In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], een onderneming die verf en aanverwante producten verkoopt, en [gedaagde], die in 2016 diverse bestellingen bij [eiseres] heeft geplaatst. De vordering van [eiseres] betreft een onbetaalde factuur van € 1.507,80 voor geleverde goederen, met een verzoek om betaling van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
De procedure begon met een dagvaarding op 4 december 2017, waarna verschillende processtukken zijn ingediend, waaronder een tussenvonnis waarin een comparitie van partijen is bepaald. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] betwist dat de factuur betaald moest worden, en heeft zij aangevoerd dat de geleverde goederen niet deugdelijk waren, waardoor zij een opschortingsrecht zou hebben.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet tijdig heeft geklaagd over de gebreken in de levering, wat betekent dat zij geen beroep kan doen op het opschortingsrecht. De rechter oordeelde dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling van de factuur en dat de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, toewijsbaar was. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde] opgelegd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.