ECLI:NL:RBROT:2018:5900

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
10/681256-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding voor immateriële schade als gevolg van vrijheidsbeperkende voorwaarden tijdens schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verzoeker, die in een strafzaak met parketnummer 10/681256-16 was betrokken, vroeg om vergoeding voor immateriële schade die hij had geleden door de opgelegde avondklok tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde avondklok niet als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan worden beschouwd, en wees dat deel van het verzoek af. De rechtbank kende de verzoeker echter wel een schadevergoeding van € 315 toe voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest, en een vergoeding van € 550 voor de kosten van rechtsbijstand. De verzoeker was in de strafzaak vrijgesproken, en de rechtbank overwoog dat er voldoende gronden van billijkheid aanwezig waren voor de toekenning van deze vergoedingen. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter J.J. Bade, in aanwezigheid van griffier A. de Vrind.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/681256-16
Raadkamernummers: 17/2947 (89 Sv)
17/2948 (591a Sv)
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op de verzoeken van:

[naam verzoeker] , verzoeker,

geboren te [geboorteplaats verzoeker] op [geboortedatum verzoeker] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (5211 TX) ‘s-Hertogenbosch , Havensingel 8 ten kantore van zijn advocaat mr. M.A.W. Nillessen.

Procedure

Op 14 september 2017 zijn ingediend twee verzoekschriften met verzoeken op grond van artikel 89 respectievelijk artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De verzoeken zijn op 15 mei 2018 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. D.M. Benammar, de vader van de verzoeker en de advocaat zijn gehoord. De verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Inhoud verzoeken en standpunt officier van justitie

Verzoek artikel 89 Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker ten laste van de Staat wordt toegekend een bedrag van € 13.665,= bestaande uit:
  • een bedrag van € 315,= als vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest;
  • een bedrag van € 13.350,= als vergoeding voor immateriële schade als gevolg van de avondklok.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek voor zover het de forfaitaire vergoeding voor het ondergane voorarrest beloopt en acht een bedrag van € 210,= toewijsbaar. Voor het overige dient het verzoek te worden afgewezen.
Verzoek artikel 591a Sv
Het verzoek strekt ertoe dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend voor de kosten voor rechtsbijstand, gemaakt in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoekschriften ter hoogte van het forfaitaire bedrag van € 550,=.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het verzoek.

Feiten

De verzoeker is in de strafzaak met bovengenoemd parketnummer van 30 oktober 2016 tot op 2 november 2016 in verzekering gesteld geweest. Op 2 november is de voorlopige hechtenis van de verzoeker geschorst met (onder andere) als voorwaarde dat de verzoeker zich aan een avondklok diende te houden.
Bij vonnis van deze rechtbank, uitgesproken op 27 juli 2017, is de verzoeker vrijgesproken van hetgeen hem in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is op 11 augustus 2017 onherroepelijk geworden.

Beoordeling

Verzoek artikel 89 Sv
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank ingevolge artikel 89 Sv op verzoek van de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel - hem een vergoeding kan toekennen voor de schade welke hij tengevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden. De toekenning van een dergelijke vergoeding heeft ingevolge artikel 90 Sv plaats indien hiervoor naar het oordeel van de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
Gebleken is dat er ten tijde van de toepassing van de inverzekeringstelling voldoende verdenking tegen de verzoeker was om dat dwangmiddel te rechtvaardigen.
Immateriële schade ten gevolge van de inverzekeringstelling
Allereerst is verzocht dat aan de verzoeker ten laste van de Staat een bedrag van € 315,= wordt toegekend voor de schade ten gevolge van het voorarrest.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker een vergoeding voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest toe te kennen. Op basis van het tarief, zoals dat door het LOVS wordt voorgestaan voor verzekering die is ondergaan op of na 1 september 2008, heeft de verzoeker recht op een schadevergoeding ter hoogte van € 315,= (3 dgn x € 105,=).
Immateriële schade ten gevolge van de avondklok
Voorts is verzocht dat aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding wordt toegekend ter hoogte van € 50,= voor de dagen dat hij zich aan een avondklok diende te houden.
De rechtbank overweegt dat artikel 5, vijfde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM) inhoudt dat eenieder die een arrestatie of een gevangenhouding heeft ondergaan, die in strijd is met de bepalingen van het artikel, een recht tot schadevergoeding toekomt. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) volgt dat met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van een vrijheidsberoving. Dit uitgangspunt heeft het EHRM steeds herhaald.
Hierbij is een aantal factoren van belang, zoals de aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. Uit de jurisprudentie volgt dat het EHRM per concreet geval oordeelt of al dan niet sprake is van een vrijheidsbeperking, die onder het regime van artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM valt, dan wel van een vrijheidsbeneming die onder artikel 5 EVRM valt.
De rechtbank heeft gelet op de relevante jurisprudentie van het EHRM (onder meer: EHRM 6 november 1980, series A no. 39 en EHRM 5 oktober 2004, UN AR5248) en heeft in aanmerking genomen dat de verzoeker thuis verbleef en in staat was naar school te gaan. Ondanks de avondklok was hij in staat te sporten, te werken en thuis vrienden en kennissen te ontvangen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de aan de verzoeker opgelegd avondklok niet als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM dient te worden beschouwd zodat dit gedeelte van het verzoek zal worden afgewezen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoeker op grond van artikel 89 Sv een schadevergoeding ter hoogte van € 315,= worden toegekend.
Verzoek artikel 591a Sv
Vooropgesteld wordt dat een gewezen verdachte indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op grond van artikel 591a juncto artikel 90 Sv in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding van de te zijnen laste gekomen kosten voor de rechtsbijstand, zulks voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het verzoek ziet op de vergoeding van kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op grond van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift.
Alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, worden gronden van billijkheid aanwezig geacht om aan de verzoeker voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van de op grond van artikel 89 Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van
€ 550,= toe te kennen.

Beslissing

De rechtbank:
t.a.v. het onder RK-nummer 17/2947 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 315,= (zegge: driehonderdvijftien euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
t.a.v. het onder RK-nummer 17/2948 ingeschreven verzoek:
kent aan de verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 550,= (zegge: vijfhonderdvijftig euro).
Deze beschikking is gegeven door:
mr. J.J. Bade, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.