ECLI:NL:RBROT:2018:5774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
10/960093-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven

Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam in een strafzaak tegen een verdachte die niet aanwezig was, een verkort vonnis uitgesproken. De verdachte, geboren in [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], was niet ingeschreven in de basisregistratie en had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 september 2017, 20 februari 2018 en 3 juli 2018 geoordeeld dat de verdachte zich aan de berechting heeft onttrokken door naar een strijdgebied af te reizen. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens deelname aan een terroristische organisatie, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging. De verdachte was samen met medeverdachte [naam medeverdachte 1] naar Syrië afgereisd en er waren beelden van hen met wapens in een promotiefilmpje, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk had deelgenomen aan IS of een andere terroristische organisatie. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van de verdachte gelijkgesteld moest worden aan onttrekking aan de berechting, maar dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de tenlastelegging. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960093-16
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Verstek
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2017, 20 februari 2018 en 3 juli 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J.F. de Boer en J.B. Haneveld, hierna: de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met een bevel tot gevangenneming van de verdachte.

4.Aanwezigheidsrecht

De verdachte is op geen van de terechtzittingen verschenen. De vraag is of de zaak buiten zijn aanwezigheid kan worden afgedaan.
De rechtbank stelt voorop dat het aanwezigheidsrecht één van de meest fundamentele rechten van een verdachte is, dat valt binnen het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde recht op een eerlijk proces. Uitgangspunt is dan ook dat zoveel mogelijk in het werk wordt gesteld om de verdachte ter terechtzitting aanwezig te laten zijn. Zeker indien de verdachte heeft aangegeven bij zijn berechting aanwezig te willen zijn of wanneer hij (in het buitenland) is gedetineerd, kunnen belangen van slachtoffers of het algemene belang van een berechting binnen redelijke termijn niet opwegen tegen het aanwezigheidsrecht, ook niet als de verdachte wel aanwezig is geweest bij een eerdere procedure (EHRM 14 februari 2017, appl. no. 30749/12, Hokkeling v. The Netherlands, r.o. 62).
Toch behoort berechting buiten aanwezigheid van de verdachte tot de mogelijkheden. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens valt, kort samengevat, af te leiden dat een berechting buiten de aanwezigheid van de verdachte niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM indien de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht dan wel zich onttrekt aan berechting. In dat laatste geval is in elk geval wel vereist dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafvervolging en de autoriteiten zich in het bijzonder hebben ingespannen om de verdachte op de hoogte te brengen van de lopende procedure.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De verdachte heeft geen afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. De rechtbank kan niet met voldoende mate van zekerheid vast stellen dat de verdachte op de hoogte is van de tegen hem ingestelde strafzaak, zodat niet gezegd kan worden dat hij zich heeft onttrokken aan zijn berechting. De vraag die vervolgens rijst, is of zich een situatie voordoet die gelijk te stellen is aan een onttrekking aan berechting.
Indien, zoals naar Nederlands recht, berechting buiten aanwezigheid van de verdachte mogelijk is, zal in het uiterste geval moeten worden aanvaard dat een strafgeding buiten aanwezigheid van de verdachte wordt gevoerd, ook als niet vast staat dat de verdachte van het bestaan van het geding op de hoogte is. Die consequentie wordt in elk geval aanvaard als de verdachte, die mede door eigen toedoen onvindbaar is, voldoende mogelijkheden zijn geboden om bij zijn strafzaak aanwezig te zijn, omdat andere, zwaarwegende belangen de doorslag geven. Daarbij kan worden gedacht aan het belang dat de samenleving heeft bij openbare berechting binnen redelijke termijn en aan belangen van slachtoffers, familieleden van de verdachte of anderen.
De zaak tegen de verdachte is drie maal aangebracht. Op basis van de (processen-verbaal over de) pogingen tot uitreiking van de dagvaarding en oproepingen kan worden vastgesteld dat de verdachte beweerdelijk is afgereisd naar een strijdgebied, waaruit hij niet wilde terugkeren, dan wel terugkeer op zijn minst genomen moeilijk zou zijn.
De rechtbank constateert verder dat de officier van justitie aan zijn inspanningsverplichting om contact te krijgen met de verdachte inhoud heeft gegeven
in de eerste plaatsdoor meermalen via het sociale medium Facebook, gericht op Mosul in Irak, advertenties te sturen met als inhoud dat Nederlandse strijders in het desbetreffende gebied strafrechtelijk worden vervolgd en aanduiding van de mogelijkheid om kennis te nemen van de precieze inhoud van de dagvaarding. Dit bericht is vele malen gedeeld en aangenomen mag worden dat dit in brede kring van betrokkenen, waartoe ook de verdachte beweerdelijk behoort, bekend is geworden.
In de tweede plaatsis onderzoek gedaan naar eventuele telefoonnummers en sociale media profielen, maar dit onderzoek heeft geen resultaat opgeleverd.
In de derde plaatsis gepoogd om de oproepingen uit te reiken aan een ex-partner en een broer van de verdachte, maar de contactgegevens van deze personen konden niet (meer) worden achterhaald. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie aldus in voldoende mate aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan.
Er staan zwaarwegende belangen op het spel. De officier van justitie verwijt de verdachte dat hij heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie in Syrië en/of Irak. Dit soort feiten vormen een ernstige verstoring van de rechtsorde; zij hangen direct samen met een van de grootste uitdagingen waarvoor Nederland en andere landen in Europa en in de desbetreffende regio zich zien gesteld, namelijk de opvang van mensen uit die regio die vluchten voor oorlogsgeweld. Het is maatschappelijk gezien van groot belang dat in deze zaken zichtbaar recht wordt gedaan.
De rechtbank oordeelt op grond van het bovenstaande, dat de afwezigheid van de verdachte bij de behandeling van de strafzaak moet worden gelijkgesteld aan de zaken waarin de verdachte zich aan de berechting onttrekt, nu hij kennelijk is afgereisd en voor de justitiële autoriteiten, hoewel die zich in het bijzonder hebben ingespannen om de dagvaarding en oproepingen uit te reiken, onbereikbaar is en de openbare berechting in deze zaak een zwaarwegend, maatschappelijk belang vormt. De zaak zal derhalve bij verstek worden afgedaan.

5.Bewijsoverwegingen

5.1.
Vrijspraak
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte is samen met [naam medeverdachte 1] rond februari 2014 uitgereisd naar Syrië. Zij figureren met automatische vuurwapens in een promotiefilmpje, waarin het gebruik van geweld wordt verheerlijkt. In de film worden andere personen expliciet opgeroepen zich aan te sluiten bij IS en een bijdrage te leveren aan de opmars van het kalifaat. Wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat de verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische criminele organisatie.
5.1.2.
Beoordeling
In februari 2014 werd door de gemeente Rotterdam, afdeling “Directie Veilig” informatie verstrekt aan de politie dat een zestal personen van Somalische afkomst vanuit Rotterdam naar Syrië waren afgereisd. Omdat [naam verdachte] ook op een lijst van uitreizende personen stond, is een onderzoek gestart.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek heeft opgeleverd dat de verdachte ten tijde van zijn kennelijke vertrek uit Nederland bevriend was met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De ex-partner van de verdachte had de verdachte ten tijde van het onderzoek van de politie al een maand niet gezien en wist niet waar hij was. Haar werd het door verbalisanten genoemde promotiefilmpje getoond dat op het internet is aangetroffen. Zij herkende daarop de verdachte alsmede medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De ex-partner attendeerde de politie erop dat de Islamitische naam [islamitische naam] van de verdachte [naam medeverdachte 2] verwees naar de naam van hun dochter: [naam dochter] . Andere concrete aanwijzingen omtrent de motieven en de uitreis van de verdachte in zijn naaste omgeving ontbreken.
Met betrekking tot het genoemde promotiefilmpje stelt de rechtbank vast dat dit een videobestand betreft waarin een colonne van enkele rijdende auto’s is te zien en vervolgens een groep van vijf personen die in een halve cirkel onder palmbomen gaan zitten. Op de beelden is te zien en te horen dat er gepreekt wordt door een persoon die is geïdentificeerd als [naam medeverdachte 1] . De preek die ook in het Engels is vertaald richt zich kennelijk onder meer tot Somalische geloofsgenoten en maakt melding van de Khilafah. De vijf mannen hebben allen een wapen bij zich, waarvan één volgens de politie veel voorkomt in de landen behorende tot de voormalige Sovjet-Unie, het Midden-Oosten en Afrika. Op de achtergrond staan nog meer gewapende personen. Zij dragen voornamelijk het aanvalsgeweer AK-47 of een daarop gelijkend voorwerp. De beelden van het preken worden afgewisseld met videobeelden van massa executies en onthoofdingen. In de video wordt een oproep gedaan om naar ‘jullie staat (IS) en jullie kalifaat te komen’ en ‘de vijanden van de religie kwaad te maken door jullie rangen als moslims te herenigen’. Tijdens het afspelen van het videobestand is er ook een zwarte vlag in beeld met daarop een witte tekst waarvan bekend is geworden dat deze aan IS toebehoort. Het logo op de vlag kan mogelijk worden beschouwd als het logo van een IS-beweging in een provincie in Irak. De kentekenplaten van de voertuigen zijn vermoedelijk Saoedi Arabisch.
De rechtbank stelt vast dat een tijdsaanduiding in de film ontbreekt. Veel aspecten van de film verwijzen naar de gewapende jihad en het kalifaat, zoals de wapens, de vlag van IS en de inhoudelijke boodschap, maar een verbinding met een concrete plaats is daarin, anders dan speculatief, niet te maken. Zekerheid over het land waar de verdachte zich bevindt op het moment van het maken van de video of later, is ook overigens door de politie niet verkregen.
Aan deze film kan bewijs worden ontleend van deelname aan IS. Evenwel ontbreekt ander bewijs dat die deelname bevestigt en met name van de plaats of ook maar het land waar dit zich afspeelt. Hierbij merkt de rechtbank op dat de kennelijke aanwezigheid van Saoedische kentekenplaten op auto’s geen aanknopingspunten biedt maar eerder contra-indicaties voor de aanwezigheid van de verdachte in Syrië en/of Irak, zoals is ten laste gelegd.
Nu voldoende wettig bewijs ontbreekt voor de beschuldiging zoals in de tenlastelegging geformuleerd komt de rechtbank tot vrijspraak van het tenlastgelegde.

6.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. Bade en D.L. Spierings, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 februari 2014 tot en met
05 juni 2017 te Syrië en/of Irak,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), namelijk Islamitische Staat
(IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) en/of Islamic State of
Iraq and Levant (ISIL) en/of Tahrir al-Sham (voorheen Jabhat Fateh al-Sham
en/of Jabhat al-Nusra), althans (telkens) een aan IS en/of aan Al Qaida
gelieerde organisatie(s), althans (telkens) (een) organisatie(s) die de
gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, welke organisatie(s) tot oogmerk
had(den) het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit
feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van
Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in
artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel
289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot
eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 289a en/of
96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de
categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens
en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om
een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals
bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie).
(artikel 140a Wetboek van Strafrecht)
art 140a lid 1 Wetboek van Strafrecht