3.1.2.Procesverloop
In het verslag van het informatief gesprek van de politie met aangeefster van 8 maart 2016 valt het volgende te lezen.
Wat is er globaal gebeurd:
[naam slachtoffer 1] heeft al 10/11 jaar een relatie met [naam verdachte 1] . 3 jaar geleden heeft zij een infarct gehad (bloedprop achter oog) en [naam verdachte 1] was er toen voor haar. Hij vertelde dat hij een tumor achter zijn oor had. Sinds januari 2016 merkt [naam slachtoffer 1] wat veranderingen bij [naam verdachte 1] . Hij is dwingend en alles moet volgens zijn manier gebeuren zo niet dan is er ruzie.
Zaterdag 5/3 is er ruzie geweest en heeft hij haar haar afgesneden met een mes. [naam verdachte 1] is toen ook door een trapleer gezakt met als gevolg dat hij een gebroken rib en gekneusde ribben had. Hij heeft hiervoor morfine pleisters gehad.
Dinsdag 8 maart was er weer ruzie. [naam verdachte 1] heeft [naam slachtoffer 1] met haar handen en voeten
vastgebonden terwijl ze naakt was, anaal en vaginaal verkracht en geslagen en met het mes gesneden in haar been. Toen hij lag te slapen is ze de woning uit gegaan en naar de politie gegaan.
Waar is het gebeurd: [adres plaats delict] , [plaatsnaam delict] .
Wanneer is het gebeurd: Op dinsdag 8 maart 2016 te 10:00 uur.
Hoe, waar en wanneer is het feit bekend geworden: Op dinsdag 8 maart stond zij omstreeks 15:30 uur aan de balie van het politiebureau Zuidplein.
(….)
Is er letsel: Ja, schrammen op beide wangen, diverse sneden in rug en
been, blauwe plekken en afdrukken van touw. Geen vaginaal of anaalletsel.
Van het hierboven beschreven letsel zijn op 8 maart 2016 in het ziekenhuis foto’s gemaakt. Deze foto’s bevinden zich in het dossier. Op de foto’s is te zien dat aangeefster divers letsel heeft. In een verslag van 9 maart 2016 merkt de FARR-arts over dit letsel het volgende op:
Letselbeschrijving bij zedenonderzoek, 20.15 uur, vanmorgen mishandeld en verkracht.
In het gelaat is rechts rode verkleuring van de huid te zien, links zijn twee rode plekken te zien. Tussen de borsten is een lichte bloeduitstorting van oudere datum te zien. Aan de buitenzijde van beide bovenarmen zijn bloeduitstortingen van oudere datum te zien, rechts met een kleine kraswond erbij. Aan beide polsen zijn striemen te zien, met name aan de strekzijde van de polsen, rechts meer uitgesproken dan links. Er zijn meerdere langwerpige, oppervlakkige kraswonden te zien op het lichaam: op de rug in de rechterflank, doorlopend tot boven de rechterbil (ongeveer 30 cm lengte) en 2 kraswonden aan de buitenzijde van het rechter bovenbeen, eveneens ongeveer 30 cm lengte. In de lies rechts is een diepere schaaf/kraswond te zien van +/-15 cm lengte en ongeveer 1 cm breedte. Aan de voorzijde van het linker bovenbeen zijn enkele bloeduitstortingen van oudere datum te zien. Aan de buitenzijde van de linkerknie is eveneens een bloeduitstorting te zien. Op de voetrug rechts is een kleine schaafwond te zien. Op de voetrug links/overgang scheenbeen is een striem te zien. Bij de vagina en anus zijn geen verwondingen te zien, ook is er geen bloed te zien.
Letsel kan passen bij slaan, stompen, knijpen, krassen met scherp voorwerp en vastbinden. Hoe het letsel in de lies is ontstaan is niet helemaal duidelijk.
Uit het dossier blijkt verder dat aangeefster en haar tante (getuige) op 25 maart 2017 zijn gehoord door de politie.
Desgevraagd heeft de officier van justitie ter zitting verklaard dat haar is gebleken dat ongeveer drie-en-een-halve week nadat aangeefster zich op 8 maart 2016 had gemeld op het politiebureau voor het eerst door de politie contact is opgenomen met de behandelend officier van justitie en om toestemming is gevraagd om de verdachte buiten heterdaad te mogen aanhouden.
De verdachte is op 5 oktober 2016 aangehouden en voor het eerst verhoord. Hij ontkent de verkrachting en de mishandeling. Hij stelt dat aangeefster al op of omstreeks 3 maart 2016 de gezamenlijke woning zou hebben verlaten en dat hij op of omstreeks 5 maart 2016 van de vermissing van aangeefster melding heeft gedaan bij de politie.
Uit hetgeen hiervoor is vermeld kan worden afgeleid dat de politie op 8 maart 2016 kennis heeft gekregen van een mogelijk zeer ernstig zedenmisdrijf, waarbij aangeefster volgens haar melding is verkracht en mishandeld (slaan, snijden met een mes). Die melding wordt vervolgens in ieder geval deels bevestigd door het medisch onderzoek naar haar letsel in het ziekenhuis en de foto’s die van dat letsel zijn genomen. De politie draagt op dat moment verder kennis van de locatie waar het vermeende misdrijf zou hebben plaatsgevonden, te weten de gezamenlijke woning van de verdachte en aangeefster (die op naam staat van aangeefster en waar zij ook staat ingeschreven) en van het feit dat de verdachte zich op het moment van de melding nog (slapend) in die woning zou moeten bevinden.
Zedenmisdrijven vinden doorgaans plaats tussen twee personen in beslotenheid. Het komt maar heel zelden voor dat dergelijke misdrijven plaatsvinden in de aanwezigheid van derden, die daarover als getuige kunnen verklaren. Het is bij een strafrechtelijk onderzoek naar een vermeend zedenmisdrijf dus zaak zoveel mogelijk objectief of objectiveerbaar bewijs te verzamelen, dat een aangifte van een zedenmisdrijf of een eventueel verweer van de verdachte kan falsificeren.
Sporenonderzoek is daarbij één optie. Het is dan wel zaak daar zo spoedig mogelijk mee te beginnen, omdat anders het risico bestaat op het verdwijnen, de contaminatie of het wegmaken van sporen. Het horen van de verdachte of getuigen is een andere optie. Daarvan geldt dat hoe langer men daarmee wacht, hoe groter het gevaar is dat herinneringen vervagen of niet meer op hun betrouwbaarheid zijn te toetsen. Hoe dan ook, zeker bij een zo ernstig misdrijf als een verkrachting is een adequaat en tijdig optreden van de politie aangewezen en mag dit ook van de politie worden gewacht.
Van dit alles is echter in het onderhavige geval geen sprake geweest. De officier van justitie werd kennelijk niet ingelicht over de ontstane verdenking, er is op 8 maart 2016 geen enkele moeite gedaan om de verdachte aan te houden, er heeft geen doorzoeking van de woning van de aangeefster en de verdachte plaatsgevonden en er is dus in die woning ook geen forensisch onderzoek gedaan. Zeker voor dat laatste bestond alle aanleiding omdat volgens de verklaring van de aangeefster de verdachte, op het moment dat de aangeefster op 8 maart 2016 het politiebureau aankwam, op een matras in de woonkamer aan het slapen zou zijn, er bloemen en water op de grond zouden liggen omdat hij deze over haar heen had gegooid, er touw zou liggen waarmee hij haar enkels en polsen had vastgebonden en er een mes, een slijpsteen en een taser (waarmee hij haar bedreigd zou hebben) op een tafel in de woonkamer zouden liggen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor geschetste onprofessionele wijze waarop door de politie het onderzoek is ingevuld onbegrijpelijk is. Die gang van zaken brengt met zich dat in het dossier hiaten zijn ontstaan die niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De consequentie daarvan is dat het - mede gezien het feit dat naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de verdachte op zichzelf niet onaannemelijk is - voor de rechtbank onmogelijk is gebleken buiten redelijke twijfel vast te stellen wat nu feitelijk tussen de aangeefster en de verdachte in de periode van 1 maart tot 8 maart 2016 heeft plaatsgevonden. In dat kader merkt de rechtbank nog op dat, gelet op dit alles, zij niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen dat het bij de aangeefster geconstateerde letsel is ontstaan op 8 maart 2016 en niet in de periode tussen 3 en 8 maart 2016, in welke periode zij volgens de verdachte de woning reeds had verlaten.