4.2.2.Beoordeling
Was de verdachte in de omgeving van het plaats delict?
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van de verdachte door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en kunnen bijdragen aan het bewijs.
Voorafgaand aan deze herkenningen is vanuit een ander onderzoek reeds de naam van de verdachte naar voren gekomen als mogelijke betrokkene in dit onderzoek.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] kent de verdachte als “ [bijnaam verdachte] ” en ook als dealer in Venlo, de woonplaats van [naam medeverdachte 1] . Toen aan [naam medeverdachte 1] een recente foto van de verdachte werd getoond (foto 7) herkende hij de verdachte ‘voor 100%’. De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben de verdachte uit een fotoboek met foto’s van dertien personen op twee foto’s (foto 1 en 7) aangewezen als persoon die met drie anderen in de Volvo met Pools kenteken zat.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de verdachte inzittende was van de Volvo met Poolse kentekenplaten, die werd bestuurd door medeverdachte [naam medeverdachte 1] en dat hij op 3 mei 2017 in de omgeving van de Dynamostraat te Rotterdam was.
Heeft de verdachte op [naam slachtoffer] geschoten?
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de Dynamostraat met een vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank legt aan dit oordeel ten grondslag de in bijlage 2 bij dit vonnis opgesomde bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van beschrijving van camerabeelden, die door de rechtbank ter terechtzitting zijn bekeken. Door de verbalisant wordt waargenomen dat op de hoek van de Batterijstraat en de Dynamostraat twee personen uit de bewuste door [naam medeverdachte 1] bestuurde Volvo stappen. Volgens [naam medeverdachte 1] zijn dit de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De verdachte wordt bij de beschrijving van de camerabeelden aangeduid als V07.
Even later rende de verdachte de Dynamostraat in, gevolgd door medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , achter het slachtoffer aan. Het slachtoffer steekt de weg over en rent terug in de richting van de Batterijstraat. De verdachte verlaat dan de stoep en rent de weg op in de richting van het slachtoffer en steekt zijn arm uit in de richting van het slachtoffer die op dat moment een garagebedrijf voorbij rent.
Ter hoogte van die plek is een patroonhuls gevonden en in de gevel van het garagebedrijf is een beschadiging aangetroffen. Op de grond liggen stukjes baksteen. De rechtbank gaat er, op basis van de beschrijving van deze beschadiging, van uit dat dit een schotbeschadiging betreft.
Deze bevindingen passen bij de verklaring van een getuige die een stukje verder op de stoep stond.
Was dit een poging tot moord of doodslag?
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van een poging tot moord.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte wordt om die reden vrijgesproken van poging tot moord.
Het handelen van de verdachte, te weten het van enkele meters afstand gericht vuren op een rennend persoon, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van de dood van die persoon, dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dit geldt te meer nu uit onderzoek is gebleken dat de kogel op borst-/hoofdhoogte is ingeslagen in een muur van het garagebedrijf in de Dynamostraat, ter hoogte van de plaats waar het slachtoffer rende toen werd geschoten.
De verdachte zal daarom worden veroordeeld voor een poging tot doodslag.
Voorhanden hebben vuurwapen
Uit de omstandigheid dat de verdachte op het slachtoffer een kogel heeft afgevuurd, vloeit noodzakelijkerwijs de conclusie voort dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Het wapen in kwestie is niet aangetroffen en er is dus ook niet vastgesteld kunnen worden welke categorie wapen het betreft. Evenmin is uit het onderzoek van het NFI gebleken onder welke categorie de aangetroffen huls valt. De rechtbank is echter van oordeel dat duidelijk is dat het moet gaan om een wapen van categorie II of III. Dat dit het geval is vloeit voort uit artikel 2, lid 1, categorie II en III Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank is ten aanzien van beide feiten van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n), niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de medeverdachten aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Medeplegen van poging voorhanden hebben van een vuurwapen
De verdachte is op 3 mei 2017 in Rotterdam in een auto gestapt en is hij met medeverdachten naar de omgeving van de Motorstraat/Dynamostraat in Rotterdam gereden.
Uit tapgesprekken op 19 april 2017 tussen de nummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] zou de conclusie getrokken kunnen worden dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 3] op zoek waren naar een Skorpion (automatisch vuurwapen). Het nummer [gsm-nummer 1] wordt toegeschreven aan de verdachte, maar de rechtbank stelt vast dat ook anderen gebruik maakten van dat telefoonnummer. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk dat de verdachte daadwerkelijk telkens de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op [nummer] , meer in het bijzonder ten tijde van de gesprekken die over een Skorpion gaan.
Het latere slachtoffer heeft in de keldergang in de Motorstraat een vuurwapen aan onder andere medeverdachte [naam medeverdachte 3] getoond. Uit camerabeelden en de verklaring van getuige [naam getuige 1] kan worden afgeleid dat de verdachte daar niet bij is geweest. Bij de even later uiteindelijk mislukte aankoop van dat getoonde vuurwapen is de verdachte evenmin aanwezig geweest..
De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n) kan niet in voldoende mate uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan dit onderdeel van het tenlastegelegde is – voor zover de verdachte al betrokken is geweest bij de tapgesprekken over de aankoop van het wapen – naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (mede)plegen van de poging een vuurwapen voor handen te hebben.