ECLI:NL:RBROT:2018:5822

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 5407
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens schending van de inlichtingenplicht door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die bijstand ontving, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel. Eiser had vanaf 3 juni 2008 bijstand ontvangen, maar zijn recht op bijstand werd ingetrokken over de periode van 20 december 2016 tot 1 maart 2017. Dit gebeurde na een melding dat eiser mogelijk zwart werkte. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten die eiser verrichtte voor een stomerij, gezien de aard, omvang, duur en frequentie, als op geld waardeerbare werkzaamheden moesten worden aangemerkt. Eiser had zijn inlichtingenplicht geschonden door deze werkzaamheden niet te melden bij de gemeente. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht op bijstand had in de betreffende periode, en dat de gemeente daarom terecht de bijstand had ingetrokken en teruggevorderd. Eiser betwistte de schending van de inlichtingenplicht, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de gemeente lag en dat deze voldoende bewijs had geleverd van de werkzaamheden van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5407

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel, verweerder, gemachtigde: M. Cavlak.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijstand over de periode van 20 december 2016 tot 1 maart 2017 ingetrokken en de uitbetaalde bijstand over deze periode ten bedrage van € 2.271,61 teruggevorderd.
Bij besluit van 26 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk M. Masshoor. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft vanaf 3 juni 2008 bijstand ontvangen naar de norm van een alleenstaande. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een gesprek op 8 november 2016. Op 14 december 2016 heeft verweerder een melding ontvangen waarin wordt gesteld dat eiser sinds 2009 zwart werkt bij [naam] te [plaats] . Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder informatie opgevraagd bij diverse instanties, zijn er in de periode van 20 december 2016 tot en met
7 maart 2017 waarnemingen verricht en is eiser uitgenodigd voor een gesprek bij verweerder op 14 maart 2017. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking en terugvordering van eisers recht op bijstand gehandhaafd, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie. Volgens verweerder heeft eiser werkzaamheden verricht die zijn te kwalificeren als in het economisch verkeer op geld waardeerbare activiteiten. Door hiervan geen melding te maken bij verweerder heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Nu eiser geen nadere informatie heeft verstrekt over de omvang van de werkzaamheden en over de daaruit ontvangen inkomsten, kan verweerder het recht op bijstand over de periode waarin de werkzaamheden zijn geconstateerd niet meer vaststellen.
3. Eiser betwist dat hij zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Tijdens het gesprek van 8 november 2016 heeft verweerder met eiser de mogelijkheden van vrijwilligerswerk besproken. Aan eiser is toen niet meegedeeld dat hij hiervan melding moest maken, zodat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij vrijwilligerswerk kon verrichten. Eiser is bij de stomerij vrijwilligerswerk gaan verrichten, omdat de eigenaar op vakantie ging. Aan hem werd gevraagd te laten zien wat hij kon. Daarvoor kreeg hij enkel een onkostenvergoeding. Wanneer sprake was geweest van een regulier arbeidscontract, had eiser daar direct melding van gemaakt. Verweerder stelt dat eiser bij de aanvraag, in de toekenningsbeschikking, via het rechten- en plichtenboekje en via een nieuwsbrief uitgebreid is geïnformeerd over de inlichtingenplicht. Eiser stelt niet bekend te zijn met deze stukken en stelt dat uitkeringsgerechtigden niet verplicht zijn om zich de inhoud van deze stukken eigen te maken. Daarnaast is eiser de Nederlandse taal niet goed machtig en was bij de gesprekken met verweerder geen tolk aanwezig. Om die reden kan verweerder voor de vaststelling van de schending van de inlichtingenplicht niet verwijzen naar wat eiser heeft verklaard.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een voor eiser belastend besluit waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor de intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
6. Uit de door verweerder gedane waarnemingen blijkt dat eiser elke dag rond 9:00 uur met een bestelbus naar [naam] ging. Daar laadde hij schone kleding in de bestelbus en leverde deze kleding vervolgens af op verschillende adressen in de regio Rotterdam. Tegelijkertijd haalde eiser kleding op en bracht deze naar de stomerij. Naar eigen zeggen kreeg eiser voor zijn activiteiten bij [naam] een onkostenvergoeding van € 20,- tot € 30,- per dag. Anders dan eiser betoogt, moeten deze activiteiten, gelet op de aard, de omvang, de duur en het terugkerende karakter daarvan worden aangemerkt als op geld waardeerbare werkzaamheden. Met deze werkzaamheden kunnen in het algemeen inkomsten worden verworven. Van vrijwilligerswerk is geen sprake. Hierdoor kan wat aan eiser is meegedeeld in het gesprek van 8 november 2016 over het wel of niet melden van vrijwilligerswerk in het midden blijven.
7. Door van zijn werkzaamheden bij [naam] geen melding te doen bij verweerder, heeft eiser zijn inlichtingenplicht geschonden. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Eiser is daarin niet geslaagd. Wat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard over de omvang van zijn werkzaamheden wordt niet ondersteund door een deugdelijke administratie. Hierdoor kan niet (schattenderwijs) worden vastgesteld of eiser in de periode van 20 december 2016 tot 1 maart 2017 recht op bijstand had.
8. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden was het recht op bijstand over de hier van belang zijnde periode in te trekken. Tevens was verweerder gehouden het gehele bedrag dat in die periode aan bijstand is uitbetaald op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw terug te vorderen. Van dringende redenen om van de terugvordering af te zien is de rechtbank niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. J. de Gans en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers , griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.