In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van Klip B.V. tegen een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 augustus 2006 in dienst als monteur/lasser en had een salaris van € 2.962,37 bruto per maand. De procedure begon met een verzoekschrift van Klip B.V. op 22 mei 2018, waarin werd verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van verwijtbaar handelen van de werknemer en een verstoorde arbeidsverhouding. De werknemer had geweigerd om werkzaamheden bij BASF te verrichten en was niet verschenen op meerdere uitnodigingen voor gesprekken met de werkgever, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich niet had gehouden aan zijn re-integratieverplichtingen, maar dat het verwijtbaar handelen niet zodanig was dat de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren. De rechter wees het verzoek tot ontbinding op grond van verwijtbaar handelen af, maar erkende dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 september 2018, en de werknemer kreeg recht op een transitievergoeding van € 13.864,- bruto. Daarnaast werd Klip B.V. veroordeeld om het loon van de werknemer te betalen vanaf 24 april 2018 tot de ontbindingsdatum, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke rente. De kantonrechter besloot dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.