ECLI:NL:RBROT:2018:5655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
10/750156-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en overtreding van de Wet wapens en munitie

Op 13 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Dit betrof onder andere de aankoop van een Jaguar en business seats bij Feyenoord, waarbij de verdachte contant geld ontving van de partner van zijn dochter, die een criminele herkomst had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld niet legaal was en dat hij dit bewust heeft verhuld. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat eveneens bewezen werd verklaard. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van zes maanden en een taakstraf van 240 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en het feit dat hij nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank besloot ook om het in beslag genomen vuurwapen te onttrekken aan het verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750156-15
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5 juni 2018 en van 29 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mr. M. van Solingen en M. van der Vlugt, hierna: de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje, en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs feit 1, zaak Witwassen [naam verdachte]

Dit feit bevat vier onderdelen:
a. 1 miljoen in de tafelpoot;
b. de aankoop van een personenauto, merk Jaguar;
c. de aankoop business seats bij Feijenoord;
d. de betaling van een belastingaanslag van € 100.000,-.
4.1.
Vrijspraak sub a. 1 miljoen in de tafelpoot
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Alleen de verdachte heeft hierover tegen een politieel informant verklaard, terwijl hij dit verwijt nadien bij de politie en op de terechtzitting heeft ontkend. Nu zich in het dossier geen ander bewijs bevindt wordt de verdachte hiervan vrijgesproken.
4.2.
Sub b. tot en met sub d. Aankoop personenauto Jaguar [kentekennummer] , aankoop business-seats Feijenoord en betaling van een belastingaanslag van € 100.000,-
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.2.1.1.
Aanleiding
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] wordt verdacht van invoer of handel in verdovende middelen en witwassen, gewoonte witwassen dan wel schuldwitwassen. Uit onderzoek is vooralsnog gebleken dat [naam medeverdachte 1] mogelijk betrokken is bij de invoer van cocaïne in Nederland en bij het witwassen van grote contante geldbedragen, al dan niet via buitenlandse constructies. Bij vonnis van 4 juli 2017 is [naam medeverdachte 1] voor deze feiten veroordeeld. Het vonnis is nog niet onherroepelijk. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
4.2.1.2.
Onderzoek
De verdachte is de vader van [naam medeverdachte 2] , de partner van [naam medeverdachte 1] . Zij leeft met hem samen.
Het uitgavenpatroon van de dochter van de verdachte en haar partner kan zeer royaal genoemd worden. Zij hebben heel veel (contant) geld uitgegeven aan luxegoederen, onder meer dure auto’s, boten, sieraden, horloges, kleding en vakanties.
De dochter van de verdachte heeft geen eigen inkomen en het inkomen van [naam medeverdachte 1] , dat hij opgeeft aan de belastingdienst, kan dit luxe leven niet verklaren.
Verder is uit onderzoek gebleken dat in het huis van [naam medeverdachte 1] en de dochter van de verdachte een groot bedrag aan contanten is aangetroffen, een bedrag dat niet verklaard kan worden uit contante opnames van rekeningen van [naam medeverdachte 1] en zijn partner.
Uit informatie van de Justitiële Informatiedienst is gebleken dat [naam medeverdachte 1] meerdere antecedenten heeft ter zake van fraude, witwassen, valsheid in geschrifte en fiscale fraude omzetbelasting.
Op verzoek van [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte via zijn holding [naam onderneming 1] gedurende twee seizoenen (2013-2014 en 2014-2015) business-seats Feyenoord voor [naam medeverdachte 1] aangekocht en deze aan [naam medeverdachte 1] beschikbaar gesteld. Hiermee was een bedrag gemoeid van € 44.000,- (€ 22.000,- per seizoen). [naam medeverdachte 1] heeft de kosten van die plaatsen in contanten aan de verdachte betaald.
De verdachte heeft op 11 december 2013 een Jaguar ( [kentekennummer] ) aangeschaft. Hij heeft deze auto contant en zonder factuur afgerekend bij de dealer. Dit contante geld had de verdachte ontvangen van [naam medeverdachte 1] .
De verdachte heeft een belastingaanslag van ongeveer € 110.000,- opgelegd gekregen. Om deze schuld te kunnen voldoen heeft [naam medeverdachte 1] een bedrag van € 100.000,- over doen maken aan [naam bedrijf 1] in Dubai. Dit bedrijf heeft vervolgens een bedrag van € 99.968,- op rekening van de holding van de verdachte gestort. De verdachte heeft de belastingaanslag vervolgens vanuit de holding voldaan.
Het geld, waarmee de Jaguar, de business-seats en de belastingaanslag zijn betaald, is steeds afkomstig geweest van [naam medeverdachte 1] , de partner van de dochter van de verdachte.
4.2.1.3.
De vraag in deze zaak is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoonte witwassen of schuldwitwassen van de aan hem ten laste gelegde geldbedragen en goederen die met dat geld zijn aangeschaft.
4.2.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. De verdachte wist dat het geld geen legale herkomst had en de verdachte geeft verder geen verklaring over de herkomst van het geld dat daarbij is gebruikt. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld is een criminele herkomst.
4.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft via zijn holding gedurende twee seizoenen business-seats in het Feyenoordstadion ten behoeve van [naam medeverdachte 1] gekocht omdat deze plaatsen alleen door bedrijven kunnen worden aangeschaft en niet door privé personen. Hij heeft hiervoor van [naam medeverdachte 1] € 40.000,- contant ontvangen. Met dat contante geld heeft de verdachte vervolgens de Jaguar (oldtimer) aangeschaft.
Daarnaast heeft de verdachte van [naam medeverdachte 1] € 100.000,- ontvangen om zijn belastingaanslag te kunnen voldoen. De verdachte was zijns inziens ook gerechtigd tot het ontvangen van dat bedrag omdat hij nagenoeg zijn hele vermogen hypothecair aan zijn dochter had uitgeleend.
De verdachte heeft bij geen van deze transacties (voorwaardelijk) opzet gehad op (gewoonte)witwassen van crimineel geld van [naam medeverdachte 1] .
Hij is enkel door het verlies van zijn vrouw zoekende geweest. Hij heeft, nadat zijn holding feitelijk leeg was, zijn beeld van een goede oude dag niet los kunnen laten en hij heeft zijn dochter (en haar partner) ter wille willen zijn. Toen hij na het verstrekken van de hypothecaire lening aan zijn dochter echter zelf financieel klem kwam te zitten vanwege een zeer hoge belastingaanslag, heeft hij bij [naam medeverdachte 1] de oplossing voor zijn financiële problemen gezocht.
4.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.2.4.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
4.2.5.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van de door de verdachte ontvangen gelden rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die hij van [naam medeverdachte 1] heeft ontvangen.
4.2.5.1.
Wat wist de verdachte over de herkomst van de financiën van [naam medeverdachte 1] ?
De verdachte legt voor het eerst op de terechtzitting een verklaring af en onderschrijft het (te) luxueuze uitgavenpatroon van zijn dochter en haar partner. De verdachte heeft op de terechtzitting ook erkend dat hij al van af het begin van de relatie tussen zijn dochter en [naam medeverdachte 1] zijn twijfels heeft gehad over de legale herkomst van het geld van [naam medeverdachte 1] . Zijn inmiddels overleden vrouw was daar toentertijd al veel stelliger in en waarschuwde hem toen al dat de inkomsten van [naam medeverdachte 1] niet uit legale bron afkomstig konden zijn.
De stelling van de verdachte dat hem pas ná de doorzoekingen in juni 2015 de schellen van de ogen zijn gevallen en hij toen pas wist dat het geld van [naam medeverdachte 1] een criminele herkomst had, volgt de rechtbank niet. Immers, terwijl [naam medeverdachte 1] en de dochter van de verdachte er zichtbaar een zeer luxe levensstijl op na hielden, waarbij de verdachte al de nodige vraagtekens had, bleken zij toch niet in staat om via een reguliere (hypotheek)bank financiering voor hun woning te verkrijgen.
Ook het oorspronkelijke plan dat de verdachte slechts de helft van de financiering op zich zou nemen bleek voor hen niet haalbaar, waarna een beroep op de verdachte werd gedaan om de volledige woning te financieren. Vanaf dat moment heeft de verdachte dan ook al geweten dat [naam medeverdachte 1] en zijn dochter kennelijk niet over (voldoende) legale inkomstenbronnen of vermogen konden beschikken om het huis te kunnen betalen, dit alles in schril contrast met het feitelijke uitgavenpatroon.
Dat de verdachte zich dat ook heeft gerealiseerd blijkt onder andere uit de wijze waarop hij in augustus/september 2014 met [naam medeverdachte 1] spreekt over het bedrag van € 100.000,- dat hij ten behoeve van het betalen van de belastingaanslag heeft ontvangen. Hij heeft gezien dat een bedrijf, waarmee hij geen enkele relatie onderhield, een bedrag van bijna € 100.000,- naar hem had overgeboekt. In januari 2015 spreekt hij zijn dochter en [naam medeverdachte 1] er op aan, en zegt dat daartegenover nog wel een factuur in zijn boekhouding moet komen om problemen met de belastingdienst te voorkomen. Als die factuur er dan niet blijkt te zijn, wordt de verdachte door zijn dochter verwezen naar [naam medeverdachte 3] om te kijken of die er nog iets van kan maken. Daarbij raadt zij hem dan wel aan dit niet via de telefoon te bespreken.
Dat de verdachte niet alleen wist van de criminele herkomst van het geld van [naam medeverdachte 1] en dat deze verhuld moest worden, volgt onder andere uit een gesprek dat hij in maart 2015 heeft met zijn dochter. Hij spreekt dan over
“het geld dat van het werk van [naam medeverdachte 1] nog moest binnenkomen”waarop zijn dochter antwoordt dat dat geld er nog niet was,
“omdat dat spul nog moest binnenkomen”. Zij vertelt hem dat het geld
“alleen niet via Rusland komt, want dan staat het weer vast. Doen het wel via een ander land”.
Ook in een gesprek op 2 juni 2015 spreekt de verdachte uitgebreid met zijn dochter over de zaken van [naam medeverdachte 1] en dat het geld niet op de rekening binnen komt, waarna zijn dochter hem waarschuwt hierover niet over de telefoon te praten, hetgeen de verdachte begrijpt.
Hij beaamt ook dat anderen, zoals [naam medeverdachte 3]
(rechtbank: [naam medeverdachte 3] ), genoeg schuld aan [naam medeverdachte 1] hebben, maar dat dat geen schulden zijn waar je een deurwaarder op kan zetten. Het betreft geld dat
“niet bestaat”.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode, dus ook al vóórdat de doorzoekingen bij de verdachte en [naam medeverdachte 1] hebben plaatsgevonden, heeft geweten dat de inkomsten van [naam medeverdachte 1] geen legale herkomst hadden.
Deze wetenschap van de verdachte weegt de rechtbank ook mee bij de beoordeling van de navolgende transacties.
De Jaguar
De verdachte heeft bekend dat hij de Jaguar bij [naam bedrijf 2] voor € 40.000,- heeft gekocht met contant geld. Het contante geld is hem door [naam medeverdachte 1] gegeven. Dit wordt bevestigd door een bij de verdachte gevonden briefje waar onder meer op staat “
aankoop Jaguar 40.000” en daarbij handgeschreven “
contant” en “
40.000 via [naam medeverdachte 1]”, alsmede een handgeschreven briefje met daarop “
al van [naam medeverdachte 1] ontvangen 40.000 (voor oldtimer)”.
De stelling van de verdachte dat dit door [naam medeverdachte 1] gegeven contante bedrag de verrekening betrof van de door voor [naam medeverdachte 1] geregelde Feyenoord business–seats volgt de rechtbank niet. Niet alleen is dit niet goed te rijmen met hetgeen de verdachte zelf in zijn aantekeningen heeft genoteerd, maar ook sluit dit niet aan bij de hoogte van de schuld waarmee volgens hem verrekend zou zijn. Deze plaatsen worden immers per seizoen (vooruit) betaald, zodat [naam medeverdachte 1] hem op dat moment nog maar € 22.000, verschuldigd zou zijn geweest. Ook zijn dochter vertelt tegen de politieel infiltrant dat [naam medeverdachte 1] de Jaguar contant betaald heeft.
De rechtbank verwijst naar de hierboven omschreven wetenschap van de verdachte omtrent de herkomst van het geld van [naam medeverdachte 1] . Deze wetenschap in combinatie met de contante betaling van de auto, zonder factuur, terwijl de verdachte eerdere aankopen van auto’s wel altijd per bank en met een factuur heeft betaald, leiden de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte de criminele herkomst van het geld kende en deze bewust heeft willen verhullen. Hij heeft hiermee opzettelijk geld van [naam medeverdachte 1] witgewassen.
Business-seats Feyenoord
De verdachte heeft via [naam onderneming 2] voor [naam medeverdachte 1] voor de seizoenen 2013-2014 en 2014-2015 vier Feyenoord business-seats aangeschaft. Tegenover de politieel informant heeft de verdachte verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem hiervoor contant terugbetaalde.
De wetenschap van de verdachte omtrent de herkomst van het geld van [naam medeverdachte 1] in combinatie met de verhullende financieringswijze van die zitplaatsen via de holding van de verdachte maakt dat de verdachte hiermee opzettelijk geld van [naam medeverdachte 1] heeft witgewassen.
De belastingaanslag
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [naam medeverdachte 1] via een constructie waarbij gebruik is gemaakt van een rekening van een brievenbusonderneming in Dubai, [naam bedrijf 1] , een bedrag van ongeveer € 100.000,- heeft laten storten op de rekening van de holding van de verdachte. Met dit geld heeft de verdachte vervolgens een belastingaanslag betaald. De hierboven geschetste wetenschap van de verdachte in combinatie met de gebruikte verhullende betalingsconstructie maakt dat de verdachte ook hier met [naam medeverdachte 1] opzettelijk diens crimineel geld heeft witgewassen.
4.2.6.
Conclusie
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat telkens het geld van [naam medeverdachte 1] afkomstig was en dat - zoals hiervoor is overwogen - het niet anders kan zijn dan dat het geld onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Middels de voren beschreven constructies werd het geld van de verdachte in het normale betalingsverkeer gebracht waarbij de criminele herkomst van het geld werd verhuld. Dit gebeurde in nauwe en bewuste samenwerking met [naam medeverdachte 1] zodat sprake is van medeplegen.

5.Bewijswaardering feit 2, zaak WOD Norinco

5.1.
Het standpunt van de verdediging
Er heeft zich een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voorgedaan. Dit dient te leiden tot vrijspraak als gevolg van bewijsuitsluiting van de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, te weten het verkrijgen van het vuurwapen. Er is sprake geweest van pseudokoop als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, Sv, waarvoor geen rechtsgeldig bevel is afgegeven. Gewezen is op de bewuste aansturing door de infiltranten op het wegnemen van het vuurwapen bij de verdachte.
5.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Van een pseudokoop is geen sprake, omdat er geen overeenkomst tot stand gekomen is tussen de politieel informanten en verdachte. Als een bevel pseudokoop wel was vereist, dan kan volstaan worden met de constatering dat er sprake is van een vormverzuim.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of sprake is van pseudokoop als bedoel in artikel 126i Sv. Vaststaat dat op 9 juni 2015 de verdachte tegen de politieel informant heeft gezegd: “
Ik heb nog zo’n pistool van [naam medeverdachte 1] bij mij liggen”. Op 10 juni 2015 heeft de verdachte volgens de politioneel informant nogmaals verteld “
dat hij ook nog een pistool van [naam medeverdachte 1] bij hem thuis had liggen en dat als ik er nog iets voor kon krijgen het altijd mooi meegenomen was”. Hierop zijn de verdachte en de politioneel informant naar de woning van de verdachte gereden. Hier heeft de verdachte het vuurwapen overhandigd aan de politioneel informant, die het vervolgens heeft meegenomen. Later op die dag is door de politioneel informant € 600,- overhandigd aan de dochter van de verdachte met de mededeling dat dit de waarde van het wapen was.
Gelet hierop is sprake van een situatie waarin de politioneel informant heeft voorgewend het vuurwapen te willen afnemen en dit – zo mogelijk – te gelde te maken. Hierover heeft hij met de verdachte afspraken gemaakt. Dat op dat moment nog niet vaststond of de verkoop ook daadwerkelijk gerealiseerd zou kunnen worden en dat de opbrengst niet aan de verdachte maar aan een ander zou worden gegeven doet aan de aard en strekking van die overeenkomst niet af. Evenmin brengt het feit dat de politioneel informant slechts de intentie had het vuurwapen uit het verkeer te halen hierin verandering. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van pseudokoop.
Op grond van artikel 126i Sv, bezien in samenhang met artikel 126g, zesde tot en met het achtste lid Sv, was voorafgaand aan deze pseudokoop een bevel van de officier van justitie vereist. Van een dergelijk bevel is echter niet gebleken. Vaststaat dat dit bevel pas op 17 juli 2015 is afgegeven (en de schriftelijke aanvraag daartoe op 18 juli 2015 is gedaan), dus geruime tijd nadat het vuurwapen op 10 juni 2015 al in beslag was genomen. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv op.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of en zo ja welk rechtsgevolg hieraan verbonden moet worden. Vooropgesteld wordt dat door de verdediging niet concreet is aangeven op welke wijze de verdachte in zijn belangen zou zijn geschaad. De enkele stelling van de raadsman dat het hier gaat om de meest vergaande opsporingsmiddelen die naar hun aard een inbreuk leveren op de grondrechten van verdachte als bedoeld in artikel 6 en 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt niet zonder meer gevolgd.
De rechtbank constateert als eerste dat de verdachte door het verzuim op geen enkele manier in zijn verdedigingsbelangen, die het recht op een eerlijk proces moeten waarborgen, dan wel in zijn belangen die zijn recht op privacy beschermen is geschaad.
Bij de beoordeling van de ernst van het verzuim wordt voorts gelet op de omstandigheden waaronder het verzuim is begaan, waarbij de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een belangrijke rol spelen.
De rechtbank houdt in dat kader rekening met het feit dat het initiatief tot de actie bij de verdachte heeft gelegen en dat deze niet tot ander handelen is bewogen dan hijzelf al deed of van plan was. Daarnaast is van belang dat de politieel informanten stuitten op een vuurwapen dat een gevaar vormt voor de samenleving en daarom onverwijld uit het maatschappelijk verkeer gehaald moest worden. Zij hebben gelet hierop gehandeld zoals in beginsel van iedere politieambtenaar verwacht mocht worden, zeker nu de verdachte al had aangegeven van het vuurwapen af te willen.
In dit kader is echter in het bijzonder relevant dat de politieel informanten al langere tijd werkzaam waren onder dekmantel en zij hun vertrouwenspositie die zij met de verdachte en zijn omgeving hadden opgebouwd moesten zien te behouden. Het in beslag nemen van het wapen op de gebruikelijke wijze, zou die dekmantel teniet hebben gedaan.
Voor de sanctie van bewijsuitsluiting is dan ook slechts plaats indien door de onrechtmatige bewijsvergaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel als rechtsstatelijke waarborg en middel om toekomstige vergelijkbare schendingen te voorkomen in aanzienlijke mate is geschonden. Gelet op de vorenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is.
Gelet hierop wordt volstaan met de constatering dat een vormverzuim is geschonden en wordt het verweer tot bewijsuitsluiting verworpen.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
5.3.1.
Conclusie
Bewezen is het onder 1 en 2 ten laste gelegde.

6.Bewezenverklaring

In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 11 december 2013 tot en 31 juli 2015, te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland), althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader, een goed, te weten een
grootgeldbedrag en een personenauto en business seats verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
en/ofde herkomst verhuld, te weten:
- op of omstreeks 11 december 2013 een personenauto te weten een Jaguar, kenteken [kentekennummer] en
- in de periode 12 oktober 2013 tot en met 31 juli 2015, business seats Feyenoord, voor de seizoenen 2013-2014 en 2014-2015 en
- in de periode van 09 augustus 2014 tot en met 30 september 2014 een geldbedrag van in totaal EUR 100.000,- terwijl hij, verdachte, wist, dat voornoemd geldbedrag
, business seatsen personenauto, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 8 december 2014 tot en met 10 juni 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, Categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Norinco (North China Industries), model NP 30, kaliber .45 ACP, serienummer [serienummer] , voorhanden heeft gehad en op 10 juni 2015 heeft overgedragen aan een politiële informant.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;

2.
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar

9.Motivering straffen

9.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door een Jaguar ter waarde van € 40.000,- en twee seizoenen business seats bij Feyenoord ter waarde van
€ 44.000,- te betalen met contant geld dat hij van de partner van zijn dochter had ontvangen. Tevens heeft de verdachte een bedrag van € 100.000,- witgewassen.
Toen de verdachte van de belastingdienst een aanslag kreeg van ruim € 100.000,- en hij de middelen niet meer had om dit te bedrag te betalen, heeft hij de partner van zijn dochter die gelden op zijn bankrekening laten storten middels een financiële constructie via het buitenland zonder dat van een legale herkomst van die gelden gebleken is.
Dit zijn ernstige feiten. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Tevens heeft de verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Vuurwapens worden steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige misdrijven, hetgeen het gevoel van onveiligheid binnen de samenleving doet toenemen. Daarnaast brengt de ongecontroleerde aanwezigheid van wapens en munitie in de samenleving een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee. Hiertegen dient derhalve streng te worden opgetreden.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank realiseert zich dat in de regel voor het voorhanden hebben van een vuurwapen alleen al, gelet op de ernst van een dergelijk feit, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. De rechtbank ziet echter gronden om daar in deze zaak van af te wijken.
Zo geldt immers dat de verdachte alleen op verzoek van zijn dochter en haar partner het wapen enige tijd in zijn schuur heeft bewaard; zelf had hij daarbij geen verderstrekkende intenties.
De verdachte heeft verder zijn hele leven hard gewerkt en zijn eigen onderneming opgebouwd. Toen hij met pensioen was gegaan en zijn echtgenote kwam te overlijden, heeft hij ervoor gekozen om het vermogen uit zijn onderneming, dat voor zijn oude dag bestemd was, te gebruiken om zijn dochter een hypotheek te verstrekken. Toen zijn dochter en haar partner echter niet aan hun betalingsverplichtingen (hypotheekrente en aflossingen) konden of wilden voldoen, is de verdachte aan het einde van zijn financiële reserves gekomen.
Hij heeft toen vanuit die situatie bewust de criminele gelden van de partner van zijn dochter gebruikt om een (forse) belastingaanslag mee te voldoen en om de door hem geliefde ‘old timer’ te kopen. Ook hoopte hij zo de dividendbelasting te ontlopen, die hij had moeten betalen wanneer hij zijn geld rechtstreeks uit zijn holding had willen opnemen.
Enerzijds werd hij er dus ook zelf beter van en was hij bereid om de belangen van de samenleving opzij te zetten op het moment dat het hem goed uit kwam, anderzijds is de verdachte, die al op leeftijd is, zijn hele leven niet met politie of justitie in aanraking geweest en heeft hij een geheel blanco strafblad. Hij is ook na het bewezenverklaarde feit niet meer met justitie in aanraking gekomen.
Tevens wordt in de strafmaat meegewogen dat het na de aanhouding van de verdachte lange tijd heeft geduurd voor de zaak op zitting is behandeld.
Hierin wordt aanleiding gezien om in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en een taakstraf van maximale duur. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

10.In beslag genomen voorwerpen

10.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen personenauto van het merk Jaguar met kenteken [kentekennummer] verbeurd te verklaren (nummer 2 op de lijst), het pistool van het merk Norinco (nummer 1a op de lijst) te onttrekken aan het verkeer en de onder 4 tot en met 12 genoemde voorwerpen op de lijst terug te geven aan de verdachte.
10.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
10.3.
Beoordeling
In bijlage III is opgenomen de lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
De rechtbank constateert dat op de onder 1 tot en met 3 genoemde voorwerpen, het gaat dan om twee Jaguars en een geldbedrag van € 2.000,-, conservatoir beslag is gelegd.
Ten aanzien van deze voorwerpen zal de rechtbank geen beslissing nemen nu er conservatoir beslag is in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Uit de wet en jurisprudentie volgt dat op een zodanig beslag geen beslissing bij einduitspraak in de strafzaak mogelijk is.
Het in beslag genomen pistool van het merk Norinco (nummer 1a op de lijst) zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet.
Ten aanzien van de overig inbeslaggenomen zaken (vermeld onder 4 tot en met 12 op de aangehechte lijst) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte, zijnde degene bij wie dit in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat
deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 (twee) jaar, na te melden voorwaarde overtreedt;
stelt als voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: een pistool, merk Norinco (nummer 1a op de lijst)
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen vermeld onder 4 tot en met 12 op de lijst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
(Witwassen [naam verdachte] )
hij
op diverse tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2013 tot en
31 juli 2015, te Rotterdam en/of Berkel en Rodenrijs (gemeente
Lansingerland), althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), een
goed,
te weten een of meerdere grote geldbedrag(en) en/of (een) personenauto('s)
en/of business seats
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
althans de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de
rechthebbende op een goed, te weten een of meerdere grote geldbedrag(en) en/of
(een) personenauto('s) en/of business seats, was of wie voornoemd geldbedrag,
althans enig geldbedrag en/of een personenauto's en/of business seats,
voorhanden had,
te weten:
- in of omstreeks de periode 8 december 2014 tot en met 09 juni 2015 een
geldbedrag van in totaal EUR 1.000.000,- (ZD [naam verdachte] ) en/of
- op of omstreeks 11 december 2013 een personenauto te weten een Jaguar,
kenteken [kentekennummer] (ZD [naam verdachte] ) en/of
- in of omstreeks de periode 12 oktober 2013 tot en met 31 juli 2015,
business seats Feyenoord, althans (meerdere) (een) geldbedrag(en) voor de
seizoenen 2013-2014 en/of 2014-2015 en/of 2015-2016 (ZD [naam verdachte] )
en/of
- in of omstreeks de periode van 09 augustus 2014 tot en met 30 september 2014
een geldbedrag van in totaal EUR 100.000,- (ZD [naam verdachte] )
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
voornoemde geldbedrag(en), althans enig geldbedrag en/of een personenauto,-
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
(Wapens WOD - Deelonderzoek A)
hij,
in of omstreeks de periode van 8 december 2014 tot en met 10 juni 2015 te
Rotterdam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een wapen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, Categorie III, onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3
van die wet in de vorm van een pistool van het merk Norinco (North China
Industries), model NP 30, kaliber .45 ACP, serienummer [serienummer] ,
voorhanden heeft gehad en/of (vervolgens) op of omstreeks 10 juni 2015 heeft
overgedragen aan een politiële informant.
(artikel 26 en/of 31 jo 55 van de Wet wapens en munitie jo artikel 47 Wetboek
van Strafrecht)
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 31 lid 1 Wet wapens en munitie