4.9.Feiten en omstandigheden feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15 en feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16, zaaksdossiers
Witwassen [adres 2] en Setter.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 december 2013 is een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van de woning aan de [adres 2] te ’s-Gravenzande aan medeverdachte [naam medeverdachte 4] voor een bedrag van € 875.000,- met vaststelling van een waarborgsom van € 87.500,-. [naam notariskantoor] notarissen ontvangt op hun derdengeldenrekening een betaling van € 87.500,- van een tegenrekening ten name van [naam bedrijf 2] betreffende de aankoop van deze woning onder vermelding van [naam vermelding] .
In de woning van [naam medeverdachte 2] worden bankafschriften van de bankrekening bij LGT bank te Liechtenstein van [naam bedrijf 2] aangetroffen.
Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 2] namens [naam bedrijf 2] op 7 februari 2014 een bedrag van
€ 87.504,09 heeft overgemaakt vanaf de bankrekening te Liechtenstein naar de derdengeldenrekening van [naam notariskantoor] notarissen.
Daarnaast volgt hieruit dat door [naam bedrijf 2] in de periode van 21 januari 2014 tot en met 3 maart 2014 van [naam bedrijf 5] in totaal € 1.064.775,- op diezelfde bankrekening te Liechtenstein wordt ontvangen. Ook blijkt uit deze bankafschriften dat door [naam medeverdachte 2] namens [naam bedrijf 2] in de periode van 19 februari 2014 tot en met 28 maart 2014 in vijf termijnen in totaal € 852.070,48 is overgemaakt aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ).
De van [naam bedrijf 5] door [naam bedrijf 2] ontvangen gelden worden binnen enkele dagen na ontvangst overgemaakt naar [naam bedrijf 3] onder vermelding van dossier [naam vermelding] . In de periode van 24 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 ontvangt [naam bedrijf 3] in vijf termijnen € 852.050,- via de Liechtensteinse bankrekening ten name van [naam bedrijf 2] onder vermelding van hetzelfde nummer “ [naam vermelding] ”.
Voorafgaand aan deze betalingen stuurt de verdachte op 22 maart 2012 een e-mail aan “ [naam email-adres] ”. Het onderwerp van deze email is [naam bedrijf 2] en in de e-mail wordt gevraagd om hulp bij het opzetten van een nieuw bedrijf. Als bijlage is voornoemde volmacht aan [naam medeverdachte 2] bijgevoegd.
In 2013 benadert de verdachte [naam medeverdachte 5] met de mededeling dat hij iemand heeft om zijn bedrijf [naam bedrijf 6] , waarvan de activiteiten op dat moment een jaar of twee stil lagen, te kopen.
Op 22 december 2013 draagt [naam medeverdachte 5] als één van de twee aandeelhouders van [naam bedrijf 6] zijn aandelen voor € 1,- over aan [naam bedrijf 3] en een dag later draagt de andere aandeelhouder zijn aandelen over voor hetzelfde bedrag aan [naam bedrijf 7] , vertegenwoordigd door de verdachte. De verdachte is gevolmachtigd om alle aandelen van [naam bedrijf 6] over te dragen aan [naam bedrijf 8] .
In een aangetroffen koopovereenkomst van januari 2014 treedt de verdachte op als verkopend vertegenwoordiger van [naam bedrijf 6] aan [naam bedrijf 8] , vertegenwoordigd door [naam 5] als koper voor een bedrag van Hong Kong dollar 8.000.000. In het briefhoofd staat vermeld “ [naam advocatenkantoor] ”. Deze overeenkomst is mede ondertekend met een Chinees lijkende handtekening. Volgens deze overeenkomst vindt betaling plaats in vijf termijnen, de eerste te voldoen voor 1 maart 2014.
In de periode van 19 januari 2014 en 20 februari 2014 vinden er meerdere
e‑mailconversaties plaats tussen de verdachte en [naam medeverdachte 2] . Op 19 januari 2014 start deze conversatie met een e-mail van de verdachte aan [naam medeverdachte 2] met de tekst “Company name” en een foto van de kop van briefpapier. De bedrijfsnaam op het briefpapier is “ [naam bedrijf 5] ”, gevestigd te Londen. Op 21 januari 2014 vindt tussen hen een e-mailuitwisseling plaats waarin [naam medeverdachte 2] vraagt om een contractnummer, waarop de verdachte antwoordt dat er geen contract is en dat “we kunnen schrijven wat we willen”.
Op 30 januari 2014 vraagt [naam medeverdachte 2] aan de verdachte of hij een contract moet maken met vermelding van het nummer zoals vermeld in de omschrijvingen van de betalingen. Diezelfde dag schrijft de verdachte aan [naam medeverdachte 2] dat hij het contract hoger moet maken, rond € 1.900.000,- met verschillende betalingen. Het contract is bijgesloten en betreft een contract tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 5] . In de e-mail schrijft [naam medeverdachte 2] dat bij de nieuw te ontvangen betalingen er nieuwe contractbijlagen zullen worden toegevoegd. De verdachte stuurt op 18 februari 2014 een e-mail aan [naam medeverdachte 2] met als bijlage daarbij een leenovereenkomst, waarin is opgenomen dat [naam bedrijf 3] in totaal € 900.000,- leent van [naam bedrijf 2] . Deze overeenkomst is niet ondertekend.
[naam medeverdachte 5] geeft hierover aan dat hij namens [naam bedrijf 3] geen lening is aangegaan en dat de verdachte niet gerechtigd is om dat namens [naam bedrijf 3] te doen.
Op 19 februari 2014 stuurt [naam medeverdachte 2] een e-mail aan de verdachte met de mededeling dat hij de notaris € 87.500,- heeft gestuurd. In een e-mail verzonden op 6 februari 2014 door de verdachte aan [naam medeverdachte 2] vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 2] om een bedrag van € 87.500,- over te maken aan [naam notariskantoor] Notarissen onder vermelding “dossier [naam vermelding] ” met de mededeling aanbetaling. Daarnaast is vermeld: “
In the afternoon I know the new amount that will come. It will come from the same party from London. It will be around 800.000”.
Begin 2014 wordt de aankoop van de woning door medeverdachte [naam medeverdachte 4] door de verkoper ontbonden ( [naam medeverdachte 4] neemt niet af), waarop de verkoper van de woning alleen de afkoopsom ter hoogte van de waarborgsom opeiste en in juni 2014 kreeg uitbetaald via de notaris.
In een e-mail van 20 oktober 2014 van een personeelslid van [naam bedrijf 7] wordt aan de verdachte gevraagd om de gegevens met betrekking tot de transactie in 2014 van
€ 852.050,-. Op 15 januari 2015 stuurt [naam medeverdachte 5] een e-mail aan de verdachte of hij de stukken voor de 800k kan regelen voor de afhandeling.
In een verzonden e-mail op 5 januari 2015 van de verdachte aan [naam 6] wordt het verzoek gedaan om een Chinees lijkende handtekening die meerdere malen te gebruiken is. Het antwoord luidt “listig via deze weg, maar niet onmogelijk”.
Op 9 februari 2015 werd een e-mail verstuurd door de verdachte aan [naam medeverdachte 5] met het verzoek om te kijken of alles er op staat. In het bijgevoegde Exceldocument staat een opstelling van diverse posten, waaronder: “Binnen van [naam bedrijf 2] na 125.000 overmaking
€ 727.050”.
Naar aanleiding van de doorzoeking bij het bedrijf van de verdachte worden onder de gebruikersnaam [naam verdachte] drie Word documenten aangetroffen die betrekking hebben op de verkoop van aandelen [naam bedrijf 6] en [naam bedrijf 8] op briefpapier van [naam advocatenkantoor] . Door [naam advocatenkantoor] is bericht dat de overeenkomst niet afkomstig is van hun kantoor, de daarin genoemde personen niet bij hen bekend zijn en het logo niet overeenkomt met hun logo dat zij nu voeren of in het verleden hebben gevoerd.