getuige] , naar de geiser heeft laten kijken en dat de verdachte zich hiermee voldoende van zijn onderhoudsverplichting heeft gekweten. [naam getuige] heeft echter verklaard dat hij geen opdracht heeft gekregen tot het verrichten van onderhoud c.q. het nakijken van de geiser, doch slechts een reparatie aan de geiser (en de gaskachel) heeft verricht. Op de door de verdachte en de getuige [naam getuige] overgelegde factuur en werkbon van de door hen bedoelde werkzaamheden aan de geiser gedateerd 15 november 2014, is ook slechts ‘reparatie geiser’ vermeld.
Het niet verrichten van het verplichte jaarlijkse onderhoud aan de geiser wringt te meer nu uit de verklaring van [naam slachtoffer 2] volgt dat hij vanaf eind december 2014 meermalen bij de verdachte en/of diens beheerder zou hebben geklaagd over de gaskachel dan wel een gaslucht. Gebleken is verder dat [naam slachtoffer 2] zelfs de Energiewacht en het huurteam heeft ingeschakeld in verband met problemen aan de gaskachel. Dit had voor de verdachte tenminste aanleiding moet zijn om aan zijn onderhoudsverplichtingen te voldoen. Hoewel de verdachte naar aanleiding van deze klachten wel enige actie heeft ondernomen, in die zin dat hij [naam getuige] heeft gevraagd om de geconstateerde gebreken te verhelpen, had dit voor de verdachte temeer aanleiding moeten zijn om een grondige controle c.q. de verplichte onderhoudsbeurt aan de gaskachel en geiser te laten verrichten. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.
Samenvattend komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Tijdens het ongeval verkeerde de geiser in een slechte staat van onderhoud en de gastoevoer was foutief ingesteld. De toevoer van de verbrandingslucht voor de geiser was bovendien onvoldoende en de opstelplaats van de geiser was niet correct. De verdachte was als eigenaar en verhuurder van de woning daarvoor verantwoordelijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij een slecht functionerende geiser koolmonoxide kan vrijkomen en voorts dat vrijgekomen koolmonoxide kan leiden tot de dood van mensen die aan die koolmonoxide worden blootgesteld. Nu bovendien niet is gebleken dat de verdachte gedurende de twee jaar dat hij de woning in eigendom had enig onderhoud dan wel het jaarlijks voorgeschreven onderhoud aan de geiser heeft laten verrichten, is de rechtbank van oordeel dat de verweten gedragingen (deels) bewezen kunnen worden verklaard, dat deze in onderling verband en samenhang bezien opleveren aanmerkelijk onzorgvuldig en nalatig handelen van verdachte en dat het overlijden van het slachtoffer in redelijkheid aan dit handelen van verdachte kan worden toegerekend.
4.3.4.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan het ten laste gelegde worden bewezen verklaard, met uitzondering van het ten laste gelegde voor zover dat betrekking heeft op de ventilatiemogelijkheden in de woning, en levert het bewezen verklaarde op het aanmerkelijk onachtzaam en nalatig handelen van de verdachte als gevolg waarvan het overlijden van het slachtoffer aan de verdachte kan worden toegerekend.
4.4.
Bewezenverklaring
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
in de periode van 25 februari 2013 tot en met 26 maart 2015 te Rotterdam, aanmerkelijk onachtzaam en nalatig, als eigenaar en verhuurder van na te noemen woning
- een woning aan de [adres delict] te Rotterdam heeft verhuurd met daarin een (afvoerloze) geiser die zodanig (foutief) was geplaatst dat de doucheruimte in directe verbinding stond met de opstelplaats
vandie geiser, terwijl voornoemde geiser een te hoge concentratie koolmonoxide uitstootte omdat de brander scheef stond, de venturi's vervuild waren en de gastoevoer foutief was ingesteld en terwijl de toevoer van de verbrandingslucht voor de geiser onvoldoende was en gedurende langere tijd geen onderhoud heeft laten plegen aan de geiser, waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [naam slachtoffer 1] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] op 26 maart 2015 is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De verdachte heeft als eigenaar en verhuurder van een woning nagelaten jaarlijks onderhoud te laten verrichten aan een geiser. Ook heeft hij nagelaten te (laten) onderzoeken of de toevoer van verbrandingslucht en de opstelplaats van de geiser conform de wettelijke voorschriften was. Deze verplichtingen voor de verdachte zijn zwaarwegend, nu algemeen bekend is dat gebreken aan een geiser tot (levens)gevaarlijke situaties kan leiden.
Als gevolg van het nalaten van de verdachte is in de woning een dodelijke hoeveelheid koolmonoxide vrijgekomen, die de dood van een 34-jarige vrouw heeft veroorzaakt. De gevolgen van het handelen van de verdachte zijn dan ook zeer ernstig. Het slachtoffer is overleden en haar nabestaanden, haar partner en vier kinderen, is onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. Dit is ook gebleken uit de verklaringen die namens de kinderen van het slachtoffer ter terechtzitting zijn voorgelezen.
Hoewel de verplichtingen voor de verdachte zwaarwegend zijn geweest en de gevolgen van zijn nalaten zeer ernstig, is de rechtbank ter zitting ook gebleken dat de verdachte deze gevolgen van zijn handelen absoluut niet heeft gewild. Gebleken is verder dat de verdachte, naar aanleiding van eerdere klachten, wel enige actie heeft ondernomen, maar dat hij onvoldoende adequaat heeft gehandeld. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de handelwijze van de verdachte de ondergrens van culpoos handelen raakt. Dit gegeven zal in strafmatigende zin worden meegewogen.
Bij het bepalen van de strafsoort en strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. In de twee jaren die zijn verstreken na het feit, is de verdachte evenmin met justitie in aanraking gekomen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de oprechte verklaring van de verdachte ter zitting dat het voor het slachtoffer en de familie verschrikkelijk is wat er is gebeurd.
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden is het uitgangspunt dat deze dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 van het EVRM van negen maanden. Deze overschrijding is niet toe te rekenen aan de verdachte en dient gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
De belangrijkste reden dat de straf lager uitvalt dan hetgeen is geëist is gelegen in de omstandigheid dat de rechtbank uitgaat van minder verwijtbare gedragingen aan de zijde van de verdachte, waarmee de ondergrens van culpoos handelen in beeld komt. Een geheel voorwaardelijke taakstraf wordt afdoende geacht, die tevens dient als stok achter de deur nu de verdachte nog steeds als verhuurder van woningen actief is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 307 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren(voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren zal verrichten met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen), waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. Jordaan, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en W.M. Stolk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Empelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
in of omstreeks de periode van 25 februari 2013 tot en met 26 maart 2015,
althans op of omstreeks 26 maart 2015, te Rotterdam
aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,
als eigenaar en verhuurder van na te noemen woning
- een woning aan de [adres delict] te Rotterdam heeft verhuurd met daarin een (afvoerloze) geiser die zodanig (foutief) was geplaatst dat de doucheruimte in directe verbinding stond met de opstelplaats die geiser,
terwijl voornoemde geiser een te hoge concentratie koolmonoxide uitstootte omdat de brander scheef stond, de venturi's vervuild waren en de gastoevoer foutief was ingesteld
en/of
terwijl de toevoer van de verbrandingslucht voor de geiser onvoldoende was en/of
- niet heeft gezorgd voor voldoende ventilatie in en om de opstelplaats van de geiser en/of de doucheruimte
- op klachten van bewoners over het niet goed functioneren van de geiser niet adequaat heeft gehandeld
en/of
gedurende langere tijd geen of onvoldoende correct en/of vakkundig onderhoud heeft gepleegd en/of heeft laten plegen aan de geiser,
waardoor het aan zijn schuld is te wijten dat [naam slachtoffer 1] een koolmonoxidevergiftiging heeft bekomen,
ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] op 26 maart 2015 is overleden.