5.2.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
5.2.1.1.
Onderzoek
De partner van de verdachte, [naam medeverdachte 1] , wordt verdacht van invoer of handel in verdovende middelen en witwassen, gewoonte witwassen dan wel schuldwitwassen. Uit onderzoek is vooralsnog gebleken dat [naam medeverdachte 1] mogelijk betrokken is bij de invoer van cocaïne in Nederland en bij het witwassen van grote contante geldbedragen, al dan niet via buitenlandse constructies. Bij vonnis van 4 juli 2017 is [naam medeverdachte 1] voor deze feiten veroordeeld. Het vonnis is nog niet onherroepelijk. Tegen het vonnis is hoger beroep ingesteld.
De verdachte woont met [naam medeverdachte 1] samen. Het uitgavenpatroon van beiden kan zeer royaal genoemd worden. Uit het dossier komt naar voren dat zij heel veel (contant) geld hebben uitgegeven aan luxegoederen, onder meer dure auto’s, boten, sieraden, kleding en vakanties.
Witwassen € 348.125,-
In de woning van de verdachte en [naam medeverdachte 1] zijn op meerdere plaatsen grote contante geldbedragen aangetroffen (in totaal € 348.125,-).
Het grootste gedeelte daarvan, ruim € 305.000,-, is in drie zakken aangetroffen, weggestopt in de inloopkast in de zogenaamde “panic room”, te weten € 560,- in een vuilniszak, € 960,- in een rode zak en € 304.060,- in een plastic tas van Marlies Dekkers .
Dit bedrag is samengesteld uit verschillende coupures: een zeer grote hoeveelheid briefjes van € 20,- en € 50,-, maar ook 1101 briefjes van € 100,-, 100 briefjes van € 200,- en 86 briefjes van € 500,-. Dit bedrag aan contant geld kan niet verklaard worden door contante opnames van bankrekeningen van de verdachte en [naam medeverdachte 1] .
De verdachte is getrouwd geweest met [naam voormalige echtgenoot verdachte] . [naam voormalige echtgenoot verdachte] is op 24 mei 2010 overleden en de verdachte had toen, zoals blijkt uit de aangifte erfbelasting, geen eigen vermogen.
De nalatenschap van [naam voormalige echtgenoot verdachte] betrof het vermogen in de onderneming [naam onderneming 1] . Dit vermogen is geplaatst op bank- en effectenrekeningen te name van de verdachte. In de periode van 1 januari 2010 tot 9 juni 2015 is van die rekeningen in totaal slechts € 19.159,- opgenomen.
Onderzoek van de bankrekeningen, die op naam van de verdachte en/of [naam medeverdachte 1] staan, laat zien dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met 15 oktober 2014 een bedrag van in totaal € 410.930,- aan contante stortingen heeft plaatsgevonden tegenover een bedrag van € 17.299,- aan contante opnames.
BMW X6
Op 13 maart 2013 is een BMW X6 voorzien van het kenteken [kentekennummer] op naam gesteld van de verdachte, weduwe van [naam voormalige echtgenoot verdachte] .
Tijdens de doorzoeking van een bij [naam medeverdachte 3] verdachte in gebruik zijnde kantoorruimte aan de [adres] te Barendrecht is in de e-mailbox van [naam medeverdachte 3] een e-mail aangetroffen tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 2] stuurt als bijlage bij deze e-mail een Excel bestand met daarin bankmutaties. Dit bestand bevat bankmutaties van de Liechtensteinse bankrekening [rekeningnummer bank] ten name van [naam onderneming 2] , waaronder ook de betaling van € 81.004,10 op 28 maart 2013 onder vermelding van " [naam 1] , agreement date 08.03.13". De betaling wordt gedaan aan [naam autobedrijf] , de leverancier van de BMW X6 aan de verdachte.
Voorafgaand aan die betaling werd in de periode tussen 26 maart 2013 en 28 maart 2013 op de rekening van [naam onderneming 2] in totaal € 90.000,- ontvangen van een Belgische
rechtspersoon [naam rechtspersoon] .
In de administratie van Automobielbedrijf [naam autobedrijf] is de binnenkomende
betaling welke afkomstig was van bankrekeningnummer [rekeningnummer bank] ten name van [naam onderneming 2] gekoppeld aan de koopovereenkomst met betrekking tot de BMW X6.
Tussen de verdachte, haar overleden man [naam voormalige echtgenoot verdachte] en/of zijn ondernemingen kon geen relatie worden gelegd met [naam onderneming 2] , haar Liechtensteinse bankrekening en/of andere ondernemingen en/of bankrekeningen in Liechtenstein.
5.2.1.2.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden
De vraag in deze zaak is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van (gewoonte)witwassen of schuldwitwassen van het aan haar onder 4 ten laste gelegde geldbedrag en de onder 1 bedoelde aanschaf van de BMW X6.
5.2.4.Het oordeel van de rechtbank
5.2.4.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
5.2.4.2.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van € 348.125,- in contanten?
De hiervoor weergegeven feiten omstandigheden, waaronder de grote hoeveelheid aangetroffen contant geld in diverse, deels ongebruikelijk grote, coupures en de wijze waarop dat geld was verborgen, zijn van dien aard dat zij een vermoeden van een criminele herkomst van het bij de verdachte aangetroffen contante geld (€ 348.125,-) rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
5.2.4.3.
De verklaring van de verdachte over de herkomst van het contante geld.
Ten aanzien van het contante geld dat bij de verdachte in de woning is aangetroffen heeft de verdachte aangevoerd dat dit afkomstig is uit de nalatenschap van haar overleden man, [naam voormalige echtgenoot verdachte] . Na zijn overlijden zou de verdachte een kistje hebben aangetroffen met daarin een bedrag van € 382.000,-- en een briefje van haar man, waarin hij aangeeft haar niet onverzorgd te hebben willen achterlaten.
De verdachte zegt dat haar overleden man dit geld vergaard zou kunnen hebben door het afromen van de overgebleven contante bedragen die als handgeld aan de chauffeurs in de transportonderneming van haar vader werden meegegeven. Enig onderzoek daarnaar heeft zij nooit gedaan.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat deze aanzienlijke hoeveelheid contant geld niet kan worden verklaard uit (legale) contante opnamen uit de transportonderneming van de vader van de verdachte, waarvan haar overleden echtgenoot medeaandeelhouder was.
De verklaring van de verdachte dat haar overleden echtgenoot dit contante bedrag zou hebben vergaard met het afromen van de contante bedragen die aan de chauffeurs in de transportonderneming zouden zijn meegegeven, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. De verdachte heeft dit op geen enkele manier onderbouwd. en ook overigens blijkt dit niet uit de financiële administratie van de betreffende onderneming. Mede gelet op het tijdsverloop (meer dan acht jaar) is dit nu ook redelijkerwijs niet meer verifieerbaar.
Dat de contanten bij de verdachte in huis afgeroomd handgeld van de chauffeurs zouden hebben betroffen, wordt verder gelogenstraft door de aangetroffen coupures, te weten biljetten van € 100,-, € 200,- en € 500,-. Dergelijke biljetten worden in het regluiere economische verkeer al niet of nauwelijks gebruikt, laat staan dat dergelijke coupures zouden zijn “overgebleven” van het handgeld van de chauffeurs.
Daar komt bij dat de verdachte het geld, toen zij dit acht jaar geleden na het overlijden van haar man zou hebben aangetroffen, niet aan de belasting heeft opgegeven of daarna in enige aangifte als vermogen heeft opgegeven al dan niet in het kader van het afwikkelen van de erfenis van haar echtgenoot. Hiermee heeft de verdachte de legale herkomst van dit bedrag dan ook niet verklaard.
Het aanbod van de verdachte ter terechtzitting om nu alsnog het origineel van het handgeschreven briefje, dat zij toeschrijft aan haar overleden echtgenoot, over te leggen en voor onderzoek aan te bieden acht rechtbank niet alleen onvoldoende, maar is ook te laat.
Zo de echtheid van het briefje en de datering daarvan na acht jaar nog op betrouwbare wijze zouden kunnen worden vastgesteld, kunnen de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de herkomst van het genoemde geld na zoveel jaren niet meer redelijkerwijs worden onderzocht en geverifieerd. Behoudens het boekenonderzoek van de onderneming, dat wel heeft plaatsgevonden, biedt het briefje ook onvoldoende aanknopingspunten voor nader onderzoek. De rechtbank is van oordeel dat deze onmogelijkheid voor rekening komt van de verdachte. Het openbaar ministerie heeft haar immers direct nadat zij op dat briefje een beroep deed, gevraagd dat briefje voor nader onderzoek over te leggen, maar de verdachte heeft dit tot aan de terechtzitting steeds geweigerd.
Het vermoeden van een criminele herkomst van het geld is daarmee door de verdachte niet weerlegd. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de contante geldbedragen die in de woning van de verdachten zijn aangetroffen, afkomstig zijn van enig misdrijf.
5.2.4.4.
Wat wist de verdachte over de herkomst van de financiën van [naam medeverdachte 1] ?
De verdachte wist van de aanwezigheid van het geld in de woning en de wijze waarop dit in de woning was verborgen.
De verdachte noemt zich weliswaar de “rechthebbende” van dit geld, maar onderzoek toont aan dat zij dit zelf nooit op een legale wijze in contanten heeft opgenomen van haar rekening.
Vervolgens heeft zij naar eigen zeggen dit geld in haar huis verborgen en buiten het zicht en de controle van de fiscus en/of justitie gehouden. Hiermee acht de rechtbank bewezen dat bij de verdachte de opzet op het witwassen van dit geld heeft bestaan.
Dat de verdachte ook wist dat ook haar partner geen legale bron van inkomsten had blijkt onder meer uit haar verzuchting dat de scheiding tussen [naam medeverdachte 1] en zijn toenmalige echtgenote [naam echtgenote] niet gerealiseerd kon worden totdat bij hem van een legale bron van inkomsten zou kunnen blijken. Op 16 april 2015 antwoordt zij nog naar aanleiding van de opmerking van de informant, dat [naam medeverdachte 1] dan wel voor inkomsten moet zorgen, dat hij dat zeker moest doen, maar dat die boekhouder maar moest zorgen dat er ergens op een normale manier geld binnen moest komen op papier en dat er nu wel geld binnenkwam maar niet netjes. Op de vraag of de ex-echtgenote van [naam medeverdachte 1] op de hoogte was van zijn werkzaamheden antwoordde de verdachte dat die wel wat wist, maar lang niet zoveel als zijzelf.
Ook op de vraag of [naam medeverdachte 1] niet na een volgende grote slag zou willen stoppen antwoordde de verdachte “ja dat wel, maar dan volgend jaar of zo”. Hierop zei zij dat wellicht haar zoon [naam zoon] de zaken wel over zou kunnen nemen. Op de vraag of zij dat wel wilde zei de verdachte onder meer: “we hebben hem getest door hem pillen te laten verkopen toen we nog het oude huis woonden. Hij heeft die toen op straat verkocht, toen hij terugkwam met het geld bleek het vals zijn.” Ook hieruit volgt dat de verdachte zicht had op de illegale aard van de activiteiten van [naam medeverdachte 1] .
De verdachte noemt zichzelf een “gangstervrouwtje”. Dat dit niet enkel grappig bedoeld is, zoals de verdachte stelt, maar dat zij zich terdege bewust is geweest van de illegale handel en wandel van [naam medeverdachte 1] , blijkt uit het feit dat zij naar aanleiding van de detentie van haar partner aangeeft “natuurlijk lopen we risico’s met wat we doen en ik heb altijd in mijn achterhoofd gehouden dat dit een keer kon gebeuren” en “weet je, [naam medeverdachte 1] is zo’n type dat als hij gepakt wordt door de politie dat hij gelijk breekt en alles bekent. Ik ben niet zo snel onder de indruk, als ze mij zouden pakken hou ik gewoon mijn mond dicht. Ik ben zelf in deze wereld gestapt, dus ja”.
Op grond van het bovenstaande concludeert rechtbank dat de verdachte op de hoogte is geweest van het feit dat het contante geld afkomstig was uit enig misdrijf en zij de illegale herkomst van die contante gelden heeft verhuld.
5.2.4.5.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen met betrekking tot de BMW X6?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de BMW X6 van de verdachte is aangekocht door inruil van een BMW X5 van de verdachte in combinatie met een bijdrage van [naam medeverdachte 1] van € 81.000,-. Dit bedrag is op de rekening van de betreffende autodealer gestort via een Liechtensteinse bankrekening op naam van een Panamese vennootschap genaamd [naam onderneming 2] . Voorafgaand aan deze betaling is door middel van ‘underground banking’ contant geld op de Panamese rekening gestort.
De hiervoor weergegeven feiten omstandigheden zijn van dien aard dat zij een vermoeden van een criminele herkomst van het bedrag van € 81.000,- rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van dit geldbedrag.
5.2.4.6.
De verklaring van de verdachte over de financiering van de BMW X6.
De verdachte heeft zich ten aanzien van de herkomst van het geld beperkt tot haar verklaring dat ze haar eigen BMW X5 had ingeruild, dat “alles al was geregeld” en dat ze de BMW X6 direct mee mocht nemen. Van de criminele herkomst van het bedrag van € 81.000,- dat bijbetaald moest worden en de route waarlangs dat geld is betaald, was zij niet op de hoogte. De verdachte verklaart ter zitting dat zij zich ook nooit heeft afgevraagd wie dat ging betalen. Zij heeft daar niet naar gevraagd.
De verdachte heeft op de terechtzitting geen helderheid willen of kunnen geven over de herkomst van het geld. Het vermoeden van een criminele herkomst van het geld is daarmee door de verdachte niet weerlegd. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat het bedrag van € 81.000,- afkomstig is van enig misdrijf.
5.2.4.7.
Wetenschap en opzet op witwassen van de verdachte?
Blijkens de processen-verbaal van de politieel informanten is de verdachte wel degelijk van de wijze van financieren van de BMW X6 op de hoogte geweest. De verdachte heeft namelijk tegenover de politieel informanten verklaard dat de BMW X6 van haar is, omdat zij de X5 gewoon zelf heeft betaald en heeft ingeruild voor de X6, maar dat [naam medeverdachte 1] een stuk heeft bijbetaald.
Met betrekking tot de route die het geld heeft gevolgd geeft zij aan dat de ‘ [naam 2] ’ in Panama “een soort financieel iets is in Panama” en dat hij
(rechtbank: [naam medeverdachte 1] )het geld “aan een of andere Hindoestaan heeft gegeven en die er dan weer voor zorgt dat het in Panama op rekening kwam. En vervolgens heeft [naam medeverdachte 1] het geld vanaf daar weer over gemaakt”. Wanneer de politieel informant dan aangeeft dat dit underground banking wordt genoemd en dat men dan een bepaald percentage betaalt om te zorgen dat het ergens anders op rekening komt, hoort deze de verdachte zeggen “ja dat klopt, daar heb ik [naam medeverdachte 1] wel eens wat over horen zeggen. Ik geloof dat [naam medeverdachte 1] 10% moest betalen toen”.
Dat zij zich er ook van bewust is geweest dat de herkomst van het geld verborgen moest blijven, blijkt ook uit haar reactie toen zij van de autodealer een kopie van de factuur de BMW X6 onder ogen kreeg. De politieel informant hoorde dat zij bij het zien daarvan zei “Oh God, oh God, Panama dat is toch niet goed”.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor al is besproken ten aanzien van de wetenschap van de verdachte omtrent de wijze waarop [naam medeverdachte 1] zijn inkomsten verwierf, brengt het feit dat voor de aanschaf gebruik is gemaakt van geld van [naam medeverdachte 1] en een constructie met een Panamese vennootschap en een Liechtensteinse bankrekening is gehanteerd mee, dat door de verdachte en onder meer [naam medeverdachte 1] handelingen zijn verricht die er naar hun uiterlijke verschijningsvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het geld dat voor de aankoop van de BMW X6 is gebruikt, en daarmee de BMW X6 zelf, te verbergen of te verhullen.
Deze constructie is voor de verdachte en [naam medeverdachte 1] uitgevoerd door de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] . Dat zowel de verdachte als [naam medeverdachte 1] van deze werkwijze op de hoogte waren, blijkt uit hetgeen de verdachte daarover heeft opgemerkt tegen een van de politieel informanten. Er is dan ook sprake van opzet op witwassen daarvan met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] . Door middel van deze constructie werd geld in het normale betalingsverkeer gebracht en werd de criminele herkomst van het geld verhuld. Dit gebeurde in nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] , zodat sprake is van medeplegen.
Ook dit feit kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Dat de verdachte een gewoonte zou hebben gemaakt van het aanschaffen van auto’s met crimineel geld is verder niet gebleken. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.