ECLI:NL:RBROT:2018:5509

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
10/682110-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor openlijk in vereniging geweld plegen met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, met als gevolg zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond plaats op 26 mei 2017 in Leerdam, waar de verdachte en een medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte het slachtoffer heeft aangevallen, waarbij het slachtoffer zwaar letsel opliep, waaronder twee kaakfracturen en een afgebroken tand en kies. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, terwijl de verklaringen van de verdachte inconsistent waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte medeverantwoordelijk is voor het geweld en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld samen met de medeverdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde geweld en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/682110-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
wonende op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ( [land verdachte] ),
raadsvrouw mr. K. van de Peppel, advocaat te Nieuwegein.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft tot vrijspraak gerekwireerd ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging dat ziet op de strafverzwarende omstandigheid, namelijk het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [naam slachtoffer] , zodat alleen het openlijk geweld aan de verdachte verweten kan worden.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken wordt van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs dat de medeverdachte heeft deelgenomen aan het geweld tegen aangever [naam slachtoffer] . Voorts stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de openlijke geweldpleging.
Subsidiair heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van de strafverzwarende omstandigheid dat de openlijke geweldpleging zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, op de grond dat de verdachte [naam slachtoffer] alleen zou hebben geslagen.
4.1.3.
Beoordeling
De verklaringen van [naam slachtoffer] en die van de verdachte en diens medeverdachte lopen voor een deel parallel, doch ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen handelingen lopen zij sterk uiteen. Tegenover de politie en ter zitting heeft de verdachte bevestigd hetgeen [naam slachtoffer] heeft verklaard, namelijk dat de verdachte en diens broer in de nacht van 26 mei 2017 door [naam slachtoffer] zijn aangesproken vanwege hun luidruchtig optreden in het midden van de nacht voor de woning van [naam slachtoffer] te Leerdam. [naam slachtoffer] en de medeverdachten verklaren voorts allebei dat [naam slachtoffer] zijn woning daarna weer is ingegaan, waarna hij korte tijd later achter verdachte en medeverdachte aan is gegaan. Niet ver van de woning van [naam slachtoffer] is het opnieuw tot een confrontatie gekomen. Ook heeft de verdachte bevestigd dat niet enkel woorden zijn gewisseld, maar ook door hem klappen zijn uitgedeeld. De centrale vraag is welke lezing van het gebeuren, dat met name ziet op het toebrengen van het zwaar lichamelijk letsel, gevolgd dient te worden.
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij door de verdachte van achteren werd geslagen en tegen de grond werd gegooid. Vervolgens ging de verdachte op de rug van [naam slachtoffer] zitten, met zijn linkerknie naast de linkerzijde van het lichaam en met zijn rechterknie naast de rechterzijde van het lichaam van de aangever. De verdachte duwde - volgens de verklaring van [naam slachtoffer] - met twee handen zijn hoofd op de grond. [naam slachtoffer] lag nog steeds met zijn rechterwang op het fietspad en keek toen in de richting van de medeverdachte. [naam slachtoffer] verklaarde tegenover de politie: “Ik zag dat de medeverdachte mijn richting op liep. Ik zag vervolgens dat hij een aanloopje nam. Ik zag dat hij met zijn been uithaalde naar achteren alsof hij tegen een bal wilde trappen, zoals bij voetbal. Ik zag dat zijn voet in de richting van mijn hoofd kwam. De trap kwam in mijn gezicht terecht. Dit was aan de linkerzijde, net onder mijn neus, aan de linkerzijde van mijn lip.” Vervolgens verloor [naam slachtoffer] het bewustzijn.
De verdachte verklaarde dat er wel is gevochten tussen hem, de medeverdachte en [naam slachtoffer] , maar hij ontkent tegen het hoofd te hebben geschopt.
De rechtbank houdt de verklaring van [naam slachtoffer] voor juist vanwege diens logische, gedetailleerde en consistente opbouw. De verklaringen van de verdachte daarentegen spreken elkaar tegen. Zo erkende de verdachte bij de politie dat hij samen met diens medeverdachte met [naam slachtoffer] heeft gevochten. Ter zitting evenwel verklaarde de verdachte dat zijn broer hierbij niet aanwezig is geweest, daarbij zichzelf meerdere malen tegensprekend. Als verklaring hiervoor heeft de verdachte aangegeven dat hem tijdens de verhoren in de periode van de inverzekeringstelling door de politie de juiste medicijnen zijn onthouden, waardoor de verdachte verward is geraakt. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring. Uit het door de politie afgenomen verhoor blijkt dat de verdachte coherent heeft verklaard en dat er bij hem door verbalisanten geen spoor van verwardheid is geconstateerd. De verdachte heeft bovendien geen verklaring kunnen geven voor het feit dat hij deze verklaring - na lezing daarvan - heeft ondertekend. De medeverdachte ontkent aanwezig te zijn geweest bij de geweldpleging, doch geconfronteerd met de verklaring van de verdachte heeft de medeverdachte tegenover de politie aangegeven dat die verklaring juist zou kunnen zijn.
De rechtbank gaat dan ook uit van de verklaring van [naam slachtoffer] , mede gelet op het feit dat deze verklaring steun vindt in de geneeskundige verklaring betreffende [naam slachtoffer] . Uit deze geneeskundige verklaring blijkt dat hij twee kaakfracturen heeft opgelopen. Daarnaast is er door het toegepaste geweld een tand en een kies afgebroken. Naar het oordeel van de rechtbank past dit geconstateerde letsel bij de toedracht zoals deze door [naam slachtoffer] is omschreven.
Uit de verklaring van [naam slachtoffer] blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten. De verdachte houdt de aangever met diens hoofd klemvast tegen de grond gedrukt en de medeverdachte neemt een aanloop om het slachtoffer tegen het hoofd te schoppen. Een dergelijke samenwerking levert naar het oordeel van de rechtbank mededaderschap op ten aanzien van de ten laste gelegde strafverzwarende omstandigheden, zodat de verdachte hiervoor mede verantwoordelijk wordt gehouden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 26 mei 2017 te Leerdam, op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, telkens met kracht schoppen en/of trappen tegen
hethoofd van die op de grond liggende [naam slachtoffer] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel te weten twee kaakfracturen en een afgebroken tand en kies, ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg geweld gepleegd tegen het slachtoffer [naam slachtoffer] , die de verdachte en zijn medeverdachte wilde aanspreken op hun luidruchtig gedrag tijdens de nachtelijke uren. Het geweld bestond uit het trappen/schoppen tegen het hoofd van [naam slachtoffer] door de medeverdachte, terwijl hij op de grond lag en de verdachte het hoofd van [naam slachtoffer] vast hield. [naam slachtoffer] heeft daardoor twee kaakfracturen opgelopen en er zijn een tand en een kies afgebroken. De rechtbank rekent de verdachte dit feit zwaar aan, mede gelet op het feit dat de beide verdachten [naam slachtoffer] , nadat zij hem flink hadden toegetakeld, bewusteloos en in hulpeloze toestand hebben achtergelaten op de openbare weg.
De verdachte heeft met zijn gewelddadig handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer] . Feiten als de onderhavige dragen bovendien bij aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of getuige zijn. Slachtoffers van dergelijke feiten ervaren daarvan vaak, naast fysiek ongemak en materiële schade, langdurig de nadelige psychische gevolgen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder (niet recentelijk) is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de strafverhogende omstandigheid, zwaar lichamelijk letsel, bewezen acht, zal een gevangenisstraf worden opgelegd van langere duur dan geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.696,61 aan materiële schade en een vergoeding van € 12.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Nu de verdachte het feit tezamen met de medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gepleegd, dient de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk te worden toegewezen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de totaal te claimen schade nog niet is komen vast te staan, er sprake is van handelen in strijd met de schadebeperkingsplicht, de tandartsverzekering kan worden aangesproken, de gevorderde immateriële schade veel te hoog is en er sprake is van eigen schuld aan de kant van het slachtoffer.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering met betrekking tot de posten “opname ziekenhuis”, “medische kosten”, “mobiliteitsschade” en “vloeibare voeding” genoegzaam is onderbouwd, zal deze in zoverre worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de post “herstel schade aan gebit”, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de posten “schade aan materiaal” en “autosleutel verloren” onvoldoende zijn onderbouwd en daardoor niet aannemelijk zijn geworden. Ten aanzien van de post “huur bedrijfsruimte” overweegt de rechtbank dat dit niet kan worden aangemerkt als schade die een direct gevolg is van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 mei 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op € 400,- (conform het liquidatietarief) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij voor die schadevergoeding, de daarover vervallen rente en de proceskosten ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.703,78 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat een betalend de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 4.703,78 (zegge: vierduizend zevenhonderddrie euro en achtenzeventig cent), bestaande uit € 703,78 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des de een betalend de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 400,-, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen
€ 4.703,78 (hoofdsom
, zegge: vierduizend zevenhonderddrie euro en achtenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.703,78 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
57 (zevenenvijftig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 26 mei 2017 te Leerdam, op of aan de openbare weg, de Raadsliedenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) schoppen en/of trappen in het gezicht, ieder geval op/tegen hoofd van die (op de grond liggende) [naam slachtoffer] , terwijl het door hem, verdachte, gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten twee, althans een of meer kaakfractu(u)r(en) en/of een of meer afgebroken tand(en) en/of kies(zen)), althans enig lichamelijk letsel voor die [naam slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair.
hij op of omstreeks 26 mei 2017 te Leerdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) te schoppen en/of te trappen in het gezicht, in ieder geval op/tegen het hoofd (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag), terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten twee, althans een of meer kaakfractu(u)r(en) en/of een of meer afgebroken tand(en) en/of kies(zen), ten gevolge heeft gehad.