ECLI:NL:RBROT:2018:5653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
10/750242-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake witwassen in de zaak Doussie

Op 13 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van € 410.000,-. De zaak, die onder het parketnummer 10/750242-16 viel, betrof de financiering van de aankoop van een woning door de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een hypothecaire lening van € 410.000,- heeft ontvangen van een onbekende Russisch sprekende man, die als hypotheeknemer was vermeld. De lening was onderdeel van een constructie om de criminele herkomst van het geld te verhullen. De verdachte had geen reguliere hypothecaire lening kunnen krijgen vanwege zijn strafrechtelijk verleden en heeft verklaard dat de lening door een medeverdachte was verstrekt als tegenprestatie voor hulp bij het stoppen van afpersingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, gezien de ongebruikelijke wijze waarop de lening tot stand was gekomen en het feit dat hij nooit rente of aflossingen had betaald. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van witwassen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750242-16
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] ,
[woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 6 juni 2018 en van 29 juni 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Solingen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

4.Het verzoek van de raadsman

Het verzoek
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank niet tot vrijspraak van het aan de verdachte tenlastegelegde komt, de heer [naam medeverdachte 1] alsnog op te roepen om als getuige te worden gehoord. De raadsman stelt daartoe dat de rechter-commissaris weliswaar op 23 mei 2018 in kennis is gesteld van het feit dat [naam medeverdachte 1] niet wenst mee te werken aan dit verhoor, maar dat artikel 6, derde lid aanhef en onder d van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) meebrengt dat de verdediging recht heeft op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het horen van de getuige [naam medeverdachte 1] van belang is voor de beantwoording van de eerste vraag van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering in deze zaak.
De beoordeling
Vooropgesteld wordt dat er voor de verdachte een gerechtvaardigd verdedigingsbelang bestaat bij het horen van de getuige [naam medeverdachte 1] . Het is echter de vraag in hoeverre dit belang moet wijken voor het belang van de afdoening van deze strafzaak binnen een aanvaardbare termijn.
Op 7 december 2016 is [naam medeverdachte 1] door de politie uitgenodigd om als verdachte in het onderzoek Doussie (zaaksdossiers Mops en Setter) te worden gehoord. [naam medeverdachte 1] had echter zijn laatst bekende woonadres, [adres] te Rotterdam, verlaten en zich daar laten uitschrijven wegens vertrek naar het buitenland.
De raadsman van [naam medeverdachte 1] heeft de politie laten weten dat zijn cliënt inderdaad in het buitenland verbleef en daar politiek asiel had aangevraagd. Om die reden zou zijn cliënt dat land niet kunnen verlaten om door de politie te worden gehoord. [naam medeverdachte 1] heeft via zijn raadsman de politie een (zeer) korte schriftelijke verklaring toegestuurd, waarin hij iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkent.
Op de vraag aan de raadsman van [naam medeverdachte 1] waar zijn cliënt feitelijk verbleef, heeft deze aangegeven daarop geen antwoord te mogen geven in verband met zijn beroepsgeheim.
Ook op het voorstel van de politie om in dat geval het verhoor op een Nederlandse ambassade in het buitenland te laten plaatsvinden is door [naam medeverdachte 1] noch door zijn raadsman gereageerd. Evenmin heeft [naam medeverdachte 1] op andere wijze zijn verblijfplaats aan politie of justitie bekend gemaakt. Een politieverhoor van [naam medeverdachte 1] als verdachte heeft dan ook niet plaats kunnen vinden. Ook nadien heeft [naam medeverdachte 1] zijn verblijfplaats niet aan politie of justitie gemeld.
Op 22 februari 2018 heeft de rechter-commissaris het verzoek om [naam medeverdachte 1] in de zaak van de verdachte als getuige te horen toegewezen. Bij gebreke van een bekend adres van de getuige kon dit verzoek niet uitgevoerd worden. In deze situatie is later verandering gekomen toen het de rechter-commissaris in een ander verhoor ter ore kwam dat [naam medeverdachte 1] mogelijk in Miami, Verenigde Staten van Amerika zou verblijven. Hij heeft toen per omgaande de Amerikaanse autoriteiten verzocht gericht onderzoek te doen naar de mogelijke verblijfplaats van [naam medeverdachte 1] .
Op respectievelijk 12 en 13 april 2018 heeft de rechter-commissaris bericht ontvangen dat een adres van [naam medeverdachte 1] in Florida (niet zijnde Miami) was getraceerd en dat een (video)verhoor van [naam medeverdachte 1] in de maand mei 2018 nog mogelijk zou zijn.
De rechter-commissaris heeft hierop op 19 april 2018 per omgaande een rechtshulpverzoek aan Amerika doen uitgaan waarin het belang van het horen van [naam medeverdachte 1] als getuige is uiteengezet en is verzocht in verband met de voortgang in de strafzaak [naam strafzaak] in mei 2018, doch uiterlijk in eerste week van juni 2018, via een videoverbinding in de zaak van onder meer de verdachte te horen. De Amerikaanse autoriteiten hebben zich daartoe bereid verklaard.
Op 21 mei 2018 heeft de rechter-commissaris via de Afdeling Internationale Rechtshulp in
Strafzaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: AIRS) het bericht bereikt dat zich namens de getuige in Amerika inmiddels een advocaat had gesteld. Deze wenste, voordat zou worden besloten of zijn cliënt aan het gevraagde getuigenverhoor zou willen meewerken, eerst kennis te nemen van het rechtshulpverzoek en met een Nederlandse “official” te overleggen.
Op 22 mei 2018 is het rechtshulpverzoek via AIRS integraal aan de Amerikaanse advocaat ter beschikking gesteld. Ook zijn daarbij de contactgegevens van de rechter-commissaris toegevoegd, zodat men desgewenst rechtstreeks met de rechter-commissaris contact zou kunnen opnemen.
[naam medeverdachte 1] en zijn raadsman hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
In plaats daarvan heeft de rechter-commissaris, wederom via AIRS, op 23 mei 2018 het bericht van de advocaat bereikt dat hij niet langer voor de getuige zou optreden en tevens dat zijn cliënt hem had medegedeeld niet bereid te zijn naar Nederland te komen en geen medewerking te verlenen aan het getuigenverhoor als verzocht.
Deze proceshouding van [naam medeverdachte 1] moet naar het oordeel van de rechtbank worden gekenschetst als die van iemand die zich van aanvang af onverkort voor justitie onbereikbaar heeft willen houden en geen medewerking aan enig verhoor heeft willen verlenen. Immers, al vanaf december 2016 heeft [naam medeverdachte 1] , terwijl hij wist dat men hem als verdachte en later ook als getuige wilde horen, aan geen enkele oproep daartoe gevolg gegeven, maar is met de noorderzon vertrokken.
Ook toen hij was voorzien van rechtskundige bijstand en er maximaal aan zijn “praktische” bezwaren tegemoet was gekomen, onder meer door verhoor via een videoverbinding mogelijk te maken, heeft hij iedere vorm van medewerking aan verhoor geweigerd.
Gezien de mededelingen van [naam medeverdachte 1] zelf, in combinatie met het feit dat hij zich al sinds 2016 voor politie en justitie onbereikbaar houdt, staat dan ook met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast dat hij niet ter zitting zal verschijnen om als getuige een verklaring af te leggen. Gelet op deze consequent weigerachtige houding is eveneens onaannemelijk dat hij alsnog binnen een aanvaardbare termijn als getuige (ter zitting) gehoord zal kunnen worden.
De inhoud van de bevindingen van de rechter-commissaris, het standpunt van de officier van justitie en de inmiddels lange duur van de strafzaak, leiden tot de conclusie dat een herhaalde oproep ten aanzien van de getuige nutteloos is en het zeer onwaarschijnlijk is dat hij bij een herhaalde oproep wel bereid zal zijn te verschijnen om een verklaring af te leggen.
In dat licht is nu het tijdstip aangebroken waarop het gerechtvaardigde belang van de verdediging bij het horen van deze getuige dient te wijken voor het belang van afdoening van deze strafzaak binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank zal de behandeling van de zaak dan ook niet aanhouden voor het nogmaals trachten de getuige [naam medeverdachte 1] te horen.
Nu zich in het dossier verder geen verhoren van [naam medeverdachte 1] bevinden die kunnen bijdragen aan enige door de rechtbank te nemen beslissing, en de rechtbank de door [naam medeverdachte 1] aan de politie overgelegde schriftelijke verklaring niet tot bewijs van het tenlastegelegde gebruikt, is met het afzien van het horen van de getuige [naam medeverdachte 1] geen omstandigheid aanwezig die ten nadele van verdachte wordt uitgelegd. Het voorwaardelijk verzoek van de raadsman wordt dan ook afgewezen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Feiten en omstandigheden onderzoek Mops
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
In onderzoek Mops is onderzoek gedaan naar de financiering van de aankoop van de woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] . Deze woning is op 6 februari 2013 geleverd aan de verdachte. Ten behoeve van de financiering van de koopsom is een hypothecaire lening van € 410.000,- aan de verdachte verstrekt, waarbij medeverdachte [naam medeverdachte 1] als hypotheeknemer is vermeld.
Een bedrag van in totaal € 410.008,20 (waarvan € 41.004,14 op 18 december 2012 en
€ 369.004,06 op 5 februari 2013 ) is door een Panamese offshore onderneming genaamd [naam onderneming] via een bankrekening in Liechtenstein en via die derdengeldenrekening van de notaris betaald aan de verkoper. De notaris heeft naar aanleiding daarvan op 7 februari 2013 een melding ongebruikelijke transacties gedaan.
Uit onderzoek is gebleken dat [naam medeverdachte 1] gemachtigd is om te handelen namens [naam onderneming] . Verder blijkt dat voorafgaand aan de overboeking naar de derdengeldenrekening van de notaris grote bedragen contant geld op de ABN-AMRO bankrekening van [naam medeverdachte 1] zelf zijn gestort. Daarna zijn grote bedragen via de vermogensspaarrekening van [naam medeverdachte 1] een dag voor en op de dag van overmaking zelf aan de derdengeldenrekening van de notaris doorgestort aan [naam onderneming] (te weten op 18 december 2012 een bedrag van € 50.000,- en op 4 februari 2013 vier maal een bedrag van € 50.000,-).
Tevens werd op de bankrekening van [naam onderneming] op 29 januari 2013 een bedrag van € 200.000,- ontvangen van [naam juwelier] te Dubai, Verenigde Emiraten.
Documenten van [naam onderneming] zijn aangetroffen op de werkcomputer van [naam medeverdachte 2] , een boekhouder/financieel adviseur en medeverdachte in deze zaak. In een gesprek met anderen heeft [naam medeverdachte 2] verteld dat hij de woning van de verdachte geregeld heeft. In de hypotheekakte staat beschreven hoe de maandelijkse rente en aflossingen betaald moeten worden. Uit onderzoek zijn echter geen rente- en/of aflossingsbetalingen van de verdachte aan [naam medeverdachte 1] gebleken. De verdachte heeft ter zitting ook erkend die betalingen niet te hebben gedaan.
5.1.1.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden
De vraag in deze zaak is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van gewoonte witwassen of schuldwitwassen van een bedrag van € 410.000,-.
5.2.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een bedrag van € 410.000,-. De verdachte kon zelf geen reguliere hypothecaire geldlening krijgen en de lening door [naam medeverdachte 1] was onderdeel van een constructie om te verhullen dat het bedrag van € 410.000,- geen legale herkomst had.
5.3.
Het standpunt van de verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van het feit dat het geldbedrag van € 410.000,- dat aan hem is verstrekt in de vorm van een hypothecaire lening van enig misdrijf afkomstig is. Daarnaast heeft de verdachte ook niet redelijkerwijs hoeven vermoeden dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig zou zijn geweest.
Aangevoerd is dat de lening aan de verdachte is verstrekt door medeverdachte [naam medeverdachte 3] . [naam medeverdachte 3] werd in die tijd afgeperst en de verdachte heeft geholpen met het doen stoppen van die afpersingen. [naam medeverdachte 3] heeft als wederdienst die lening van € 410.000,- verstrekt voor de aankoop van de woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] .
Volgens de verdachte beschikte [naam medeverdachte 3] over een aanzienlijke hoeveelheid kapitaal vanwege de succesvolle handel in onder meer horloges en daarom kon de verdachte ervan uitgaan dat [naam medeverdachte 3] geen financiële ballast zou ondervinden van het verstrekken van die lening.
[naam medeverdachte 3] had voor het verstrekken van de lening een professionele boekhouder ingeschakeld, de heer [naam medeverdachte 2] , omdat [naam medeverdachte 3] zelf anoniem wilde blijven vanwege persoonlijke en zakelijke omstandigheden. De verdachte heeft de instructie van [naam medeverdachte 2] om de hypotheekakte te tekenen bij de notaris opgevolgd. Aldaar ontmoette hij – voor het eerst en voor het laatst – de voor hem onbekende heer [naam medeverdachte 1] , de andere tekenende partij.
Zowel [naam medeverdachte 3] als [naam medeverdachte 2] hebben de verdachte toegezegd dat de wijze waarop de lening zou worden verstrekt volkomen rechtmatig is.
5.4.
Het oordeel van de rechtbank
5.4.1.
Toetsingskader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
5.4.2.
Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen?
De rechtbank constateert dat de hypothecaire geldlening voor de woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] op een ongebruikelijke manier tot stand is gekomen. Aan de financiering ligt een ingewikkelde constructie via een buitenlandse bankrekening en een voor de verdachte onbekende Russisch sprekende man als hypotheeknemer ten grondslag. Uit onderzoek is verder niet van voldoende legaal vermogen van [naam medeverdachte 3] gebleken waarmee hij een dergelijke financiering, al dan niet op eigen naam, aan de verdachte kon verstrekken.
Na aanvankelijk bij de politie te hebben gezwegen, heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij vanwege zijn strafrechtelijk verleden zelf geen hypothecaire geldlening kon krijgen bij een financiële instelling.
De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 3] hem (als tegenprestatie voor een ‘klusje’ dat hij voor [naam medeverdachte 3] had opgeknapt), de koopsom van € 410.000,-- heeft geleend, maar dat [naam medeverdachte 3] verder wel zijn naam daarbuiten wilde houden, omdat hij problemen had met de belastingdienst, nog bezig was met de afwikkeling van zijn echtscheiding en hij zakelijke conflicten had.
Vervolgens is de verdachte voor dat bedrag een hypothecaire geldlening verstrekt via een voor hem onbekende Russisch sprekende man (de medeverdachte [naam medeverdachte 1] ) voor de aankoop van zijn woning.
[naam medeverdachte 1] kent hij niet, en door wie [naam medeverdachte 1] hiervoor ingeschakeld is, weet de verdachte evenmin. Het enige moment dat hij [naam medeverdachte 1] heeft ontmoet was bij de notaris bij de ondertekening van de akte.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat deze het vermoeden van een criminele herkomst van het door de verdachte ontvangen geld rechtvaardigen. Gebleken is dat er handelingen zijn verricht die er naar hun uiterlijke verschijningvorm (kennelijk) op gericht zijn geweest de criminele herkomst van het geld van deze lening te verbergen of te verhullen.
De verklaring die de verdachte daarover op de terechtzitting heeft afgelegd, weerlegt dit vermoeden niet.
Wetenschap?
Wanneer een hypothecaire geldlening verstrekt wordt door een reguliere financiële instelling, mag de hypotheekgever er doorgaans vanuit gaan dat de verstrekte gelden afkomstig zijn uit een legale bron. Wanneer die financiering door een particulier wordt verstrekt, zal de hypotheekgever (in dit geval de verdachte) zich er wel voldoende van moeten vergewissen dat dit bij zijn financier (in dit geval [naam medeverdachte 1] ) ook het geval is. Op de terechtzitting heeft de verdachte daarover verklaard dat hij wel al de nodige vraagtekens had bij het feit dat het geld voor de hypothecaire geldlening niet door [naam medeverdachte 3] , maar door een voor hem volstrekt onbekende Russisch sprekende man werd verstrekt. De verdachte heeft zich, naar eigen zeggen, op dat punt laten geruststellen door de enkele mededeling van [naam medeverdachte 2] dat de financiering legaal en rechtsgeldig was. De verdachte heeft op de terechtzitting echter niet kunnen uitleggen waarop die geruststelling nu feitelijk was gebaseerd. De verdachte heeft zich, eveneens naar eigen zeggen, ook verder niet afgevraagd wie [naam medeverdachte 1] was en hoe het geld van [naam medeverdachte 3] bij [naam medeverdachte 1] terecht is gekomen.
Verder staat vast dat de hypothecaire geldlening in 2013 is verstrekt en dat de verdachte tot aan de datum van de terechtzitting medio 2018 nooit enig bedrag aan rente of aflossing aan [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 3] heeft betaald en dat hij daarop nooit door [naam medeverdachte 3] noch door [naam medeverdachte 1] is aangesproken. Ook hieruit blijkt dat geen sprake is geweest van een reguliere hypothecaire geldlening. De verklaring van de verdachte dat [naam medeverdachte 3] uit coulance niet om betaling zou hebben gevraagd, omdat de verdachte nu eenmaal onvoldoende geld had om te betalen, acht de rechtbank ongeloofwaardig en kan niet met een ‘vriendendienst voor een klusje’ verklaard worden.
Dit alles rechtvaardigt het oordeel dat de verdachte wist dat het geld dat voor de financiering van zijn woning is aangewend van enig misdrijf afkomstig was.
5.5.
Conclusie
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het niet anders kan zijn dan dat het geld van de hypothecaire geldlening middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Door middel van deze constructie werd geld in het normale betalingsverkeer gebracht en werd de criminele herkomst van het geld verhuld. Dit gebeurde in nauwe en bewuste samenwerking met in ieder geval [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zodat sprake is van medeplegen van witwassen.
5.6.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op tijdstippen in de periode van 9 november 2011 tot en met 28 februari 2013, te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Simonshaven en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededaders van voorwerp, te weten
eengeldbedrag van in het totaal 410.000,- euro de werkelijke aard en/of de herkomst verhuld en verhuld wie de rechthebbende is terwijl hij, verdachte, wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig misdrijf.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van
€ 410.000,-.
Dit bedrag is gebruikt voor de aankoop van de woning van de verdachte. Dit geld is via een verhullingsconstructie door [naam medeverdachte 3] aan de verdachte ter beschikking gesteld. Gebleken is immers dat het geld hierachter door middel van contante stortingen op de rekening van de medeverdachte werd gestort en via overschrijvingen van een bedrijf in Panama en bankrekeningen van bedrijven in Dubai en Liechtenstein werd overgemaakt aan de notaris.
Er werd zo een schijnconstructie opgezet om een legale herkomst van het geld voor te wenden. Van een legale herkomst van het geld is niet gebleken. De verdachte was niet in staat om op een reguliere manier bij een bank een hypothecaire geldlening te krijgen.
Dit is een ernstig feit. Het witwassen van criminele gelden vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving. Met zijn handelen heeft de verdachte hieraan bijgedragen. Daarbij heeft hij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen (financiële) gewin.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten.
Dit verzoek wordt afgewezen gezien de ernst van het feit en de documentatie van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.In beslag genomen voorwerp

9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen woning aan de [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] verbeurd te verklaren.
9.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd tot opheffing van het conservatoir beslag dat op de woning is gelegd.
9.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de inbeslaggenomen woning zal de rechtbank geen beslissing nemen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat op de woning uitsluitend conservatoir beslag rust in de zin van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Uit de wet en jurisprudentie volgt dat op een zodanig beslag geen beslissing bij einduitspraak in de strafzaak mogelijk is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. J. van Dort en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(onderzoek mops)
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 9 november 2011 tot
en met 28 februari 2013, te Barendrecht en/of Rotterdam en/of Simonshaven
en/of elders in Nederland en/of plaatsen buiten Nederland, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van voorwerp(en),
te weten van enig(e) geldbedrag(en) van (in het totaal ongeveer) 410.000,-
euro, althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld
wie de rechthebbende is
en/of enig(e) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen en/of omgezet en/of gebruik gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat
dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit
enig misdrijf.
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht