ECLI:NL:RBROT:2018:5592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
10/690170-17 / vordering TUL VV: 10/701047-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en voorhanden hebben van een vuurwapen in Rotterdam

Op 19 juli 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 3 mei 2017 in de Dynamostraat te Rotterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag op een slachtoffer en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Tijdens de rechtszitting op 4 en 5 juli 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de plaats delict was en met een vuurwapen op het slachtoffer had geschoten, maar sprak hem vrij van poging tot moord, omdat er geen bewijs was voor een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op voor poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet was veroordeeld voor het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690170-17
Parketnummer vordering TUL VV: 10/701047-15
Datum uitspraak: 19 juli 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Rotterdam, locatie De Schie.
Raadsman mr. E.G.S. Roethof, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2018 en 5 juli 2018.
Op 5 juli 2018 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair (poging doodslag) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/701047-15.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 primair zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 subsidiair en 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde, zoals nader in zijn pleitnota onderbouwd.
Hiertoe heeft de raadsman in de kern naar voren gebracht dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte op de plaats delict was. Voor zover personen de verdachte hebben herkend van een foto, is de manier waarop de herkenningen hebben plaatsgevonden onbetrouwbaar.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte wel in de omgeving van de Dynamostraat was, kan niet vastgesteld worden dat de verdachte daadwerkelijk met een vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
4.2.2.
Beoordeling
Feit 1
Was de verdachte in de omgeving van het plaats delict?
De rechtbank is van oordeel dat de herkenningen van de verdachte door de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en kunnen bijdragen aan het bewijs.
Voorafgaand aan deze herkenningen is vanuit een ander onderzoek reeds de naam van de verdachte naar voren gekomen als mogelijke betrokkene in dit onderzoek.
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] kent de verdachte als “ [bijnaam verdachte] ” en ook als dealer in Venlo, de woonplaats van [naam medeverdachte 1] . Toen aan [naam medeverdachte 1] een recente foto van de verdachte werd getoond (foto 7) herkende hij de verdachte ‘voor 100%’. De getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] hebben de verdachte uit een fotoboek met foto’s van dertien personen op twee foto’s (foto 1 en 7) aangewezen als persoon die met drie anderen in de Volvo met Pools kenteken zat.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat vastgesteld kan worden dat de verdachte inzittende was van de Volvo met Poolse kentekenplaten, die werd bestuurd door medeverdachte [naam medeverdachte 1] en dat hij op 3 mei 2017 in de omgeving van de Dynamostraat te Rotterdam was.
Heeft de verdachte op [naam slachtoffer] geschoten?
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de Dynamostraat met een vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten.
De rechtbank legt aan dit oordeel ten grondslag de in bijlage 2 bij dit vonnis opgesomde bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van beschrijving van camerabeelden, die door de rechtbank ter terechtzitting zijn bekeken. Door de verbalisant wordt waargenomen dat op de hoek van de Batterijstraat en de Dynamostraat twee personen uit de bewuste door [naam medeverdachte 1] bestuurde Volvo stappen. Volgens [naam medeverdachte 1] zijn dit de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De verdachte wordt bij de beschrijving van de camerabeelden aangeduid als V07.
Even later rende de verdachte de Dynamostraat in, gevolgd door medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] , achter het slachtoffer aan. Het slachtoffer steekt de weg over en rent terug in de richting van de Batterijstraat. De verdachte verlaat dan de stoep en rent de weg op in de richting van het slachtoffer en steekt zijn arm uit in de richting van het slachtoffer die op dat moment een garagebedrijf voorbij rent.
Ter hoogte van die plek is een patroonhuls gevonden en in de gevel van het garagebedrijf is een beschadiging aangetroffen. Op de grond liggen stukjes baksteen. De rechtbank gaat er, op basis van de beschrijving van deze beschadiging, van uit dat dit een schotbeschadiging betreft.
Deze bevindingen passen bij de verklaring van een getuige die een stukje verder op de stoep stond.
Was dit een poging tot moord of doodslag?
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of er sprake is van een poging tot moord.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, volgt niet dat de verdachte een plan had beraamd om het slachtoffer van het leven te beroven. De verdachte wordt om die reden vrijgesproken van poging tot moord.
Het handelen van de verdachte, te weten het van enkele meters afstand gericht vuren op een rennend persoon, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van de dood van die persoon, dat moet worden geoordeeld dat de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Dit geldt te meer nu uit onderzoek is gebleken dat de kogel op borst-/hoofdhoogte is ingeslagen in een muur van het garagebedrijf in de Dynamostraat, ter hoogte van de plaats waar het slachtoffer rende toen werd geschoten.
De verdachte zal daarom worden veroordeeld voor een poging tot doodslag.
Feit 2
Voorhanden hebben vuurwapen
Uit de omstandigheid dat de verdachte op het slachtoffer een kogel heeft afgevuurd, vloeit noodzakelijkerwijs de conclusie voort dat de verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Het wapen in kwestie is niet aangetroffen en er is dus ook niet vastgesteld kunnen worden welke categorie wapen het betreft. Evenmin is uit het onderzoek van het NFI gebleken onder welke categorie de aangetroffen huls valt. De rechtbank is echter van oordeel dat duidelijk is dat het moet gaan om een wapen van categorie II of III. Dat dit het geval is vloeit voort uit artikel 2, lid 1, categorie II en III Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank is ten aanzien van beide feiten van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n), niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de medeverdachten aan het tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
Medeplegen van poging voorhanden hebben van een vuurwapen
De verdachte is op 3 mei 2017 in Rotterdam in een auto gestapt en is hij met medeverdachten naar de omgeving van de Motorstraat/Dynamostraat in Rotterdam gereden.
Uit tapgesprekken op 19 april 2017 tussen de nummers [gsm-nummer 1] en [gsm-nummer 2] zou de conclusie getrokken kunnen worden dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 3] op zoek waren naar een Skorpion (automatisch vuurwapen). Het nummer [gsm-nummer 1] wordt toegeschreven aan de verdachte, maar de rechtbank stelt vast dat ook anderen gebruik maakten van dat telefoonnummer. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank niet onomstotelijk dat de verdachte daadwerkelijk telkens de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op [nummer] , meer in het bijzonder ten tijde van de gesprekken die over een Skorpion gaan.
Het latere slachtoffer heeft in de keldergang in de Motorstraat een vuurwapen aan onder andere medeverdachte [naam medeverdachte 3] getoond. Uit camerabeelden en de verklaring van getuige [naam getuige 1] kan worden afgeleid dat de verdachte daar niet bij is geweest. Bij de even later uiteindelijk mislukte aankoop van dat getoonde vuurwapen is de verdachte evenmin aanwezig geweest..
De voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte(n) kan niet in voldoende mate uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan dit onderdeel van het tenlastegelegde is – voor zover de verdachte al betrokken is geweest bij de tapgesprekken over de aankoop van het wapen – naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde (mede)plegen van de poging een vuurwapen voor handen te hebben.
4.2.3.
Conclusie
Feit 1 subsidiair
Bewezen is dat de verdachte op 3 mei 2017 te Rotterdam heeft geprobeerd [naam slachtoffer] van het leven te beroven door met een vuurwapen een kogel in zijn richting te schieten.
Feit 2
De verdachte heeft gelet op het voorgaande aldus een vuurwapen voorhanden gehad.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, met een vuurwapen een kogel in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op 03 mei 2017 te Rotterdam
een vuurwapen van categorie II en/of III, en munitie van categorie II en/of
III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.poging tot doodslag;

2.handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen van korte afstand een kogel op het vluchtende slachtoffer af te vuren. Het slachtoffer is hierbij niet geraakt door de verdachte, maar bleek later reeds dodelijk verwond doordat hij kort daarvoor ook al was beschoten door een van de medeverdachten.
De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het plegen van een van de ernstigste feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Een dergelijke feit veroorzaakt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij en wordt als schokkend ervaren.
Het behoeft geen betoog dat het hier om een zeer ernstig feit gaat, temeer nu deze schietpartij op klaarlichte dag in een woonwijk plaatsvond. Tijdens de achtervolging van het slachtoffer en de schietpartij stonden er meerdere mensen op straat. Meerdere buurtbewoners en mensen die in de omgeving werkzaam zijn, hebben het schot gehoord en het slachtoffer gezien. Duidelijk is dat het incident voor hen een angstaanjagende ervaring is geweest en een groot gevoel van onveiligheid heeft bezorgd.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Bouman GGZ, afdeling reclassering heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 20 oktober 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport. De verdachte heeft geen medewerking willen verlenen aan het opstellen van de adviesrapportage en heeft volgens de reclassering een negatieve houding ten aanzien van begeleiding en zijn delictverleden. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en, bij bewezenverklaring, een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] , gemachtigde mr. F.J.M. Hamers, ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.966,29 aan materiële schade.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.2.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 mei 2015 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van medeplichtigheid aan diefstal en kortgezegd vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 2 (twee) weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 juni 2015.
9.2.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 27 mei 2015 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en mr. A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2018.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in
elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg,
met een vuurwapen een kogel in/door het lichaam,van die [naam slachtoffer] geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon
genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, in elk geval opzettelijk met (een) vuurwapen(s) een of meer kogels in
de richting van die [naam slachtoffer] heeft afgevuurd/afgeschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij
op of omstreeks 03 mei 2017 te Rotterdam en/of Venlo en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen een of meer
vuurwapens van categorie II en/of III, en/of munitie van categorie II en/of
III van de Wet wapens en munitie, voorhanden heeft gehad
en/of
hij, op of omstreeks 3 mei 2017,te Venlo en/of te Rotterdam en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een vuurwapen van categorie II en/of III voorhanden te hebben,
- zich - op afspraak - naar (een pand gelegen aan) de Motorstraat te Rotterdam
heeft/hebben begeven en/of
- in een bergingengang aldaar een ontmoeting heeft/hebben gehad met [naam slachtoffer]
,waarbij genoemde [naam slachtoffer] aan verdachte en/of zijn mededader(s) een
vuurwapen heeft laten zien en/of
- ( vervolgens) heeft/hebben geprobeerd de overdracht/koop van dat vuurwapen af
te ronden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.