ECLI:NL:RBROT:2018:5672

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
10/750124-15 en 10/750391-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake gewoontewitwassen met betrekking tot meerdere geldbedragen en een BMW X6

Op 13 juli 2018 heeft de rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de gevoegde strafzaken tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waaronder € 852.050,-, € 410.000,-, € 307.561,- en € 87.500,-. Deze bedragen waren afkomstig uit criminele activiteiten en werden via verschillende constructies, waaronder een Panamees bedrijf met een bankrekening in Liechtenstein, in het reguliere betalingsverkeer gebracht. De verdachte, die als boekhouder werkzaam was, speelde een cruciale rol in het opzetten van deze constructies en het opmaken van valse documenten om de illegale herkomst van het geld te verhullen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de gelden en dat hij zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar wogen. De verdachte werd ook vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/750124-15 en 10/750391-16
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] [land verdachte] ,
raadsvrouw mr. C. Noorduyn, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2018 en van 29 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Solingen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15 en het onder 1 en 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank zal eerst feit 2 van parketnummer 10/750124-15 (zaaksdossier witwassen via belastingdienst) bespreken, omdat hierin onder andere de herkomst van gelden afkomstig van [naam medeverdachte 1] besproken wordt en deze overwegingen ook relevant zijn voor de beoordeling van feit 1 van parketnummer 10/750124-15 (zaaksdossier witwassen BMW X6).
4.1.
Feiten en omstandigheden feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15,onderzoek Witwassen via belastingdienst.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt verdacht van invoer of handel in verdovende middelen en witwassen, gewoonte witwassen dan wel schuldwitwassen. Uit onderzoek is vooralsnog gebleken dat [naam medeverdachte 1] mogelijk betrokken is bij de invoer van cocaïne in Nederland en bij het witwassen van grote contante geldbedragen, al dan niet via buitenlandse constructies. Bij vonnis van 4 juli 2017 is [naam medeverdachte 1] voor deze feiten veroordeeld. Het vonnis is nog niet onherroepelijk. Hiertegen is hoger beroep ingesteld.
Volgens informatie van de belastingdienst had medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de jaren 2011 tot en met 2014 in totaal een winst uit onderneming van € 118.875,- en loon uit arbeid van in totaal € 188.686,-.
Over dezelfde jaren werden de bankgegevens van [naam medeverdachte 1] geanalyseerd. Het loon uit arbeid is afkomstig van uitzend- en detacheringsbureau [naam uitzend-en detacheringsbureau] en bedroeg € 5.000,- per vier weken. [naam bedrijf 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Uitzend- en detacheringsbureau [naam uitzend-en detacheringsbureau]
Tijdens een doorzoeking van een hotelkamer in Aruba wordt bij de verdachte een I-pad in beslag genomen. In de daarin aanwezige e-mailbox wordt een e-mail aangetroffen die op 3 september 2012 van een Gmail-adres van de verdachte aan [naam 1] en [naam 2] van uitzendbureau [naam uitzend-en detacheringsbureau] waarin onder meer melding wordt gemaakt dat “ [naam medeverdachte 1] zal langskomen”, dat “hij werkt voor een relatie uit Rusland”, dat “hij dat al meer dan een jaar doet maar nu op de loonlijst gaat”, dat “afgelopen jaar [naam 3] zijn aangifte heeft ingevuld als ondernemer en dat dat nu anders wordt”, dat “de Rus voor de loonkosten een factuur wil krijgen, dat [naam medeverdachte 1] op de loonlijst komt bij de Rus” en dat “verloning dus plaatsvindt in Nederland op de loonlijst van bijvoorbeeld [naam uitzend-en detacheringsbureau] detachering, maar hij is in dienst bij de Rus.”
Omstreeks dezelfde datum van stortingen van salaris kwamen op dezelfde rekening als waarvan het loon door het uitzendbureau werd betaald betalingen binnen van een Liechtensteinse bankrekening ten name van [naam bedrijf 2] ter hoogte van € 13.600,-.
[naam bedrijf 2] is een Panamese rechtspersoon en medeverdachte [naam medeverdachte 2] is gevolmachtigd om namens deze rechtspersoon te handelen. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek levert de LGT bank te Liechtenstein een handtekeningenkaart van [naam medeverdachte 2] , een volmacht aan [naam medeverdachte 2] alsmede een zogenaamde U(ltimate) B(eneficial) O(wner) verklaring.
Veelal voorafgaand aan de betalingen vanaf de bankrekening van [naam bedrijf 2] aan het uitzendbureau werden op die bankrekening betalingen ontvangen met de omschrijving “investments in business”. Al deze betalingen waren afkomstig van een ABN-AMRO rekening ten name van [naam medeverdachte 2] . In dezelfde periode bestonden de inkomsten van deze ABN-AMRO rekening voornamelijk uit contante stortingen en overboekingen vanaf een andere bankrekening ten name van [naam medeverdachte 2] .
In opgenomen gespreken tussen de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] wordt gesproken over geld verdienen met zonnepanelen via de Russen, salarisstortingen met constructies en dat zij op papier geen verbintenissen met elkaar mogen hebben.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoonte witwassen of schuldwitwassen van bedragen van € 307.561,- en € 188.686,-.
4.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging een bedrag van € 118.875,- en € 188.686,- heeft witgewassen. Deze bedragen zijn afkomstig uit enig misdrijf en de verdachte had daar wetenschap van. De verklaring van de verdachte dat hij te goeder trouw was en dacht dat [naam medeverdachte 1] legale inkomsten had is ongeloofwaardig.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen is dat de verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Evenmin staat vast dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte wist niet beter dan dat [naam medeverdachte 1] zijn geld legaal verdiende, in ieder geval tot halverwege 2014 toen de doorzoekingen plaatsvonden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
4.4.2.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en wetenschap van de verdachte?
Uit dit door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, zoals hiervoor overwogen onder de vaststaande feiten en omstandigheden, kunnen feiten en omstandigheden worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daartoe is in het bijzonder redengevend dat uit bovengenoemde geldstromen blijkt van een constructie, waarbij wordt gestart met grote contante stortingen onder de noemer van “investments in business” en wordt geëindigd met winst uit onderneming en loon uit dienstverband, zonder dat de verdachte daarvoor enig stuk heeft aangeleverd die het bestaan van die winst of dat dienstverband aannemelijk maken.
De verdachte heeft hier enkele dagen voor de behandeling ter zitting in een schriftelijke verklaring tegenover gesteld dat hij geen reden had te vermoeden dat de gelden, die volgens hem van [naam medeverdachte 1] waren, afkomstig waren uit enig misdrijf. Immers, [naam medeverdachte 1] had deze verworven uit investeringen en werkzaamheden in de zonnepanelenbranche. De verdachte vertrouwde [naam medeverdachte 1] , omdat hij goede redenen had om zijn gelden buiten Nederland te houden. Pas halverwege 2014 kreeg hij een vermoeden dat dit anders zou kunnen zijn.
Deze verklaring wordt niet aannemelijk geacht. Juist als voormalig assistent accountant had het voor de verdachte volstrekt helder moeten zijn dat de verzoeken van [naam medeverdachte 1] en de internationale constructies die hij daartoe al voor medio 2014 hanteerde op zijn minst genomen grote vraagtekens bij hem hadden moeten oproepen. In zijn verklaring en ter zitting heeft de verdachte erkend dat hij, om de legitimiteit van stortingen op naam van en gedaan door bedrijven waartussen geen reële bedrijfsmatige band bestond te verklaren, in strijd met de waarheid de leenovereenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] heeft opgesteld. Ter zitting heeft de verdachte ook verklaard dat als hij dood is er een probleem is, omdat hij de enige is die zicht heeft op alle constructies.
Dit gedrag past niet bij de taak die hij als goed boekhouder had te vervullen. De verdachte heeft zich door zijn handelen tot een onmisbare schakel gemaakt in het witwassen van grote geldbedragen. Dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de illegale herkomst van deze gelden wordt nog onderstreept door zijn verklaring ter zitting dat hij anders dan gebruikelijk voor zijn diensten contant kreeg uitbetaald door [naam medeverdachte 1] en hij daarvoor nooit facturen heeft opgemaakt. De verdachte heeft geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt van enige legale bedrijfsmatige activiteit van [naam medeverdachte 1] . Eerder is sprake van het tegendeel, omdat hij ter terechtzitting heeft gezegd bekend te zijn geweest met problemen van [naam medeverdachte 1] , zoals een oninbare uitstaande lening, langdurige fiscale problemen en een strafrechtelijke veroordeling van [naam medeverdachte 1] in verband met een BTW carrousel. Gelet hierop is de verklaring van de verdachte dat hij vertrouwde op de enkele mededelingen van [naam medeverdachte 1] over de herkomst van het geld niet aannemelijk. De verklaring van de verdachte is daarmee onvoldoende concreet en verifieerbaar, zodat daarmee het vermoeden van witwassen niet is ontkracht.
4.4.3.
Conclusie
Het voorgaande maakt dat de verdachte wetenschap had van de herkomst uit enig misdrijf van de gelden die hij samen met van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft witgewassen.
Dit betekent dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummer 10/750124-15 onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.5.
Feiten en omstandigheden feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15,onderzoek Witwassen BMW X6
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 13 maart 2013 is een BMW X6 voorzien van het kenteken [kentekennummer] op naam gesteld van medeverdachte [naam medeverdachte 3] , weduwe van [naam 4] .
[naam medeverdachte 1] vroeg de verdachte met regelmaat iets “te regelen”. Hem werd dan door [naam medeverdachte 1] gevraagd een betaling voor een bepaald doel te regelen, zo ook de betaling ten behoeve van de aanschaf van voornoemde BMW. [naam medeverdachte 1] ging dan eerst geld storten op de rekening van medeverdachte [naam medeverdachte 2] , waarna de verdachte [naam medeverdachte 2] verzocht dat geld over te maken aan diegene die de verdachte opgaf. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hadden geen rechtstreeks contact met elkaar. De verdachte zat daar tussen en zij vertrouwden hem.
Tijdens de doorzoeking van een bij de verdachte in gebruik zijnde kantoorruimte aan de
[adres 1] te Barendrecht is in de e-mailbox van de verdachte een e-mail aangetroffen tussen [naam medeverdachte 2] en de verdachte. [naam medeverdachte 2] stuurt als bijlage bij deze e-mail een Excel bestand met daarin bankmutaties. Dit bestand bevat bankmutaties van de Liechtensteinse bankrekening [rekeningnummer] ten name van [naam bedrijf 2] , waaronder ook de betaling van € 81.004,10 op 28 maart 2013 onder vermelding van " [naam 4] X6, agreement date 08.03.13". De betaling wordt gedaan aan [naam autobedrijf] , de leverancier die de BMW X6 heeft geleverd aan medeverdachte [naam medeverdachte 3] .
Voorafgaand aan die betaling werd in de periode tussen 26 maart 2013 en 28 maart 2013 op de rekening van [naam bedrijf 2] in totaal € 90.000,- ontvangen van een Belgische
rechtspersoon [naam bedrijf 4] .
In de administratie van Automobielbedrijf [naam autobedrijf] is de binnenkomende
betaling die afkomstig was van bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [naam bedrijf 2] gekoppeld aan de koopovereenkomst met betrekking tot de BMW X6.
Tussen [naam medeverdachte 3] , haar overleden man [naam 4] en/of zijn ondernemingen kon geen relatie worden gelegd met [naam bedrijf 2] , haar Liechtensteinse bankrekening en/of andere ondernemingen en/of bankrekeningen in Liechtenstein.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoonte witwassen of schuldwitwassen van een BMW X6.
4.6.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging een BMW X6 heeft witgewassen. Het geld waarmee deze is aangeschaft is afkomstig uit enig misdrijf en de verdachte had daar wetenschap van. De verklaring van de verdachte dat hij te goeder trouw was en dacht dat [naam medeverdachte 1] legale inkomsten had is ongeloofwaardig.
4.7.
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen is dat de verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Evenmin staat vast dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte wist niet beter dan dat [naam medeverdachte 1] zijn geld legaal verdiende, in ieder geval tot halverwege 2014 toen de doorzoekingen plaatsvonden.
4.8.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de BMW X6 van [naam medeverdachte 3] is aangekocht door inruil van een BMW X5 van [naam medeverdachte 3] in combinatie met een betaling van [naam medeverdachte 1] van € 81.000,-. Dit bedrag is op de rekening van de betreffende autodealer gestort via een Liechtensteinse bankrekening op naam van een Panamese vennootschap genaamd [naam bedrijf 2] . Voorafgaand aan deze betaling is middels underground banking contant geld op de Panamese rekening gestort.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zij een vermoeden van een criminele herkomst van het bedrag van € 81.000,- rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
De verdachte heeft ook hier verklaard geen twijfel te hebben gehad over de legale herkomst van de gelden van [naam medeverdachte 1] . Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank op dat punt al hiervoor heeft overwogen is de rechtbank ook hier op gelijke gronden van oordeel dat de verdachte het vermoeden van witwassen niet heeft ontkracht en wist van de criminele herkomst van dat geld.
Door middel van deze constructie werd geld in het normale betalingsverkeer gebracht en werd de criminele herkomst van het geld verhuld. Dit gebeurde in nauwe en bewuste samenwerking met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] , zodat sprake is van medeplegen.
4.9.
Feiten en omstandigheden feit 3 op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15 en feit 2 op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16, zaaksdossiers
Witwassen [adres 2] en Setter.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 december 2013 is een koopovereenkomst gesloten voor de verkoop van de woning aan de [adres 2] te ’s-Gravenzande aan medeverdachte [naam medeverdachte 4] voor een bedrag van € 875.000,- met vaststelling van een waarborgsom van € 87.500,-. [naam notariskantoor] notarissen ontvangt op hun derdengeldenrekening een betaling van € 87.500,- van een tegenrekening ten name van [naam bedrijf 2] betreffende de aankoop van deze woning onder vermelding van [naam vermelding] .
In de woning van [naam medeverdachte 2] worden bankafschriften van de bankrekening bij LGT bank te Liechtenstein van [naam bedrijf 2] aangetroffen.
Hieruit blijkt dat [naam medeverdachte 2] namens [naam bedrijf 2] op 7 februari 2014 een bedrag van
€ 87.504,09 heeft overgemaakt vanaf de bankrekening te Liechtenstein naar de derdengeldenrekening van [naam notariskantoor] notarissen.
Daarnaast volgt hieruit dat door [naam bedrijf 2] in de periode van 21 januari 2014 tot en met 3 maart 2014 van [naam bedrijf 5] in totaal € 1.064.775,- op diezelfde bankrekening te Liechtenstein wordt ontvangen. Ook blijkt uit deze bankafschriften dat door [naam medeverdachte 2] namens [naam bedrijf 2] in de periode van 19 februari 2014 tot en met 28 maart 2014 in vijf termijnen in totaal € 852.070,48 is overgemaakt aan [naam bedrijf 3] (hierna: [naam bedrijf 3] ).
De van [naam bedrijf 5] door [naam bedrijf 2] ontvangen gelden worden binnen enkele dagen na ontvangst overgemaakt naar [naam bedrijf 3] onder vermelding van dossier [naam vermelding] . In de periode van 24 februari 2014 tot en met 31 maart 2014 ontvangt [naam bedrijf 3] in vijf termijnen € 852.050,- via de Liechtensteinse bankrekening ten name van [naam bedrijf 2] onder vermelding van hetzelfde nummer “ [naam vermelding] ”.
Voorafgaand aan deze betalingen stuurt de verdachte op 22 maart 2012 een e-mail aan “ [naam email-adres] ”. Het onderwerp van deze email is [naam bedrijf 2] en in de e-mail wordt gevraagd om hulp bij het opzetten van een nieuw bedrijf. Als bijlage is voornoemde volmacht aan [naam medeverdachte 2] bijgevoegd.
In 2013 benadert de verdachte [naam medeverdachte 5] met de mededeling dat hij iemand heeft om zijn bedrijf [naam bedrijf 6] , waarvan de activiteiten op dat moment een jaar of twee stil lagen, te kopen.
Op 22 december 2013 draagt [naam medeverdachte 5] als één van de twee aandeelhouders van [naam bedrijf 6] zijn aandelen voor € 1,- over aan [naam bedrijf 3] en een dag later draagt de andere aandeelhouder zijn aandelen over voor hetzelfde bedrag aan [naam bedrijf 7] , vertegenwoordigd door de verdachte. De verdachte is gevolmachtigd om alle aandelen van [naam bedrijf 6] over te dragen aan [naam bedrijf 8] .
In een aangetroffen koopovereenkomst van januari 2014 treedt de verdachte op als verkopend vertegenwoordiger van [naam bedrijf 6] aan [naam bedrijf 8] , vertegenwoordigd door [naam 5] als koper voor een bedrag van Hong Kong dollar 8.000.000. In het briefhoofd staat vermeld “ [naam advocatenkantoor] ”. Deze overeenkomst is mede ondertekend met een Chinees lijkende handtekening. Volgens deze overeenkomst vindt betaling plaats in vijf termijnen, de eerste te voldoen voor 1 maart 2014.
In de periode van 19 januari 2014 en 20 februari 2014 vinden er meerdere
e‑mailconversaties plaats tussen de verdachte en [naam medeverdachte 2] . Op 19 januari 2014 start deze conversatie met een e-mail van de verdachte aan [naam medeverdachte 2] met de tekst “Company name” en een foto van de kop van briefpapier. De bedrijfsnaam op het briefpapier is “ [naam bedrijf 5] ”, gevestigd te Londen. Op 21 januari 2014 vindt tussen hen een e-mailuitwisseling plaats waarin [naam medeverdachte 2] vraagt om een contractnummer, waarop de verdachte antwoordt dat er geen contract is en dat “we kunnen schrijven wat we willen”.
Op 30 januari 2014 vraagt [naam medeverdachte 2] aan de verdachte of hij een contract moet maken met vermelding van het nummer zoals vermeld in de omschrijvingen van de betalingen. Diezelfde dag schrijft de verdachte aan [naam medeverdachte 2] dat hij het contract hoger moet maken, rond € 1.900.000,- met verschillende betalingen. Het contract is bijgesloten en betreft een contract tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 5] . In de e-mail schrijft [naam medeverdachte 2] dat bij de nieuw te ontvangen betalingen er nieuwe contractbijlagen zullen worden toegevoegd. De verdachte stuurt op 18 februari 2014 een e-mail aan [naam medeverdachte 2] met als bijlage daarbij een leenovereenkomst, waarin is opgenomen dat [naam bedrijf 3] in totaal € 900.000,- leent van [naam bedrijf 2] . Deze overeenkomst is niet ondertekend.
[naam medeverdachte 5] geeft hierover aan dat hij namens [naam bedrijf 3] geen lening is aangegaan en dat de verdachte niet gerechtigd is om dat namens [naam bedrijf 3] te doen.
Op 19 februari 2014 stuurt [naam medeverdachte 2] een e-mail aan de verdachte met de mededeling dat hij de notaris € 87.500,- heeft gestuurd. In een e-mail verzonden op 6 februari 2014 door de verdachte aan [naam medeverdachte 2] vraagt de verdachte aan [naam medeverdachte 2] om een bedrag van € 87.500,- over te maken aan [naam notariskantoor] Notarissen onder vermelding “dossier [naam vermelding] ” met de mededeling aanbetaling. Daarnaast is vermeld: “
In the afternoon I know the new amount that will come. It will come from the same party from London. It will be around 800.000”.
Begin 2014 wordt de aankoop van de woning door medeverdachte [naam medeverdachte 4] door de verkoper ontbonden ( [naam medeverdachte 4] neemt niet af), waarop de verkoper van de woning alleen de afkoopsom ter hoogte van de waarborgsom opeiste en in juni 2014 kreeg uitbetaald via de notaris.
In een e-mail van 20 oktober 2014 van een personeelslid van [naam bedrijf 7] wordt aan de verdachte gevraagd om de gegevens met betrekking tot de transactie in 2014 van
€ 852.050,-. Op 15 januari 2015 stuurt [naam medeverdachte 5] een e-mail aan de verdachte of hij de stukken voor de 800k kan regelen voor de afhandeling.
In een verzonden e-mail op 5 januari 2015 van de verdachte aan [naam 6] wordt het verzoek gedaan om een Chinees lijkende handtekening die meerdere malen te gebruiken is. Het antwoord luidt “listig via deze weg, maar niet onmogelijk”.
Op 9 februari 2015 werd een e-mail verstuurd door de verdachte aan [naam medeverdachte 5] met het verzoek om te kijken of alles er op staat. In het bijgevoegde Exceldocument staat een opstelling van diverse posten, waaronder: “Binnen van [naam bedrijf 2] na 125.000 overmaking
€ 727.050”.
Naar aanleiding van de doorzoeking bij het bedrijf van de verdachte worden onder de gebruikersnaam [naam verdachte] drie Word documenten aangetroffen die betrekking hebben op de verkoop van aandelen [naam bedrijf 6] en [naam bedrijf 8] op briefpapier van [naam advocatenkantoor] . Door [naam advocatenkantoor] is bericht dat de overeenkomst niet afkomstig is van hun kantoor, de daarin genoemde personen niet bij hen bekend zijn en het logo niet overeenkomt met hun logo dat zij nu voeren of in het verleden hebben gevoerd.
4.10.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging een bedrag van € 87.500,- heeft witgewassen. Ook kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte en [naam medeverdachte 2] samen een bedrag van € 852.050,- hebben witgewassen. Deze bedragen zijn afkomstig uit enig misdrijf en de verdachte had daar wetenschap van. Dit blijkt uit meerdere opgenomen gesprekken tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte. Ook volgt dit uit het feit dat de verdachten door het opmaken van valse overeenkomsten en het gebruik maken van verschillende bedrijven om geldstromen tot stand te brengen, bewust meerdere malen constructies hebben opgezet om grote bedragen wit te wassen. De verklaring van de verdachte dat hij te goeder trouw was en dacht dat [naam medeverdachte 1] legale inkomsten had is ongeloofwaardig.
4.11.
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen is dat de verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte wist niet beter dan dat [naam medeverdachte 1] zijn geld legaal verdiende, in ieder geval tot halverwege 2014. Het geld dat is gebruikt voor de aankoop van het pand aan de [adres 2] voor [naam medeverdachte 4] is afkomstig van [naam medeverdachte 1] . Aangegeven is dat [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 4] wilde helpen met de aankoop van het huis. [naam medeverdachte 1] had geld in Dubai en hij had valide redenen om deze gelden buiten de sfeer van Nederland te houden. Omdat er geen reden was te twijfelen aan [naam medeverdachte 1] is de betaling via [naam bedrijf 2] gelopen.
4.12.
Het oordeel van de rechtbank
4.12.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 4.4.1.
4.12.2.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen en wetenschap verdachte?
Uit dit door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, zoals hiervoor overwogen onder de vaststaande feiten en omstandigheden, kunnen feiten en omstandigheden worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daartoe is in het bijzonder redengevend dat vast staat dat grote bedragen worden overgemaakt van [naam bedrijf 5] aan [naam bedrijf 2] en deze binnen enkele dagen worden door geboekt naar [naam bedrijf 3] .
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de leenovereenkomst tussen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 3] valselijk heeft opgemaakt en de constructie met [naam bedrijf 6] is opgezet om de geldstromen te kunnen verantwoorden.
De verdachte heeft hier enkele dagen voor de behandeling ter terechtzitting in een schriftelijke verklaring tegenover het vermoeden van witwassen gesteld dat hij geen reden had te vermoeden dat de gelden die volgens hem van [naam medeverdachte 1] waren afkomstig waren uit enig misdrijf. Immers, hij had deze verworven uit investeringen en werkzaamheden in de zonnepanelenbranche.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ter zake al is overwogen acht de rechtbank deze verklaring niet aannemelijk. Gelet hierop is de verklaring van de verdachte dat hij vertrouwde op de enkele mededelingen van [naam medeverdachte 1] over de herkomst van het geld evenmin aannemelijk. De verklaring van de verdachte is daartoe onvoldoende concreet en verifieerbaar, zodat daarmee het vermoeden van witwassen niet is ontkracht.
4.12.3.
Conclusie
Het voorgaande maakt dat de verdachte wetenschap had van de herkomst uit enig misdrijf van de gelden die hij op meerdere verzoeken van [naam medeverdachte 1] samen met anderen via verschillende internationale constructies heeft witgewassen. Middels deze constructie werd geld in het normale betalingsverkeer gebracht waarbij de criminele herkomst van het geld werd verhuld. Dit gebeurde in nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [naam medeverdachte 6] zodat ook hier sprake is van medeplegen.
Dit betekent dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummer 10/750391 onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.13.
Feiten en omstandigheden feit 1 op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16,onderzoek Mops.
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In onderzoek Mops is onderzoek gedaan naar de financiering van de aankoop van de woning aan de [adres 3] te [plaats] . Deze woning is op 6 februari 2013 geleverd aan medeverdachte [naam medeverdachte 6] . Ten behoeve van de financiering van de koopsom is een hypothecaire geldlening van € 410.000,- aan [naam medeverdachte 6] verstrekt, waarbij [naam medeverdachte 2] als hypotheeknemer is vermeld.
Een bedrag van in totaal € 410.008,20 (waarvan € 41.004,18 op 18 december 2012 en
€ 369.004,06 op 5 februari 2013) is door een Panamese offshore onderneming genaamd [naam bedrijf 2] via een bankrekening in Liechtenstein en via die derdengeldenrekening van de notaris betaald aan de verkoper. De notaris heeft naar aanleiding daarvan op 7 februari 2013 een melding ongebruikelijke transacties gedaan.
Uit onderzoek is gebleken dat [naam medeverdachte 2] gemachtigd is om te handelen namens [naam bedrijf 2] . Verder blijkt dat voorafgaand aan de overboeking naar de derdengeldenrekening van de notaris grote bedragen contant geld op de ABN-AMRO bankrekening van [naam medeverdachte 2] zelf zijn gestort. Daarna zijn grote bedragen via de vermogensspaarrekening van [naam medeverdachte 2] een dag voor en op de dag van overmaking zelf aan de derdengeldenrekening van de notaris doorgestort aan [naam bedrijf 2] (te weten op 18 december 2012 een bedrag van € 50.000,- en op 4 februari 2013 vier maal een bedrag van € 50.000,-).
Tevens werd op de bankrekening van [naam bedrijf 2] op 29 januari 2013 een bedrag van € 200.000,- ontvangen van [naam juwelier] te Dubai, Verenigde Emiraten.
Documenten van [naam bedrijf 2] zijn aangetroffen op de werkcomputer van de verdachte. In een gesprek met anderen heeft de verdachte verteld dat hij de woning van [naam medeverdachte 6] geregeld heeft. In de hypotheekakte staat beschreven hoe de maandelijkse rente en aflossingen betaald moeten worden. Uit onderzoek zijn echter geen rente- en/of aflossingsbetalingen van [naam medeverdachte 6] aan [naam medeverdachte 2] gebleken. [naam medeverdachte 6] heeft ter zitting ook erkend die betalingen niet te hebben gedaan.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoonte witwassen of schuldwitwassen van een bedrag van € 410.000,-.
4.14.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 410.000,-. De medeverdachte [naam medeverdachte 6] kon zelf geen reguliere hypothecaire geldlening krijgen en de door de medeverdachte [naam medeverdachte 2] verstrekte hypotheek was een onderdeel van een constructie, opgezet door de verdachte, om te verhullen dat het bedrag van € 410.000,- geen legale herkomst heeft.
4.15.
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat niet bewezen is dat de verdachte wist, of redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf.
De verdachte heeft voorafgaand aan het voorjaar van 2014 niet geweten dat [naam medeverdachte 1] zijn geld ook verdiende met de handel in verdovende middelen.
Op het moment dat de verdachte de transacties voor [naam medeverdachte 1] verrichte, had [naam medeverdachte 1] een aantoonbare inkomstenbron en een plausibele reden voor zijn wens om de hypotheek niet op eigen naam te verstrekken aan [naam medeverdachte 6] . [naam medeverdachte 1] had aan de verdachte uitgelegd dat en waarom hij zijn geld in Dubai op een bankrekening had staan en over aanzienlijke bedragen in contanten beschikte.
Aangegeven is dat het de bedoeling was dat [naam medeverdachte 1] zou investeren in één of meerdere appartementen van [naam medeverdachte 2] in Rusland. Kort nadat [naam medeverdachte 1] een bedrag van circa € 400.000,- had overgemaakt op de bankrekening van [naam bedrijf 2] , kreeg de verdachte van [naam medeverdachte 1] de opdracht om met dat geld de financiering van de woning van [naam medeverdachte 6] te regelen voor de [adres 3] . De reden die [naam medeverdachte 1] daarvoor opgaf, was dat hij een schuld had bij [naam medeverdachte 6] en die hij wilde aflossen in de vorm van een financiering voor de woning. [naam medeverdachte 6] verdiende kennelijk niet genoeg om de woning zelf te kunnen bekostigen. In overleg met de verdachte is de constructie gekozen om [naam medeverdachte 2] een hypothecaire lening te laten verstrekken ter hoogte van het bedrag dat [naam medeverdachte 1] al had overgemaakt naar de bankrekening van [naam bedrijf 2] . De hypotheekverstrekking heeft plaatsgevonden op 6 februari 2013, ruimschoots voor de veroordeling van [naam medeverdachte 1] in 2017. Uit het dossier kan verder niet volgen dat deze gelden uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren. De verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
4.16.
Het oordeel van de rechtbank
4.16.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 4.4.1.
4.16.2.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
Uit dit door het openbaar ministerie aangedragen bewijs, zoals hiervoor overwogen onder de vaststaande feiten en omstandigheden, kan worden afgeleid dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daartoe is in het bijzonder redengevend dat vast staat dat [naam medeverdachte 6] niet op reguliere wijze een hypothecaire lening kon krijgen en dat de verdachte een constructie heeft opgezet om ervoor te zorgen dat hij de woning toch kon kopen. Onderdeel van die constructie was de hypothecaire geldlening die op naam van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan [naam medeverdachte 6] is verstrekt. Het geld dat in dat kader op de derdengeldenrekening van de notaris werd overgemaakt, was afkomstig van een bankrekening in Liechtenstein op naam van een Panamees bedrijf. [naam medeverdachte 2] was gemachtigd om te handelen namens deze onderneming.
Vlak voor de betaling aan de notaris zijn op de bankrekening in Liechtenstein vier maal een bedrag van € 50.000,- van de ABN-AMRO-rekening van [naam medeverdachte 2] en een bedrag van € 200.000,- van het bedrijf [naam juwelier] , uit Dubai ontvangen.
Geen van deze rekeningen of bedrijven hebben enig bedrijfsmatig verband met (legale) bedrijfsactiviteiten van de medeverdachten [naam medeverdachte 6] of [naam medeverdachte 1] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het voor de lening gebruikte geld rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht. Een paar dagen voor de zitting heeft hij een uitgebreide schriftelijke verklaring aan de rechtbank toegezonden. Ook hierin heeft de verdachte aangegeven dat hij geen reden had te vermoeden dat de gelden, die volgens hem van [naam medeverdachte 1] kwamen, afkomstig waren uit enig misdrijf. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor ter zake is overwogen acht de rechtbank deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk.
Het gesprek tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] in december 2014 (proces-verbaal nummer [nummer proces-verbaal] ) duidt er op dat de verdachte de financieringsconstructie voor de woning van [naam medeverdachte 6] heeft geregeld en dat hij zich naarstig heeft ingespannen om de boekhouding daarmee vervolgens ‘kloppend’ te krijgen “met een hoop ellende tot gevolg”. Deze woordkeuze van de verdachte logenstraft de verklaring van de verdachte dat hij er, toen hij de financieringsconstructie regelde, geen benul van had dat het geld geen legale herkomst had. Daar komt nog bij dat, anders dan de verdachte heeft verklaard, een deel van het bedrag vlak voor de overdracht bij de notaris via contante stortingen op de privé bankrekening van [naam medeverdachte 2] is bijgeschreven, waarna het door [naam medeverdachte 2] is doorgestort op de bankrekening van [naam bedrijf 2] . In de administratie van de verdachte zijn notities aangetroffen die corresponderen met deze contante stortingen. De verdachte was daar dus klaarblijkelijk van op de hoogte.
Van enige bedrijfseconomische verklaring daarvoor is niet gebleken en niet valt in te zien dat voor een dergelijke financiële constructie met contante gelden zou zijn gekozen wanneer het geld een legale herkomst gehad zou hebben.
Uit het dossier komt voorts naar voren dat van een legaal inkomen van [naam medeverdachte 1] niet is gebleken. De rechtbank verwijst daarvoor onder meer naar de overwegingen in de zaakdossier “witwassen via de belastingdienst”.
De rechtbank constateert voorts dat uit het dossier niets blijkt van een project in Sint Petersburg waar appartementen werden aangekocht. Ook heeft [naam medeverdachte 6] na het afsluiten van de hypotheek in 2013 tot aan de dag van de terechtzitting medio 2018 geen rente of aflossingen betaald, hoewel in de hypotheek akte daarvoor wel een maandelijkse betalingsverplichting was opgenomen, noch is gebleken dat hij op het uitblijven daarvan door een van betrokkenen is aangesproken.
Dit alles rechtvaardigt het vermoeden dat het om een witwasconstructie ging.
4.16.3.
Wetenschap?
De verdachte heeft ontkend dat hij wetenschap had van de illegale herkomst van het geld. Daarmee strookt echter niet zijn eigen handelwijze, zoals hij op de zitting heeft toegegeven, namelijk dat hij voor zijn diensten steeds contant kreeg uitbetaald door [naam medeverdachte 1] en hij voor die werkzaamheden nooit facturen heeft opgemaakt. In zijn functie als boekhouder/financieel adviseur wist hij als geen ander dat hiermee die werkzaamheden niet op papier traceerbaar zouden zijn. Dat hij daarmee niet aan zijn eigen boekhoudverplichting voldeed heeft hem daarvan niet weerhouden. De verdachte heeft verder ook geen enkel ander stuk overgelegd waaruit blijkt van enig regulier bedrijfsmatig handelen van [naam medeverdachte 1] , dat legale inkomsten van [naam medeverdachte 1] heeft gegenereerd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat hij zijn diensten voor [naam medeverdachte 1] bewust buiten de boekhouding heeft gehouden vanwege de illegale achtergrond van de transacties waarop die diensten betrekking hadden.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dat het geld van de lening middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Middels deze constructie werd geld in het normale betalingsverkeer gebracht waarbij de criminele herkomst van het geld werd verhuld. Dit gebeurde in bewuste en nauwe samenwerking met in ieder geval [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] zodat ook hier sprake is van medeplegen.
4.17.
Conclusie
Het voorgaande maakt dat de verdachte wetenschap had van de herkomst uit enig misdrijf van de gelden die hij op verzoek van [naam medeverdachte 1] samen met anderen gedurende een langere periode via verschillende (internationale) constructies heeft witgewassen.
Dit betekent dat bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder parketnummer 10/750391-16 onder 1 ten laste gelegde gewoontewitwassen.
4.18.
Algehele conclusie
Bewezen is het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15 en het onder 1 en 2 ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16.
4.19.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Dagvaarding met parketnummer 10/750124-15
1.
hij in de periode van 8 maart 2013 tot en met 9 juni 2015 te Rotterdam en/of Dordrecht, althans (elders) in Nederland en/of Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een BMW X6, verworven en/of voorhanden gehad en/of terwijl hij, verdachte, wist, dat deze BMW X6 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015 in Nederland en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een geldbedrag van in totaal EUR 307.561,- (bestaande uit 'winst uit onderneming' een bedrag à EUR 118.875 en 'loon uit arbeid' een bedrag à EUR 188.686) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of de herkomst, verhuld, terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 01 januari 2014 tot en met 17 april 2015 in Nederland en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een geldbedrag van in totaal EUR 87.500,- verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen
en/ofde herkomst, verhuld, terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
Dagvaarding met parketnummer 10/750391-16
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 november 2011 tot en met 28 februari 2013, te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Simonshaven en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van
eenvoorwerp, te weten enig geldbedrag van in totaal 410.000,- euro, de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en verhuld
wie de rechthebbende is terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2013 tot en met 31 maart 2014 te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Numansdorp en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van
eenvoorwerp, te weten van enig geldbedrag van in het totaal 852.050 euro, de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is terwijl hij, verdachte, wist, dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Dagvaarding met parketnummer 10/750124-15

1.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;

2.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;

3.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen

Dagvaarding met parketnummer 10/750391-16

1.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;

2.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het witwassen van een grote geldbedragen, te weten € 852.050,-, € 410.000,-, € 307.561,- en € 87.500,-.
Dit geld was bestemd voor de aankoop van woningen en uitkering van salaris. Tevens is met de aankoop van een BMW X6 een bedrag van ongeveer € 80.000,- witgewassen.
Telkens werd daarbij gebruik gemaakt van een schijnconstructie om een legale herkomst van het geld voor te wenden en de daadwerkelijke, illegale herkomst van het geld te verhullen. Er werd onder meer gebruik gemaakt van bedrijven in Panama, Dubai en/of Groot-Brittannië. Van een Panamees bedrijf met een bankrekening in Liechtenstein werd geld overgemaakt aan notarissen, een automobielbedrijf en een uitzendbureau dat het als salaris aan een medeverdachte uitbetaalde.
De personen die de woningen aankochten waren niet in staat om op een reguliere manier bij een bank een hypotheek te krijgen. Van een legale herkomst van het geld is niet gebleken.
Dit zijn ernstige feiten. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
De verdachte had hierin een cruciale rol. Hij was de man met een financiële achtergrond en werkzaam als boekhouder in de financiële sector, die het criminele geld van een ogenschijnlijk legale herkomst voorzag door valse documenten, contracten of leenovereenkomsten op te maken.
De verdachte was de onmisbare schakel en spin in het web. Zonder hem was het witwassen van crimineel geld, zoals bewezen verklaard, niet mogelijk.
De verdachte heeft door zijn handelen tevens de beroepsgroep ernstig geschaad. Er waren van zijn werkzaamheden geen eigen facturen of contracten. Gebleken is dat niets van zijn handelen de toets der kritiek kan doorstaan, alles in deze zaak was een verhullingsoperatie.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Tevens wordt in de strafmaat meegewogen dat het na de inval in het kantoor van de verdachte in juni 2015 lange tijd heeft geduurd voor de zaak op zitting is behandeld.
Gezien de ernst van de feiten en de cruciale rol van de verdachte daarin zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen die langer is dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft op de zitting gevorderd de in beslag genomen administratie terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich hiertegen niet verzet.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen administratie zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde degene bij wie dit in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/750124-15 en de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/750391-16, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van:
1. document administratie 17EGC14015_274165, gedeelte hiervan 1506251315.OIG
2. document in gele ordner 17EGC14015_274167, administratie gedeelte hiervan 1506250830.OIG
3. documenten 17EGC14015_274169, administratie gedeelte hiervan 1506251040.OIG
4. documenten 17ECG14015_274170, administratie gedeelte hiervan 1506251131.OIG.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Witwassen BMW X6
hij,
in of omstreeks de periode van 8 maart 2013 tot en met 9 juni 2015 te
Rotterdam en/of Dordrecht, althans (elders) in Nederland en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een BMW
X6, althans enig goed
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op een voorwerp, te weten (een) BMW X6, was of wie
bovenomschreven voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze
BMW X6 - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
Witwassen fictief loon
hij,
in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 1 januari 2015
te Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of Barendrecht, althans (elders) in
Nederland en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een
geldbedrag van in totaal EUR 307.561,- (bestaande uit 'winst uit onderneming'
een bedrag à EUR 118.875 en 'loon uit arbeid' een bedrag à EUR 188.686)
althans enig(e)geldbedrag(en),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) , was of wie bovenomschreven
voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
voornoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
Witwassen [adres 2]
hij,
in of omstreeks de periode van 01 januari 2014 tot en met 17 april 2015
te Berkel en Rodenrijs en/of Rotterdam en/of Barendrecht, althans (elders) in
Nederland en/of Curaçao,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een
geldbedrag van in totaal EUR 87.500,- althans enig(e)geldbedrag(en),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op voornoemd(e) geldbedrag(en) , was of wie bovenomschreven
voorwerp voorhanden had,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
voornoemd(e) geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
(artikel 420bis/ter/quater Wetboek van Strafrecht)
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
De dagvaarding met parketnummer 10/750391-16
1.
(onderzoek Mops pnr 10.750391-16)
(ter berechting gevoegd bij 10.750124-15)
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 november 2011 tot
en met 28 februari 2013, te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Simonshaven
en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van voorwerp(en),
te weten van enig(e) geldbedrag(en) van (in het totaal ongeveer) 410.000,-
euro, althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende is
en/of enig(e) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
(onderzoek Setter pnr 10.750391-16)
(ter berechting gevoegd bij 10.750124-15)
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2013
tot en met 31 maart 2014 te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Numansdorp
en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van voorwerp(en),
te weten van enig(e) geldbedrag(en) van (in het totaal ongeveer) 852.050 euro,
althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende is
en/of enig(e) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf.
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht