ECLI:NL:RBROT:2018:5632

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
6920473 \ VZ VERZ 18-11137
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsrelatie en loonvordering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van Klip B.V. tegen een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 augustus 2006 in dienst als monteur/lasser en had een salaris van € 2.962,37 bruto per maand. De procedure begon met een verzoekschrift van Klip B.V. op 22 mei 2018, waarin werd verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had geweigerd om werkzaamheden bij BASF te verrichten en was niet verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken met de werkgever, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich niet had gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen, maar dat het verwijtbaar handelen niet zodanig was dat de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren. De rechter wees het verzoek tot ontbinding op grond van verwijtbaar handelen af, maar erkende dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 september 2018, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 13.864,- bruto. Daarnaast werd Klip B.V. veroordeeld om het loon van de werknemer te betalen vanaf 24 april 2018 tot de ontbindingsdatum, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke rente. De kantonrechter besloot dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6920473 \ VZ VERZ 18-11137
uitspraak: 20 juli 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Klip B.V.,
gevestigd te Lekkerkerk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.L.J.M. van de Mortel,
tegen
[verweerder],
wonende te [plaatsnaam],
verweerder,
gemachtigde: mr. S.O. Voogt.
Partijen worden hierna aangeduid als “Klip” en “[verweerder]”.

1.Het verloop van de procedure

Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 22 mei 2018;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de door Klip ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegde producties;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van Klip.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2018. Namens Klip zijn verschenen: mr. J.L.J.M. van de Mortel en [N.], General Manager bij Klip. [verweerder] is verschenen bijgestaan door zijn zus en door zijn gemachtigde mr. S.O. Voogt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[verweerder] (geboren op [geboortedatum] 1977) is werkzaam bij Klip sinds 1 augustus 2006 in de functie van monteur/lasser. Zijn salaris bedroeg laatstelijk € 2.962,37 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiebijslag.
2.2.
[verweerder] verrichtte zijn werkzaamheden meestal op locatie bij opdrachtgevers van Klip. In januari 2018 waren zijn werkzaamheden bij het bedrijf Corbion geëindigd. Op 22 januari 2018 heeft [verweerder] zich gemeld bij [N.], General Manager bij Klip (hierna: [N.]). [verweerder] kreeg de opdracht om zich de volgende ochtend bij het bedrijf BASF in De Meern te melden en daar aan de slag te gaan. [verweerder] heeft geweigerd bij BASF te gaan werken waarop hij door [N.] is gesommeerd om de sleutels van zijn werkauto in te leveren. Op 23 januari 2018 heeft Klip andere werkzaamheden gevonden die [verweerder] kon verrichten op die dag. Op 24 januari 2018 heeft [N.] [verweerder] weer de opdracht gegeven om naar BASF toe te gaan. [verweerder] heeft dit opnieuw geweigerd.
2.3.
Op 26 januari 2018 heeft Klip een brief naar [verweerder] gestuurd waarin onder andere is opgenomen dat [verweerder] ten onrechte het werk bij BASF heeft geweigerd, dat er geen sprake is van veiligheidsrisico’s bij BASF, dat [verweerder] door zijn matige kwaliteiten, gedrag en weigering van een relatief aantal grote klanten matig/slecht inzetbaar is, dat [verweerder] de mogelijkheid is geboden twee weken op vakantie te gaan in afwachting van ander werk en dat het geen acceptabel gedrag is dat [verweerder] heeft vertoond. Klip heeft [verweerder] verzocht op maandagmiddag 29 januari 2018 contact op te nemen met [N.].
2.4.
Op 30 januari 2018 heeft [verweerder] zich ziek gemeld bij Klip.
2.5.
Op 31 januari 2018 heeft de door [verweerder] ingeschakelde adviseur [S.] een brief geschreven aan Klip. [S.] is het niet eens met de verwijten die Klip in haar brief van 26 januari 2018 richting [verweerder] heeft gemaakt en verzoekt de communicatie voortaan via haar te laten verlopen.
2.6.
Klip heeft [verweerder] bij brief van 2 februari 2018 opgeroepen voor een persoonlijk gesprek. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(..)
Wij hebben uw ziekmelding / melding dat u dat u naar de dokter zou gaan genoteerd. Dit neemt niet weg dat ik u oproep- en u kunt uw adviseur of iemand van keuze meenemen voor het gesprek- om maandag a.s. om 14.00 uur op mijn kamer met mij persoonlijk te komen over de kwestie. U dient zelf in elk geval (mee) te komen, mede omdat ik met u wil overleggen hoe uw werk bij ons bedrijf ziet en wat er over en weer aan te doen valt zodat u in beginsel kunt hervatten. (..)”
2.7.
[S.] heeft per e-mail van 5 februari 2018 uitgebreid gereageerd op de brief van Klip van 2 februari 2018. [verweerder] en [S.] zijn echter niet op het gesprek bij Klip verschenen op 5 februari 2018 om 14.00 uur.
2.8.
Bij brief van 6 februari 2018 heeft Klip [verweerder] nog een keer uitgenodigd om op gesprek te komen. In deze brief is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(..)
Begrijp me goed, ik kan niet accepteren dat wij door uw adviseur valselijk beschuldigd worden dat wij daar onveilig werken en dat u vindt dat u terecht werk kunt weigeren wanneer dit geen grond heeft. Zonder dit voorval -u weigerde meteen te gaan toen u de opdracht kreeg van de heer [N.]- was u daar aan het werk gegaan en hadden we geen briefwisseling gehad. Kom zo snel mogelijk deze week op mijn kantoor, nogmaals, en leg uw verhaal op tafel en laten we bezien hoe eruit te komen. Er zijn echter grenzen aan wat ik mij laat zeggen, ook door derden, indien u dat zou ondersteunen, dit kan zo niet. U kunt mij telefonisch aangeven wanneer het u (en als u uw adviseur mee wilt nemen ook haar) schikt.
(..)”
2.9.
Op 14 februari 2018 heeft [verweerder] een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft als volgt geadviseerd:
“Werknemer heeft een arbeidsconflict, het is duidelijk dat de klachten vooral voortkomen uit het arbeidsconflict, STECR richtlijn is van toepassing, werkgever en werknemer moeten in gesprek gaan om het arbeidsconflict op te lossen. Het conflict en daardoor de arbeidsongeschiktheid in overgrote deel aan te wijzen als oorzaak van de klachten. Van een ziekte en/of gebrek die de klachten kunnen verklaren is dan ook geen sprake. Mediation kan een middel zijn om tot een oplossing te komen maar dan moeten beide partijen het wel willen. Soms is conflict al te groot geworden.”
2.10.
Op 16 februari 2018 heeft Klip [verweerder] opgeroepen om op maandag 19 februari 2018 om 14.00 uur bij Klip op gesprek te komen. Per e-mail laat [S.] weten dat ze graag op dinsdag langs zou komen en dat ze met [verweerder] zal overleggen of hij mee wil gaan naar het gesprek. Hierop reageert Klip bij brief die per e-mail is verzonden als volgt:
“(..)
Als u andermaal geen gehoor geeft aan de oproep om, desgewenst vergezeld van uw adviseur op het gesprek te komen met ons dan zullen wij met ingang van dinsdag 20 februari a.s. uw loondoorbetaling stopzetten. Dit wegens uw (herhaalde) weigering om het arbeidsconflict mee op te lossen door het bij de bedrijfsarts afgesproken met elkaar in gesprek gaan, zoals ook door hem geadviseerd, waardoor u uw re-integratie althans uw terugkeer naar de werkplek (opzettelijk) tegenwerkt althans belemmert door een oplossing van het arbeidsconflict niet te komen bespreken, hetgeen onmogelijk is zonder uw medewerking. (..)”
2.11.
Bij brief van 19 februari 2018 heeft Klip aan [verweerder] laten weten dat de bespreking op zijn verzoek zal plaatsvinden op 20 februari 2018 en dat de aanzegging om het loon stop te blijven zetten blijft staan en ingaat op 21 februari 2018 als [verweerder] niet in persoon – al dan niet met zijn adviseur – verschijnt.
2.12.
[verweerder] is niet op het gesprek op 20 februari 2018 verschenen waardoor Klip per 21 februari 2018 de loondoorbetaling aan [verweerder] heeft stopgezet.
2.13.
Bij brief van 20 maart 2018 heeft Klip [verweerder] nog een keer uitgenodigd om, desgewenst met zijn adviseur, langs te komen op kantoor voor een bespreking en om afspraken te maken. [verweerder] heeft echter geen afspraak gemaakt.
2.14.
Klip heeft op 5 april 2018 een aanvraag voor een deskundigenoordeel ingediend bij het UWV.
2.15.
Bij brief van 24 april 2018 heeft de huidige gemachtigde van [verweerder] een brief aan Klip gestuurd. In deze brief heeft de gemachtigde verzocht de salarisbetalingen te hervatten en het achterstallige salaris over te maken. Daarnaast heeft hij voorgesteld om voor het ontstane conflict conform het advies van de bedrijfsarts een mediationtraject op te starten, zodra [verweerder] daartoe medisch gezien in staat is.
2.16.
De gemachtigde van Klip heeft bij brief van 4 mei 2018 gereageerd op de brief van de gemachtigde van [verweerder] van 24 april 2018. Hierin schrijft hij dat hij alsnog bereid is om te overleggen met de gemachtigde van [verweerder] en dat er eventueel kan worden gesproken over een neutrale beëindiging van het dienstverband en een all-in regeling, tenzij [verweerder] alsnog volledig gaat meewerken aan de aanpak van Klip.
2.17.
Op 9 mei 2018 heeft het UWV haar deskundigenoordeel uitgebracht en daarin geoordeeld dat [verweerder] zijn eigen werk kon doen. De arbeidsdeskundige is in zijn rapportage van 8 mei 2018, voor zover hier van belang, tot de volgende beoordeling gekomen:
“(..)
Naar aanleiding van bovengenoemde samenvatting concludeert ondergetekende dat betrokkene onvoldoende meewerkt aan zijn reintegratie. De werkgever heeft betrokkene diverse malen uitgenodigd om met elkaar in gesprek te gaan om zodoende tot een oplossing te komen, maar betrokkene is hier tot op heden niet op in gegaan. Hierdoor is de eventuele re-integratie nog steeds niet opgestart.
Er is medisch gezien, volgens de verzekeringsarts, geen reden waarom betrokkene niet met de werkgever in gesprek kan gaan om de reintegratie vlot te trekken.
De inspanningen van de werknemer zijn niet voldoende geweest.

4.CONCLUSIE

De door de werknemer uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn niet voldoende.”
2.18.
De gemachtigde van [verweerder] heeft bij brief van 18 mei 2018 aan de gemachtigde van Klip meegedeeld dat [verweerder] bereid is met Klip in gesprek te gaan en dat hij een mediation traject wil doorlopen. Tevens heeft hij verzocht de doorbetaling van het loon te hervatten.
2.19.
Bij brief van 25 mei 2018 heeft de gemachtigde van Klip [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 28 mei 2018 zonder dat zijn gemachtigde daarbij aanwezig is, omdat de gemachtigde ook in het ontbindingsverzoek verweer zou gaan voeren. Ook heeft de gemachtigde van Klip meegedeeld dat Klip niets voelt voor mediation.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Klip heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden. Primair op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW en subsidiair op de grond van verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder g BW.
3.2.
Volgens Klip heeft [verweerder] verwijtbaar gehandeld door zonder deugdelijke grond zijn re-integratieverplichtingen niet na te komen als bedoeld in artikel 7:660a BW. Klip heeft [verweerder] meerdere keren opgeroepen voor een gesprek, maar hij is niet gekomen. Om die reden heeft Klip, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:629 lid 7 BW, het loon van [verweerder] stopgezet per 21 februari 2018. Het UWV heeft geoordeeld dat [verweerder] kan werken, zodat er geen reden was om niet op gesprek te komen.
Daarnaast is volgens Klip sprake van een verstoorde arbeidsverhouding, omdat [verweerder] zonder goede reden het werk heeft geweigerd in januari 2018 en het daarna niet mogelijk was om met [verweerder] in gesprek te gaan.
3.3.
Klip heeft tijdens de mondelinge behandeling het nevenverzoek ingetrokken dat [verweerder] de lastuitrusting moet inleveren bij Klip.

4.Het verweer en tegenverzoeken

4.1.
[verweerder] heeft betwist dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten aan zijn zijde en zich op het standpunt gesteld dat Klip daarom geen geslaagd beroep kan doen op artikel 7:699 lid 3 onder e BW. Daartoe heeft [verweerder] het volgende aangevoerd. Hij heeft terecht in januari 2018 bezwaren gemaakt tegen serieuze gezondheidsproblemen bij BASF en daarom het werk geweigerd. Klip had hier geen enkel begrip voor. [verweerder] heeft zich vervolgens ziek gemeld doordat de werk gerelateerde spanningen hem teveel werden. Het is aan Klip te wijten dat het niet tot een mondeling gesprek op kantoor bij Klip is gekomen, omdat Klip in haar brief van 26 januari 2018 ten onrechte verwijten maakt met betrekking tot het functioneren van [verweerder] en doordat Klip de adviseur van [verweerder] negeerde en aanstuurde op (te snelle) werkhervatting. Klip heeft vervolgens toen [verweerder] een advocaat in de arm nam ten onrechte volhard in haar stelling dat zij een persoonlijk gesprek wil met [verweerder], zonder advocaat, en heeft mediation ten onrechte geweigerd. De verwijten die Klip heeft gemaakt ten aanzien van het functioneren van [verweerder] zijn onterecht gemaakt en horen daarnaast niet thuis bij de e-grond.
[verweerder] heeft erkend dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW moet worden ontbonden. Omdat volgens [verweerder] de verstoring van de arbeidsverhouding volledig aan Klip te wijten is, vanwege de wijze waarop Klip is omgegaan met de zorgen van [verweerder] over zijn gezondheid en vanwege het laten escaleren van de verhoudingen tussen partijen, dient aan [verweerder] een billijke vergoeding te worden toegekend van € 19.196,16 bruto (zes bruto maand salarissen). Daarnaast heeft [verweerder] zich op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op een transitievergoeding van € 13.864,- bruto.
[verweerder] heeft voorts verzocht bij het ontbinden van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met de opzegtermijn van Klip zonder aftrek van de proceduretijd.
4.2.
[verweerder] heeft als tegenverzoek verzocht Klip te veroordelen aan hem te betalen het achterstallige salaris vanaf 21 februari 2018 van bruto € 2.917,15 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op basis van artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van deze bedragen tot aan de dag van algehele voldoening. Volgens [verweerder] was hij niet in staat te werken vanwege werk gerelateerde klachten en lag het niet aan hem dat hij niet in overleg met Klip is gegaan, zodat de loonbetaling op grond van artikel 7:628 BW moet worden hervat.

5.De beoordeling

Verwijtbaar handelen of nalaten (e-grond)
5.1.
Klip heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden op grond van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder]. Dit verwijtbaar handelen of nalaten bestaat er volgens Klip uit dat [verweerder] zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 7:660a BW zonder deugdelijke grond niet is nagekomen.
5.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] zich niet heeft gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen, want de bedrijfsarts heeft op 14 februari 2018 gezegd dat [verweerder] en Klip met elkaar in gesprek moeten gaan. Klip heeft [verweerder] vervolgens meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek, maar [verweerder] is niet gekomen. Uit de overgelegde correspondentie volgt niet dat Klip geen gesprek wilde met [verweerder] als hij zijn adviseur meenam naar het gesprek, integendeel Klip heeft meerdere keren gezegd dat [verweerder] zijn adviseur mocht meenemen. Er was derhalve voor [verweerder] geen goede reden om zich niet aan het advies van de bedrijfsarts te houden om met Klip in gesprek te gaan. Dat [verweerder] zelf niet graag bij het gesprek aanwezig wilde zijn en zijn adviseur het eerste gesprek wilde laten voeren, is niet in overeenstemming met het advies van de bedrijfsarts en tevens is niet gebleken dat er (medische) beperkingen waren voor [verweerder] om bij een gesprek met Klip aanwezig te zijn, zodat dit geen goede reden was om het gesprek te weigeren. Omdat het gesprek over de verstoorde arbeidsverhouding tussen Klip en [verweerder] moest gaan, is het ook niet vreemd dat Klip graag wilde dat [verweerder] zelf bij het gesprek aanwezig was.
5.3.
Het weigeren van [verweerder] om met Klip in gesprek te gaan, kan - gelet op het advies van de bedrijfsarts en omdat [verweerder] geen goede reden had om dit gesprek te weigeren - worden aangemerkt als verwijtbaar handelen of nalaten als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 onder e BW. Voor een geslaagd beroep op artikel 7:669 lid 3 onder e BW is echter ook vereist dat het verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] zodanig is dat van Klip in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daar is in onderhavige zaak geen sprake van en daartoe wordt als volgt overwogen. [verweerder] heeft in april zijn huidige gemachtigde in de arm genomen die bij brief van 24 april 2018 heeft verzocht om het loon door te betalen, maar ook heeft voorgesteld om conform het advies van de bedrijfsarts een mediationtraject op te starten, zodra [verweerder] daartoe medisch gezien in staat is. Uit deze brief blijkt dat [verweerder] dus weer bereid was om mee te werken aan zijn re-integratie, zodat vanaf dat moment geen sprake meer was van een situatie als bedoeld in artikel 7:660a BW. Dat [verweerder] bij zijn mediationaanbod wel een voorbehoud heeft gemaakt doet hier niet aan af, omdat uit zijn brief van 24 april 2018 wel weer zijn bereidheid blijkt om te praten en dit ook wordt herhaald in zijn brief van 18 mei 2018. Doordat [verweerder] weer bereid was om met Klip in gesprek te gaan kan niet gezegd worden dat het verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] zodanig was dat Klip daarom de arbeidsovereenkomst niet kon laten voorduren. Niet uitgesloten is dat als een gesprek tussen [verweerder] en Klip had plaatsgevonden in april 2018 partijen dan misschien weer verder met elkaar konden.
5.4.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om de arbeidsovereenkomst te beëindigen op grond van artikel 7:669 lid 3 onder e BW afgewezen.
Verstoorde arbeidsverhouding (g-grond)
5.5.
Klip heeft subsidiair verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder] heeft erkend dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en ermee ingestemd dat de arbeidsovereenkomst op die grond wordt ontbonden. Gelet hierop zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW.
5.6.
Tussen partijen is na de zitting niet langer in geschil dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding ten bedrage van € 13.864,- bruto, zodat deze zal worden toegewezen.
5.7.
[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ook recht heeft op een billijke vergoeding. Op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW kan een billijke vergoeding worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Klip. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). Daar is in onderhavige zaak echter geen sprake van. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.8.
Volgens [verweerder] is sprake van ernstig verwijtbaar handelen, omdat Klip de zorgen van [verweerder] over zijn gezondheid bij tewerkstelling bij BASF heeft genegeerd en omdat Klip ervoor heeft gezorgd dat de verhouding escaleerde, doordat Klip niet met de adviseur of gemachtigde van [verweerder] in gesprek wilde maar alleen met [verweerder] persoonlijk en doordat Klip weigerde om mediation in te zetten.
5.9.
Klip heeft betwist dat sprake is van zorgen over de veiligheid en gezondheid van [verweerder] als hij bij BASF was tewerkgesteld. Gelet op deze betwisting van Klip had het op de weg van [verweerder] gelegen om zijn zorgen (nader) te onderbouwen. Dat heeft hij echter niet gedaan, zodat niet vaststaat dat er aanleiding is voor deze zorgen en Klip verwijtbaar heeft gehandeld door [verweerder] bij BASF tewerk te willen stellen. Daarnaast wordt [verweerder] niet gevolgd in zijn standpunt dat Klip degene is geweest die ervoor zorgde dat de verstandhouding escaleerde. Ook [verweerder] heeft hieraan bijgedragen door niet op een gesprek met Klip te verschijnen en doordat zijn adviseur [S.] ook niet de-escalerend heeft opgetreden door bijvoorbeeld meerdere keren te dreigen de zaak voor te leggen aan diverse instanties (zoals onder andere: de pers, de Rijdende Rechter, het Openbaar Ministerie en het Ministerie/de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en door voor te stellen om schriftelijk te corresponderen in verband met de dossiervorming ten behoeve van de arbeidsrechter en het UWV. Beide partijen hebben derhalve eraan bijgedragen dat de arbeidsverhoudingen uiteindelijk verstoord zijn geraakt. Dit kan niet in overwegende mate aan Klip worden toegerekend, zodat niet geoordeeld kan worden dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Klip. De verzochte billijke vergoeding wordt daarom afgewezen.
5.10.
De arbeidsovereenkomst van Klip zal met in achtneming van de opzegtermijn van drie maanden, verminderd met de tijd van deze procedure, worden ontbonden per 1 september 2018. Omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van Klip is er geen reden om de proceduretijd niet in mindering te brengen op de opzegtermijn.
Tegenverzoek: loonvordering
5.11.
Klip heeft de loondoorbetaling per 21 februari 2018 stopgezet. [verweerder] heeft verzocht dat Klip wordt veroordeeld het achterstallige salaris te vergoeden vanaf 21 februari 2018.
5.12.
De kantonrechter is van oordeel dat Klip terecht op 21 februari 2018 het loon van [verweerder] heeft stopgezet, omdat hij niet in gesprek wilde met Klip. Hierdoor heeft hij niet voldoende meegewerkt aan zijn re-integratieverplichtingen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen had van [verweerder] verwacht mogen worden dat hij met Klip in gesprek zou gaan en had hij geen geldige reden om dit te weigeren. Klip mocht derhalve stoppen met het betalen van het loon aan [verweerder]. Op 24 april 2018 is er echter sprake van een kantelpunt, omdat de gemachtigde van [verweerder] in de brief van die datum aangeeft dat [verweerder] wel met Klip een mediationtraject wil opstarten. Vanaf dat moment is er weer bereidheid van [verweerder] om aan zijn re-integratieverplichtingen te voldoen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [verweerder] vanaf 24 april 2018 weer aanspraak heeft op loon en Klip dat aan hem moet betalen.
Omdat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 september 2018 loopt de loondoorbetalingsverplichting tot die datum door. Klip zal daarom wordt veroordeeld om het loon van [verweerder] ten bedrage van € 2.962,37 bruto per maand vermeerderd met 8% vakantietoeslag te betalen vanaf 24 april 2018 tot 1 september 2018. Het toegewezen bedrag aan salaris per maand is hoger dan door [verweerder] is gevorderd, omdat tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat [verweerder] in zijn verweerschrift van een te laag salarisbedrag is uitgegaan en [verweerder] tijdens de zitting het gevorderde salaris heeft verhoogd tot het bedrag waarvan Klip is uitgegaan. Tegen deze verhoging is door Klip geen bezwaar gemaakt.
5.13.
Omdat Klip het loon van [verweerder] te laat heeft betaald heeft [verweerder] recht op verhoging van het loon op grond van artikel 7:625 BW. In de omstandigheden van deze zaak ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijk verhoging te matigen tot 10%. De wettelijke verhoging wordt niet zoals door Klip verzocht gematigd tot nihil, omdat niet alleen [verweerder] te verwijten valt dat hij onvoldoende aan zijn re-integratie heeft meegewerkt maar ook Klip op dit punt een verwijt valt te maken. Van Klip had na 24 april 2018 verwacht mogen worden dat zij op het mediationaanbod van [verweerder] zou reageren of een nieuw gesprek zou voorstellen. Dit heeft Klip echter niet gedaan. Klip heeft weliswaar kort na het indienen van het ontbindingsverzoek [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 28 mei 2018, maar bij dit gesprek mocht de gemachtigde van [verweerder] niet aanwezig zijn. Gelet op hetgeen tussen partijen is voorgevallen acht de kantonrechter het onredelijk van Klip dat [verweerder] zijn gemachtigde niet mocht meenemen naar dat gesprek. Hierdoor zijn de verhoudingen nog meer verstoord geraakt. Het is daarom redelijk om een wettelijke verhoging van 10% toe te wijzen. De wettelijke verhoging zal worden toegewezen over de periode 24 april 2018 tot en met juni 2018, omdat Klip over die maanden te laat is met betaling van het loon en over de maanden juli en augustus 2018 nog niet.
5.14.
De door [verweerder] gevorderde wettelijke rente over het salaris en de vakantietoeslag zal als niet betwist en op grond van de wet worden toegekend vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de bedragen tot aan de dag van algehele voldoening.
5.15.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2018;
kent aan [verweerder] ten laste van Klip een transitievergoeding toe van € 13.864,- bruto en veroordeelt Klip deze vergoeding binnen twee weken na het einde van de arbeidsovereenkomst te betalen;
wijst het tegenverzoek van [verweerder] om een billijke vergoeding toe te kennen af;
veroordeelt Klip om aan [verweerder] over de periode 24 april 2018 tot 1 september 2018 te betalen het loon ten bedrage van € 2.962,37 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over het achterstallige loon en vakantietoeslag telkens te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening, en te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% in de zin van artikel 7:625 BW over het achterstallige loon en vakantietoeslag over de periode 24 april 2018 tot en met juni 2018;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. van Steenderen-Koornneef en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688