ECLI:NL:RBROT:2018:5769

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
6528203 \ CV EXPL 17-43108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.I. Hendriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en opschorting wegens tekortkomingen in levering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een onderneming die verf en aanverwante producten verkoopt, en [gedaagde], die in 2016 diverse bestellingen bij [eiseres] heeft geplaatst. De vordering van [eiseres] betreft een onbetaalde factuur van € 1.507,80 voor geleverde goederen, met een verzoek om betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.

De procedure begon met een dagvaarding op 4 december 2017, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] betwist dat de factuur betaald moest worden, en heeft zij aangevoerd dat de geleverde goederen niet deugdelijk waren, waardoor zij een opschortingsrecht zou hebben.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken in de levering, wat betekent dat zij geen beroep kan doen op het opschortingsrecht. De rechter oordeelde dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van de factuur en dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, toewijsbaar was. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde] opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 6528203 \ CV EXPL 17-43108
uitspraak: 18 mei 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] h.o.d.n. [handelsnaam],
woonplaats: [plaatsnaam],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 4 december 2017,
gemachtigde: mr. M.A.D. Bol te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
woonplaats: [plaatsnaam],
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde];
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde];
  • het tussenvonnis van 8 januari 2018 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 13 maart 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiseres] verkoopt verf, wandbekleding, raamdecoratie en vloeren.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2016 diverse bestellingen geplaatst bij [eiseres].
2.3.
In november 2016 heeft [gedaagde] bij [eiseres] dubbele roedes, vitrages en een trekstang besteld. Deze zijn in december 2016 door [eiseres] bij [gedaagde] geplaatst.
2.4.
Op 24 december 2016 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een factuur ter hoogte van
€ 1.507,80 voor de dubbele roedes, vitrages en trekstang gestuurd (hierna: de factuur). De factuur had een betalingstermijn van 14 dagen.
2.5.
[eiseres] heeft [gedaagde] tot betaling aangemaand op 19 januari 2017.
2.6.
Op 4 april 2017 heeft [eiseres] een brief gestuurd aan [gedaagde] met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“Nu hebben wij op 15 maart 2017 mondeling overeengekomen dat u direct € 753,90 (de helft van het factuurbedrag) over ging maken en in de maand april de resterende € 753,90.”
2.7.
Op 11 mei 2017 is er vanaf het e-mailadres van [gedaagde] een e-mail gestuurd aan [eiseres] waarin - voor zover van belang - staat:
“Beste [voornaam eiseres],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van afgelopen zaterdag, het volgende.
Het is geenszins mijn bedoeling om weg te kruipen voor contact, integendeel. Als MS patiënt die ook nog steeds herstellende is van een zware darmoperatie, is het erg lastig om met beperkte energie verdeling in mijn lichaam goed om te gaan. Helemaal als je alleenstaand bent met een eigen praktijk, valt dit niet mee. Bovendien moet ik allerlei onderzoeken ondergaan i.v.m. het verwijderen van de tweede helft van mijn dikke darm. Dit alles kost veel tijd, heel veel tijd. Mijn vermoeidheid speelt mij parten.
Uiteraard zal ik je rekening voldoen, dat spreekt voor zich alleen een duidelijke tijdslimiet kan ik niet aangeven. Het is in ieder geval deze zomer. Ook ik wacht nu op betalingen van cliënten van vorig jaar. Vanaf januari jl. heb ik mijn werkzaamheden nog niet kunnen hervatten. In juni gaat dat weer lopen. Het spreekt voor zich dat we contact houden.
Zodra er bij mij betalingen binnen komen, zal ik meteen mijn rekening voldoen of in gedeeltes. Het heeft zeker mijn aandacht.
Je hebt nu mijn mailadres. Mail me als je nog vragen hebt. Telefonisch ben ik heel slecht te bereiken.
Met vriendelijke groet,
[gedaagde]”
2.8.
Op 16 mei 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Beste [voornaam gedaagde],
Bedankt voor je mail.
Vanaf het allereerste begin heb ik begrip getoond voor jouw situatie, daarin veranderd niets.
Begrijp me goed, maar de factuur is van 24 december 2016 en bedraagt € 1.507,80 dat is al langere tijd geleden, een behoorlijk bedrag en jij begrijpt ook dat het heel frustrerend is als er geen duidelijkheid gegeven wordt.
Uiteindelijk hebben we afgelopen maart alles doorgenomen en afgesproken dat je het in twee termijnen ging betalen, daarna werd het stil.
Toen duurde het weer eventjes voordat ik antwoord krijg op mijn telefoontjes en herinneringen.
Tijdens ons telefoongesprek hebben we alles nog eens doorgenomen en ik heb je wederom laten weten dast ik begrijp heb voor jouw situatie, maar jij begrijpt ook dat je bij mij geen geld kan ‘lenen’.
Ik ga akkoord met jouw voorstel om dit in de maand juni op te lossen. Aangezien de redelijke termijn inmiddels allang verstreken is, zal ik toch een harde afspraak moeten maken. Ik verwacht dat voor 30 juni a.s. het volledige bedrag is voldaan.
In de tussentijd ben ik bereikbaar in de winkel, per e-mail en telefonisch.
Met vriendelijke groet,
[eiseres]”
2.9.
Op 6 september 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een brief gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“(…) In onze laatste poging u tegemoet te komen hebben wij een concreet en redelijk voorstel gedaan om zo tot een aanvaardbare oplossing te komen, doch ook hier bent u niet op ingegaan.
Wij verzoeken u nu voor de laatste maal het hierboven vermelde totaalbedrag per omgaande, doch uiterlijk binnen 15 dagen nadat deze brief bij u is bezorgd, bij te schrijven op onze rekening.(…)”
2.10.
Op 26 oktober 2017 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan de gemachtigde van [eiseres] waarin zij - voor zover van belang – het volgende schrijft:
“(…) Het lijkt me niet onbillijk om pas na deugdelijke levering over te gaan tot betaling. Eind november 2016 heeft [handelsnaam] een en ander aan mij geleverd en getracht, in grote haast, meteen de geleverde goederen te bevestigen in mijn huis.
Dit werd een fiasco. Men zou hier zo snel mogelijk op terug komen want er liep het een en ander mis. Tot op heden wacht ik. (…)”

3.De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.507,80 aan hoofdsom en € 226,17 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2017, dan wel subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
Aan de vordering is - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [eiseres] heeft een bedrag van € 1.507,80 van [gedaagde] te vorderen voor de geleverde en geplaatste dubbele roedes, vitrages en een trekstang. Omdat [gedaagde] de factuur niet betaalde, heeft [eiseres] haar vordering ter incasso uit handen moeten geven. Hierdoor heeft zij buitengerechtelijke incassokosten ad € 226,17 moeten maken. Ten slotte is [gedaagde] in verzuim met de betaling van de factuur, waardoor [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd is vanaf de dag van het verstrijken van de betalingstermijn (7 januari 2017), dan wel de dag der dagvaarding.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] betwist de vordering en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - aangevoerd dat de bestelling waarvoor de factuur ad € 1.507,80 is verstuurd onderdeel is van een grotere bestelling. De werkzaamheden zijn door [eiseres] niet deugdelijk verricht en een gedeelte van de geleverde goederen was niet deugdelijk. Uiteindelijk is 80% van alle rekeningen voldaan, maar de betaling van het laatste deel wordt opgeschort totdat er wel deugdelijk wordt nagekomen door [eiseres].

5.De beoordeling

Betaling van de factuur

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst gehouden is tot betaling van de factuur over te gaan. Wel twisten partijen over de vraag of [gedaagde] een opschortingsrecht toekomt en zo ja, of zij hiervan nog gebruik kan maken. De kantonrechter zal allereerst beoordelen of [gedaagde] tijdig aan haar klachtplicht heeft voldaan bij gebreke waarvan zij er geen beroep meer op kan doen dat hetgeen is afgeleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt en aldus geen gebruik van een opschortingsrecht kan maken.
5.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] geen gebruik kan maken van een opschortingsrecht omdat zij pas op 26 oktober 2017 heeft geklaagd over de gebreken. [gedaagde] heeft echter gesteld dat zij al in december 2016/januari 2017 bij [eiseres] geklaagd heeft over de geleverde goederen. Dit is vervolgens door [eiseres] betwist.
5.3.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:23 lid 1 BW volgt dat, nu in het onderhavige geval sprake is van consumentenkoop, een koper op straffe van verval van het opschortingsrecht, binnen een bekwame tijd na de daadwerkelijke ontdekking van het gebrek dient te protesteren, terwijl een kennisgeving binnen een termijn van twee maanden na ontdekking steeds als tijdig wordt aangemerkt. Bij de beoordeling van de vraag of er tijdig is geklaagd moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen, waaronder de vraag of [eiseres] in concrete belangen is geschaad. Beoordeeld moet aldus worden of [gedaagde] tijdig bij [eiseres] heeft geklaagd. Hierover wordt als volgt overwogen.
5.4.
Hoewel [gedaagde] stelt dat zij al in december 2016/januari 2017 bij [eiseres] melding heeft gemaakt van de gebreken, staat ook vast dat [gedaagde] in de e-mail van 11 mei 2017 aan [eiseres] schrijft dat zij door lichamelijke problemen geen contact heeft op kunnen nemen en dat zij verwacht dat zij de factuur op korte termijn, zodra zij over financiële middelen beschikt, zal betalen. In deze e-mail wordt geen enkele melding gemaakt van gebreken in de leveringen. [gedaagde] heeft op zitting hierover evenwel gesteld dat zij deze e-mail van 11 mei 2017 niet kent en aanneemt dat zij deze niet zelf heeft verstuurd omdat iemand anders haar belangen behartigde in die periode. Indien en voor zover deze e-mail niet van [gedaagde] afkomstig is, dienen de gevolgen daarvan (het in het geheel niet reppen over eventuele gebreken en geen verzoek doen tot herstel daarvan) wel voor rekening en risico van [gedaagde] te komen. [eiseres] mocht er op dat moment namelijk redelijkerwijs vanuit gaan dat dit bericht ook echt van [gedaagde] afkomstig was en er dus in mei 2017 geen problemen met betrekking tot de levering waren en tot betaling zou worden overgegaan, omdat [gedaagde] kennelijk tot het sturen van deze mail opdracht heeft gegeven, deze mail afkomstig is van het emailadres van [gedaagde], in haar naam is geschreven en op geen enkele wijze blijkt dat dit bericht van iemand anders afkomstig is. Dat na 11 mei 2017, maar voor oktober 2017, door [gedaagde] nog melding is gemaakt van eventuele gebreken is gesteld noch gebleken.
Daar komt nog bij dat [eiseres] op 19 januari 2017, 4 april 2017 en op 6 september 2017 betalingsherinneringen heeft gestuurd aan [gedaagde], waar [gedaagde] niet op heeft gereageerd. Dit klemt met name ten aanzien van de betalingsherinnering van 4 april 2017. Daarin schrijft [eiseres] immers aan [gedaagde] dat er afgesproken zou zijn dat [gedaagde] in maart 2017 de helft van de factuur zou voldoen en in april 2017 de andere helft. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat deze afspraak helemaal niet gemaakt was, maar dat dit alleen een voorstel was dat [eiseres] tijdens een gesprek op 15 maart 2017 heeft gedaan. Juist dan had het op weg van [gedaagde] gelegen om op de brief met deze, volgens [gedaagde] onjuiste, afspraak te reageren en dit recht te zetten en te melden dat [gedaagde] eerst verwachte dat de gemelde gebreken zouden worden hersteld. Dat zij dit gedaan heeft, is gesteld noch gebleken.
Gelet op al deze vaststaande omstandigheden heeft [gedaagde] haar stelling dat zij haar klachten niettemin al ruim voor 26 oktober 2017 bij [eiseres] gemeld heeft, onvoldoende onderbouwd zodat aan bewijslevering op dit punt niet wordt toegekomen en ervan uit moet worden gegaan dat niet eerder 26 oktober 2017 melding van het ongenoegen van [gedaagde] is gemaakt.
5.5.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat het overschrijden van de klachttermijn niet aan haar tegengeworpen kan worden omdat zij niet eerder kon klagen doordat zij in het eerste kwartaal van 2017 moest herstellen van een grote operatie en daardoor niet bereikbaar was. Hierover overweegt de kantonrechter het volgende. Vaststaat dat [eiseres] en [gedaagde] in ieder geval twee keer, waaronder in ieder geval op 15 maart 2017 zoals onder 5.4. besproken, met elkaar gesproken hebben in de winkel. Daarnaast heeft [gedaagde] op 11 mei 2017 een e-mail aan [eiseres] gestuurd. [gedaagde] heeft dus de gelegenheid gehad om haar klachten te uiten. De hersteltijd na de operatie heeft hier niet aan in de weg gestaan.
5.6.
Nu vast is komen te staan dat [gedaagde] niet eerder dan bij brief van 26 oktober 2017 bij [eiseres] heeft geklaagd over de gebreken in de leveringen, moet nog worden beoordeeld of [eiseres] door dit late klagen in haar concrete belangen is geschaad. Hierover overweegt de kantonrechter het volgende. [gedaagde] heeft, zo heeft zij ter zitting verklaard, op enig moment de door haar geconstateerde gebreken door een ander bedrijf laten repareren. [eiseres] kan dus niet meer overgaan tot herstel. Nu [gedaagde] heeft verklaard dat zij de betaling van de factuur opschort totdat [eiseres] de gebreken herstelt, zou daaruit volgen dat [eiseres] haar factuur nooit meer betaald kan krijgen. Dit betekent dat [eiseres] in haar belangen is geschaad door het tijdsverloop tussen het ontstaan van de klachten en het melden van de gebreken door [gedaagde].
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat door [gedaagde] niet tijdig is geklaagd over de gebreken in de leveringen van de goederen. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde] geen beroep kan doen op een opschortingsrecht. De vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.7.
Verder vordert [eiseres] vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 226,17. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en ook aan de overige vereisten is voldaan, zodat dit zal worden toegewezen.
Rente
5.8.
Nu [gedaagde] de factuur niet binnen de betalingstermijn heeft voldaan, is zij in verzuim komen te verkeren. Dit is door [gedaagde] niet betwist. Zij is dan ook de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf de dag na het verstrijken van de betalingstermijn. De betalingstermijn verstreek op 7 januari 2017, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 8 januari 2017.
Proceskosten
5.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
Nakosten
5.10.
De apart gevorderde nakosten worden als onweersproken toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 1.733,97, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 januari 2017 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 306,51 aan verschotten;
  • € 300,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 75,00 € 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,- aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.I. Hendriks en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35108