4.1.Zaak [naam zaak 1] (feiten 2 primair en 3 van parketnummer 700018-17)
Vaststaande feitenUit het dossier en het onderzoek ter zitting zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen, die op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt.
Op 22 februari 2017 hebben het slachtoffer [naam slachtoffer 1] en zijn broer, [naam slachtoffer 2] , met een voor hen onbekende groep mannen afgesproken in verband met de verkoop van 300 gram cocaïne. De deal zou plaats vinden in een woning aan de [adres delict] in Schiedam. Het eerste contact daarvoor is gelegd via een bekende van [naam slachtoffer 2] , [naam medeverdachte 1] , te bereiken op telefoonnummer [gsm-nummer 1] .
Nadat [naam slachtoffer 2] vooraf in een witte VW Golf besprekingen heeft gevoerd met onder meer [naam medeverdachte 1] en een tweede man (hierna aangeduid als dader 1, de man met een Gucci pet op), gaat hij samen met dader 1 de woning binnen. Dader 1 blijft in de woning en rookt er onder meer een joint, samen met [naam slachtoffer 2] .
Op enig moment komt een derde man, door [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] ‘de kale’ genoemd, de woning binnen om de verdovende middelen te testen. Deze ‘kale’ laat weten dat de kwaliteit in orde is en dat een ander de betaling zal komen doen. Hierop verlaat ‘de kale’ de woning.
Vervolgens komt een vierde man, hierna aangeduid als dader 2 (door de broers [achtenaam slachoffers] aangeduid als “grijs pak”) , de woning binnen. Na enig twijfelen en een woordenwisseling met dader 1 over dat “het te duur zou zijn”, geeft dader 2 aan tot aankoop over te willen gaan.
Omstreeks 22.30 uur staan [naam slachtoffer 1] en dader 2 in (de nabijheid van) de hal. Op dat moment horen [naam slachtoffer 2] , die in de aan de hal aangrenzende open keuken staat, en [naam slachtoffer 1] dat een wapen wordt doorgeladen. [naam slachtoffer 1] ziet dat dader 2 vanuit een schoudertasje op schouderhoogte een schot op hem lost.
Vervolgens pakt dader 1 de zak met 300 gram cocaïne en rent samen met dader 2 hard weg.
Forensische onderzoekers treffen in het portiek ter hoogte van de toegangsdeur van de woning aan de [adres delict] één patroonhuls aan.
Artsen stellen vast dat [naam slachtoffer 1] een schotverwonding heeft aan de linkerschouder. Er is sprake van een bloeding in de linker borstholte, een klaplong links en een breuk in de linkerschouder. Zij zien in diens wervelkanaal een kogel zitten. [naam slachtoffer 1] blijkt een dwarslaesie te hebben opgelopen vanaf de 6e dan wel 7e wervel. Deze dwarslaesie, inhoudend verlamming vanaf zijn schouders, is van blijvende aard. Het letsel kan als potentieel dodelijk worden beschouwd.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij het ten laste gelegde. De raadsman heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde ontbreekt. De verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] zijn onbetrouwbaar en kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. Er bestaan grote verschillen tussen de in eerste instantie door hen afgelegde verklaringen en die zij later hebben afgelegd. Ook is sprake geweest van beïnvloeding van aangever [naam slachtoffer 1] door [naam slachtoffer 2] en van ontoelaatbare inmenging van
[naam slachtoffer 2] tijdens de ondervraging van [naam slachtoffer 1] . Tot slot berust de verklaring van [naam slachtoffer 2] niet op eigen waarneming, nu hij zelf heeft verklaard dat hij de schutter niet heeft gezien. Met name het gebruik door de politie van verdachtmakingen en fotomateriaal afkomstig van [naam slachtoffer 2] uit een niet te controleren bron maakt dat het gehele onderzoek vanaf het begin niet heeft gedeugd en door de broers [achtenaam slachoffers] in een door hen bepaalde richting is gestuurd. Nu objectief bewijs waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde ontbreekt, moet dit leiden tot vrijspraak, aldus de raadsman.
BeoordelingDe rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van het tenlastegelegde feit kritisch moet worden omgegaan met de, op onderdelen, wisselende verklaringen van aangever [naam slachtoffer 1] en zijn broer, getuige [naam slachtoffer 2] , alsmede met de herkenning van de schutter door [naam slachtoffer 1] op een foto van internet. Zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] hebben aanvankelijk – bij de start van het onderzoek- minder uitgebreid en minder gedetailleerd verklaard.
Deze aanvankelijke terughoudendheid bleek, toen het onderzoek vorderde, plaats te maken voor steeds meer openheid en noemen van details. De rechtbank heeft hieruit afgeleid dat zij in eerste instantie hun strafbare betrokkenheid bij de drugsdeal kennelijk wilden afschermen en hierdoor terughoudend hebben verklaard. Dit maakt dat latere verklaringen, die uitgebreider zijn en derhalve afwijkend, niet per definitie onbetrouwbaar zijn.
De rechtbank heeft uit de verklaringen van [naam slachtoffer 1] , zoals afgelegd bij de politie op 7 maart 2017 en 6 april 2017 en zijn latere verklaring bij de rechter-commissaris van 10 juli 2017 opgemaakt dat drie mannen betrokken zijn geweest bij het ten laste gelegde. Dader 1 (klein met een zwart Gucci petje) heeft in de woning een joint gerookt, is aanwezig geweest bij de voorbesprekingen, is de hele tijd in de woning aanwezig geweest tijdens het testen van de drugs en heeft, nadat het schot is gelost, de cocaïne weggenomen. Dader 2 is door beide broers [achtenaam slachoffers] aangewezen als de schutter. Dader 2 was groot en mollig en droeg een Adidas(trainings)pak. Dader 2 heeft met hen gesproken over de aankoop en betaling van de cocaïne. Dader 3 is door T. en [naam slachtoffer 2] genoemd als “de kale” die in de woning is geweest om de cocaïne te testen. Hij heeft, naar later is gebleken, dader 2 erbij geroepen om de deal te voltooien.
[naam slachtoffer 2] heeft drie foto’s (zijnde afdrukken van op internet circulerende foto’s) aan de politie overhandigd waarop de daders zouden staan. [naam slachtoffer 1] heeft op de in het dossier aangeduide foto 1 de schutter (dader 2) herkend en op de in het dossier aangeduide foto 2 de persoon die erbij was (dader 1). Meerdere verbalisanten herkennen de man die als dader 2 wordt aangeduid op foto 1 als [naam verdachte] (verdachte, door de broers [achtenaam slachoffers] aangewezen als de schutter) Dader 1 herkennen zij als [naam medeverdachte 2] .
In de eerste plaats vindt deze verklaring van aangever [naam slachtoffer 1] op essentiële onderdelen steun in de verklaring van [naam slachtoffer 2] . Ook hij heeft verklaard over de betrokkenheid van drie mannen. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd blijkt uit de politieverklaring van [naam slachtoffer 2] van 4 april 2017 en zijn verklaring bij de rechter-commissaris van 10 juli 2017, dat hij de drie betrokkenen ook daadwerkelijk in de woning aan de [adres delict] heeft gezien. Ten tijde van het lossen van het bewuste schot bevond [naam slachtoffer 2] zich in de keuken. Daarom heeft hij het schieten niet zelf gezien. Zeer kort ervoor heeft hij wel een doorlaadgeluid van een vuurwapen gehoord. Ook heeft [naam slachtoffer 2] verklaard dat (alleen) dader 2 op dat moment in de nabijheid van [naam slachtoffer 1] verkeerde, dat dader 1 te ver weg stond en dat diens handen bovendien leeg waren. Tot slot heeft [naam slachtoffer 2] gezien dat dader 1 de cocaïne heeft weggenomen en dat beide daders zijn weggevlucht.
De verklaring van [naam slachtoffer 1] en zijn herkenning van de verdachte als de schutter vindt bovendien steun in de navolgende feiten en omstandigheden.
Betrokkenheid witte VW Up ( [kentekennummer 1] )[naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat de daders in een witte VW Up reden.
Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het een VW Up met kenteken [kentekennummer 1] betreft. In dit verband heeft de verdachte ter zitting verklaard dat hij de huurder is van dit voertuig.
Door [naam slachtoffer 2] is verder verklaard dat hij voorafgaande aan de ontmoeting in de woning samen met drie anderen in een witte VW Up heeft gezeten; dader 1, dader 2 en dader 3 - de kale’ - en dat hij met dader 1 is uitgestapt. Deze verklaring vindt onder meer steun in de verklaring van een omwonende, de heer [naam omwonende] . Hij heeft verklaard dat hij op 22 februari 2017 omstreeks 21.30 uur een witte VW Up midden op de kruising [straatnaam 1] / [adres delict] in Schiedam heeft zien staan, dat twee lichtgetinte mannen, vermoedelijk van Noordafrikaanse afkomst en in de leeftijd van 21 tot 25 jaar, zijn uitgestapt, dat twee andere mannen achterbleven in de auto van wie de bijrijder een lichtgetinte man met een baardje van ongeveer 25 jaar was.
Uit onderzoek naar de “on board” registratie van de GPS -gegevens van de VW Up met kenteken [kentekennummer 1] van 22 februari 2017 is o.a. het volgende gebleken. De VW Up is omstreeks 19.23 uur vertrokken vanaf de [straatnaam 2] in Rotterdam; een locatie ter hoogte van de woning van de verdachte. Vervolgens is de VW Up na een aantal stops in de richting van Schiedam gereden. Omstreeks 21.18 uur is de VW Up aangekomen in de omgeving van de [adres delict] in Schiedam en is daar gebleven tot omstreeks 22.34 uur. Toen, direct dus na het tijdstip van het schieten op [naam slachtoffer 1] , omstreeks 22.31 uur, is de VW Up vertrokken vanaf de [adres delict] in de richting van Rotterdam.
Gelet op de verklaring van [naam slachtoffer 2] in samenhang bezien met deze GPS- gegevens concludeert de rechtbank dat sprake is van betrokkenheid van (de inzittenden van) de witte VW Up met kenteken [kentekennummer 1] bij het ten laste gelegde. Vast staat verder dat de verdachte deze VW Up heeft gehuurd en wel op 22 februari 2017. De rechtbank houdt het ervoor dat hij als huurder op de hoogte moet zijn geweest van de gebruiker(s) van de VW Up vóór, tijdens en na het ten laste gelegde. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij het voertuig tot 18.00 uur in gebruik heeft gehad. Daarnaar uitdrukkelijk gevraagd heeft de verdachte niet willen zeggen of en zo ja aan wie hij het voertuig die dag, notabene op de eerste dag van verhuur, vervolgens zou hebben uitgeleend.
Gebruik telefoonnummer [gsm-nummer 2]
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer [gsm-nummer 2] frequent verbinding maakt met zendmasten in de omgeving van de woning van de verdachte aan de [straatnaam 2] in Rotterdam. Verder is gebleken dat dit telefoonnummer contact heeft met het mobiele telefoonnummer [gsm-nummer 3] , in gebruik bij [naam partner verdachte] , de partner van de verdachte. Mede op basis van dit onderzoek is vastgesteld dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de verdachte tijdens het ten laste gelegde het telefoonnummer [gsm-nummer 2] in gebruik heeft gehad. Uit onderzoek is voorts gebleken dat dit telefoonnummer tijdens het ten laste gelegde verbinding maakt met een zendmast in de directe nabijheid van de plaats delict. Ook is vastgesteld dat dit telefoonnummer in de periode 11 februari 2017 tot 7 maart 2017 veelvuldig, te weten 39 keer, in contact is geweest met telefoonnummer [gsm-nummer 1] , in gebruik bij [naam medeverdachte 1] . [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] de persoon is geweest die [naam slachtoffer 2] met de daders in contact heeft gebracht en met wie [naam slachtoffer 2] op de avond van 22 februari 2017 nog een ontmoeting heeft gehad in de ook bij de deal betrokken VW Golf.
De rechtbank stelt vast dat voormelde omstandigheden eveneens als belastend voor de verdachte zijn aan te merken. Uit deze gegevens volgt namelijk niet alleen dat hij de gebruiker van het telefoonnummer moet zijn geweest, maar ook dat via dit nummer de link tussen hem en [naam medeverdachte 1] naar voren komt en dat het bij de verdachte in gebruik zijnde telefoonnummer ten tijde van het ten laste gelegde in de nabijheid van de [adres delict] moet zijn geweest. Voor deze feiten en omstandigheden heeft de verdachte geen verklaring gegeven, anders dan dat hij ontkent de gebruiker van het desbetreffende telefoonnummer te zijn.
Betrokkenheid relaties van de verdachte[naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] hebben drie personen genoemd, die aanwezig waren in de woning tijdens de ripdeal.
Dader 1 is de man die volgens hen een joint heeft gerookt in de woning. Zowel [naam slachtoffer 1] als [naam slachtoffer 2] wijzen dader 1 aan op de in het dossier aangeduide foto 2, die door [naam slachtoffer 2] aan de politie is overhandigd. Verbalisant herkent dader 2 als [naam medeverdachte 2] . Onderzoek naar de bemonstering van DNA-sporen op deze joint en op een sigarettenpeuk die eveneens in de woning is achtergebleven, bevestigt de aanwezigheid van [naam medeverdachte 2] in de woning.
Dader 3 (‘de kale’) is volgens de broers [achtenaam slachoffers] ook in de woning geweest en heeft de cocaïne getest. [naam slachtoffer 1] heeft op een foto de kale herkend. Het dossier bevat aanwijzingen dat dit [naam medeverdachte 3] betreft. Onderzoek naar de bemonstering van DNA-sporen op een sigarettenpeuk,en dactyloscopisch onderzoek op folie van een sigarettenpakje, beide aangetroffen in de woning, bevestigt de aanwezigheid van genoemde [naam medeverdachte 3] in de woning.
Uit een overzicht politieregistraties volgt dat in de periode 2009 tot 2017 sprake is geweest van meerdere mutaties waarbij [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] en/of de verdachte betrokken zijn geweest. De verdachte heeft verklaard [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] te kennen.
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 2] vastgestelde contacten van de verdachte zijn, dat beiden in de woning aan de [adres delict] zijn geweest en dat zij betrokken zijn geweest bij het ten laste gelegde.
Analyse van telecomgegevens en reisbewegingen betrokken voertuig
Uit nader onderzoek van verschillende (zend)mastgegevens en van de GPS informatie over de reisbewegingen van de VW Golf met kenteken [kentekennummer 2] en de VW Up met kenteken [kentekennummer 1] , volgt dat het zeer aannemelijk is dat er op 22 februari 2017 omstreeks 19:35 uur een ontmoeting heeft plaatsgevonden in de directe omgeving van de [straatnaam 3] te Schiedam tussen [naam slachtoffer 2] , [naam medeverdachte 1] en een derde persoon. Die laatste twee maakten toen gebruik van de VW Golf met kenteken [kentekennummer 2] . Vervolgens zijn zij met de VW Golf teruggegaan naar Rotterdam Zuid waar de auto in dezelfde straat in de buurt van de VW Up gestaan heeft. Hierna is zichtbaar dat beiden auto’s rijden naar Schiedam via het centrum van Rotterdam. De Volkswagens arriveren op de [straatnaam 3] te Schiedam omstreeks 21:33 uur. Uit de verkeersgegevens van de telefoons blijkt dat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] en de verdachte vanaf dat moment verbinding maken met zendmasten in Schiedam. Vervolgens is zichtbaar dat de VW Up zich verplaatst naar de directe omgeving van de plaats delict. Uit de verkeersgegevens van [naam medeverdachte 3] en de verdachte is te zien dat ook zij verbinding maken met een zendmast in de directe omgeving van het plaats delict. Uit de verkeersgegevens van [naam medeverdachte 1] valt op te maken dat hij in de omgeving van de [straatnaam 3] te Schiedam blijft.
Hierna is zichtbaar dat de VW Golf zich omstreeks 22:31 uur verplaatst vanaf de [straatnaam 4] te Schiedam naar Rotterdam Zuid. Daarna is omstreeks 22:35 uur een verplaatsing te zien van de VW Up vanaf de plaats delict via de [straatnaam 1] te Schiedam naar het [straatnaam 5] te Schiedam. De verkeersgegevens van [naam medeverdachte 3] laten een overeenkomstige verplaatsing zien. Het eerdergenoemde telefoonnummer van de verdachte laat een verplaatsing zien overeenkomstig die van de VW Golf en het telefoonnummer van [naam medeverdachte 1] . Hieruit valt op te maken dat de verdachte op enig moment in de VW Golf is gestapt en samen met [naam medeverdachte 1] naar Rotterdam-Zuid is gereden
Op grond van deze onderzoeksresultaten stelt de rechtbank vast dat het telefoonnummer dat aan de verdachte wordt toegeschreven, samen met telefoonnummers toegeschreven aan vastgestelde contacten van de verdachte, op de avond van de ripdeal reisbewegingen hebben gemaakt die passen in het scenario dat contacten van de verdachte een voorbespreking hebben gehad in Schiedam, dat vervolgens omstreeks 21.33 uur de (inzittenden van de) VW Golf en VW Up in de [adres delict] zijn aangekomen en dat omstreeks 22.31 uur, dat wil zeggen direct na de ripdeal, de (inzittenden van de) VW Up en de VW Golf zich verplaatsen weg van de [adres delict] .
Hoewel de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat een kritische beoordeling ten aanzien van de betrouwbaarheid van de aangifte en de aanwijzing van de verdachte als dader (door de aangever [naam slachtoffer 1] ) op zijn plaats is, acht de rechtbank de aangifte en de herkenning door [naam slachtoffer 1] betrouwbaar. Deze wordt namelijk op essentiële punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Niet alleen de verklaring van [naam slachtoffer 2] draagt bij aan de geloofwaardigheid van de aangifte, maar ook het in de woning aangetroffen dna- materiaal van de medeverdachten, de gps-gegevens van de door de verdachte gehuurde auto en de gegevens van telefoonnummers in gebruik bij de verdachte en medeverdachten vormen belangrijk bewijs. Hierdoor kunnen de verdachte en medeverdachten immers gelinkt worden aan de plaats delict ten tijde van de schietpartij. Hiertegenover staat enkel de verklaring van de verdachte dat hij het niet was en dat hij niet weet waar hij ten tijde van de feiten wel was. Over zaken die om een uitleg vragen, zoals de telefoon- en gps-gegevens, heeft de verdachte geen of een zeer summiere en niet controleerbare verklaring kunnen of willen geven. Al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, maakt dan ook dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 primair en 3 tenlastegelegde.
Voor zover de verdediging nog heeft betoogd dat als de verdachte al de schutter is geweest, betwijfeld moet worden of hij wel het opzet heeft gehad om [naam slachtoffer 1] te doden, overweegt de rechtbank dat het van korte afstand schieten op het bovenlichaam van een persoon naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan worden uitgelegd dan dat daarbij opzet was op de dood van die persoon.. Dat [naam slachtoffer 1] niet is overleden, is geen omstandigheid die aan het handelen van de verdachte is te danken.