ECLI:NL:RBROT:2018:5470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
6378101 CV EXPL 17-35426
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor rugklachten na bedrijfsongeval en rugbelastend werk met bewijslevering door werknemer

In deze zaak vordert de eiser, een voormalig werknemer van Peinemann Hoogwerksystemen B.V., schadevergoeding van zijn werkgever wegens rugklachten die hij stelt te hebben opgelopen na een bedrijfsongeval op 2 juni 2010. De eiser was werkzaam als dieplader chauffeur en heeft tijdens zijn werkzaamheden een ongeval gehad waarbij hij handmatig de lepels van een verreiker moest opvangen. Hij stelt dat dit ongeval en de rugbelastende werkzaamheden de oorzaak zijn van zijn klachten. De werkgever, Peinemann, betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de klachten van de eiser niet zijn ontstaan door het ongeval of de werkzaamheden, maar door degeneratieve afwijkingen die passen bij de leeftijd van de eiser. De kantonrechter oordeelt dat de eiser moet bewijzen dat zijn klachten in causaal verband staan met het ongeval of de werkzaamheden. De rechter benoemt dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, omdat het verband tussen de klachten en de werkzaamheden te onbepaald is. De zaak wordt aangehouden voor een comparitie van partijen om aanvullende informatie te verstrekken en mogelijk deskundigen te benoemen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6378101 / CV EXPL 17-35426
uitspraak: 13 april 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Peinemann Hoogwerksystemen B.V.,
gevestigd te Hoogvliet (Rotterdam),
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Peinemann”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 4 oktober 2017;
  • de akte overlegging producties van [eiser];
  • de conclusie van antwoord;
  • de aanvullende productie van Peinemann;
  • het tussenvonnis van 19 december 2017;
  • het proces verbaal van de comparitie van partijen op 18 januari 2018.
1.2
De kantonrechter heeft de datum voor de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Peinemann is een bedrijf dat zich bezighoudt met het verzorgen en/of het verrichten van transport en andere vervoerswerkzaamheden, zoals het vervoeren van mobiele kranen en hoogwerkers.
2.2
[eiser] is van 30 november 1998 tot 31 mei 2012 werkzaam geweest bij Peinemann in de functie van dieplader chauffeur. Tot zijn werkzaamheden behoorden het vervoer van hoogwerkers naar de locatie en het laden en lossen van de hoogwerkers.
2.3
Op 2 juni 2010 moest [eiser] twee verreikers ophalen in Made en vervoeren naar Hoogvliet. Het vervoer vond plaats op een dieplader. Na dit transport heeft [eiser] in Rotterdam nog een hoogwerker verzet. Vervolgens kreeg [eiser] van de planner opdracht om nog een extra transport uit te voeren. [eiser] heeft dat geweigerd. De planner hield [eiser] voor dat dit opgevat zou kunnen worden als werkweigering. Daarop reageerde [eiser] met de opmerking “
dan ontsla je me maar, ik meld mij nu ziek”. [eiser] is vervolgens in de vrachtwagen gestapt en weggereden. [eiser] heeft vanwege dit incident een officiële waarschuwing gekregen.
2.4
Op 3 juni 2010 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Diezelfde dag heeft [eiser] de huisarts bezocht vanwege rugklachten. De huisarts heeft [eiser] doorverwezen voor een MRI-scan. Op de MRI-zijn geen aanwijzingen te zien voor traumatisch letsel. Wel zijn meerdere degeneratieve afwijkingen (slijtage) te zien op het niveau van het skelet en de tussenwervelschijven.
2.5
Bij brief van 8 juni 2010 heeft [eiser] gereageerd op de officiële waarschuwing. [eiser] stelt dat op 2 juni 2010 geen sprake is geweest van werkweigering maar van een ziekmelding als gevolg van een bedrijfsongeval op 2 juni 2010. [eiser] schrijft onder meer:
“de volgende rit is vanaf Made bij de firma Haullotte 2 verreikers (type tl 1740) op te halen en deze te brengen naar de garage in Hoogvliet. Deze combinatie is voor mij nieuw en ik had hiervoor al de nodige informatie ingewonnen om deze machines te kunnen vervoeren. De lepels van het vorkenbord moeten daarbij handmatig worden omgegooid, maar deze wegen te zwaar hetgeen mij fataal werd
[…]
Nu aangetoond is dat mijn ziekmelding niet een werkweigering is maar een gevolg van een eerder bedrijfsongeval vertrouw ik dat u de procedure in werking zet”.
2.6
Bij brief van 15 juni 2010 heeft Peinemann het standpunt dat de opstelling van [eiser] op 2 juni 2012 is aan te merken als werkweigering gehandhaafd.
2.7
Op 16 juni 2010 heeft [eiser] een orthopedisch chirurg bezocht, drs. [B.]. Deze concludeert dat op de MRI geen aanwijzingen zijn voor een hernia of fractuur, wel zijn er behoorlijke degeneratieve afwijkingen te zien. In de knie is sprake van forse gonartrose (slijtage knie, waarvoor in mei 2011 een totale knie prothese werd geplaatst).
2.8
Op 21 juli 2010 heeft [eiser] in een gesprek met [C.], HSQE-manager gemeld dat hij op 2 juni 2010 een ongeval heeft gehad bij het laden van de verreiker. In het door [C.] opgestelde (niet door [eiser] getekende) gespreksverslag staat onder meer:
“[…]
Simulatie incident
Ten einde de situatie zo goed mogelijk te kunnen beoordelen hebben we met een collega het kantelen van de lepels op een machine uitgeprobeerd. Hierbij is aangetoond dat men de lepels niet met de hand hoeft te kantelen: → men laat de machine het werk doen. Hierbij is tevens geconstateerd dat wanneer de borgpennen niet aanwezig zijn de lepels verder achterover gekanteld dienen te worden om daarna met een spanband vastgezet te kunnen worden.
Conclusie
In het geval van het incident ontbraken naar zeggen van DB de borgpennen. Oorzaak incident: DB heeft de lepel niet ver genoeg naar achteren gekanteld en heeft deze niet vastgezet. Hierdoor bleek het mogelijk dat de lepel voorover kon kantelen.
Preventieve maatregel
Een extra werkinstructie over het veilig en zonder handkracht kantelen van verreiker lepels conform de handleiding is wenselijk.”
2.9
Op 24 november 2010 heeft [eiser] Peinemann aansprakelijk gesteld voor schade ten gevolge van het ongeval dat plaatsvond op 2 juni 2010 (en) ten tijde van de uitoefening van zijn beroep bij Peinemann.
2.1
Op 2 november 2011 heeft Allianz, aansprakelijkheidsverzekeraar van Peinemann, de aansprakelijkheid voor het door [eiser] gestelde ongeval op 2 juni 2010 en voor rugklachten als gevolg van rugbelastende werkzaamheden afgewezen.
2.11
In januari 2012 is naar aanleiding van heupklachten bij [eiser] de diagnose ‘snapping hip’ (ofwel iliopsas syndroom) gesteld.
2.12
Op 7 juli 2014 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Allianz bericht dat [eiser] op basis van een door hem ingewonnen medisch advies bij drs. [V.] van Lechner Consult (niet als productie overgelegd) zijn aansprakelijkstelling handhaaft voor het jarenlang verrichten van rugbelastende werkzaamheden alsmede de omstandigheden waaronder het ongeval met de Haulotte verreiker heeft plaatsgevonden.
2.13
Naar aanleiding van het door [eiser] ingewonnen medisch advies heeft Allianz medisch advies ingewonnen bij drs. [K.], medisch adviseur. Op 15 augustus 2014 heeft [K.] advies uitgebracht. [K.] concludeert onder meer:

Ik adviseer u om goede nota te nemen van het advies door [V.] dat in grote lijnen een juiste weergave geeft van de medische informatie.
[…] De medisch adviseur vermeldt voorts een aantal aannames. Aangegeven wordt dat de rugklachten mogelijk ontstaan zijn door het ons bezighoudende voorval. Bij beeldvormend onderzoek na het ongeval werden echter nooit traumatische afwijkingen aangetoond, bleek echter wel slijtage van de rug. Voorts is er de forse slijtage van de rechter knie waarvoor in mei 2011 een knieprothese werd geplaatst.
Het is volgens [V.] duidelijk geworden dat het bedrijfsongeval luxerend heeft gewerkt ten aanzien van het ontstaan van de klachten bij betrokkene. De onderliggende aandoeningen zijn echter niet direct te herleiden tot het bedrijfsongeval. Dit geldt zeker voor de knieproblematiek. [V.] geeft ter overweging dat het voorval mogelijk verantwoordelijk is geweest voor een versnelde ontwikkeling in het ontstaan van de klachten waarvoor de arthrose verantwoordelijk is. Op basis daarvan zou dan gedacht kunnen worden aan een beperking in de looptijd. Al met al ben ik met de medisch adviseur van de wederpartij eens dat er niet met zekerheid gesproken kan worden over ongevalgerelateerde problematiek. Vooralsnog gaat het om een chronologische relatie tussen het voorval en de subjectieve klachten, waarbij de pre-existente problematiek van dien aard is dat het redelijk is om gelijksoortige klachten binnen afzienbare termijn te verwachten. Ik denk dan aan een termijn van enkele jaren. Overigens kan de knieproblematiek sowieso niet als ongevalgevolg worden gezien.”
2.14
In april 2016 werd bij [eiser] een bursitis ileopectinea (slijmbeursontsteking) gediagnosticeerd.
2.15
Op 15 juni 2017 heeft drs. [A.], medisch adviseur bij Lechner Consult medisch advies uitgebracht aan [eiser]. Hierin staat onder meer vermeld:
“Uw adviesaanvraag en vraagstelling:
U vraagt een aanvullend advies inzake de gezondheidsschade in het kader van de wettelijke aansprakelijkheid, met betrekking tot het arbeidsongeval op 2 juni 2010”.
[…]
Client geeft aan dat hij voor het betreffende bedrijfsongeval op 02-02-2010 geen klachten heeft ervaren van de rug en/of heup, ondanks de vastgestelde slijtage bij beeldvormend onderzoek na het ongeval. Dit wordt onderbouwd met informatie van de huisarts die aangeeft dat cliënt haar niet heeft geconsulteerd met klachten aan rug en of heup, vijf jaar voorafgaand aan het ongeval. Het lijkt er dus op dat het bedrijfsongeval in juni 2010 tenminste luxerend is geweest voor het ontstaan van rug- en linkerheup klachten bij cliënt. Er zijn als gevolg van het ongeval geen traumatische afwijkingen gevonden.
[…]
Conclusie:
Client is een thans 59-jarige man die als gevolg van een bedrijfsongeval op 02-06-2010 forse klachten heeft gekregen van zijn rug en met name de linker heup. Client stelt zijn voormalig werkgever aansprakelijk voor het opgelopen letsel. Bij cliënt werd arthrose aan de rug en heup vastgesteld en hiernaast werd in 2013 een snapping hip als gevolg van een iliopsoas syndroom met acute bursitis vastgesteld. De zware werkzaamheden die cliënt in de loop der jaren bij de werkgever heeft moeten verrichten en het betreffende ongeval zijn hoogstwaarschijnlijk de voornaamste oorzaak van zijn heup- en rugklachten (met name het iliopsoas syndroom). Verder is duidelijk geworden dat het bedrijfsongeval op zijn minst luxerend is geweest voor het ontstaan van de (forse) klachten bij cliënt. Er is sprake van een iliopsoas syndroom na een acute bursitis en een versnelde ontwikkeling van arthrose, uitgelokt door het bedrijfsongeval. Volgens cliënt kan gesteld worden dat de acute Bursitis Ileopectinea een direct gevolg is van het ongeval en dat het rugletsel (beroepsziekte) daardoor werd geluxeerd en dat er daarmee een causaal verband is tussen de medisch objectiveerbare en verklaarbare klachten en het ongeval d.d. 02-06-2010. Bijgevoegde aanvullende stukken vormen een onderbouwing voor deze stelling.”
2.16
Op 11 januari 2018 heeft [K.] nader advies uitgebracht naar aanleiding van het advies van Lechner Consult van 15 juni 2017. [K.] schrijft onder meer:
“Na het ongeval op 02-06-2010 waren er rugklachten. Hiermee werd de huisarts bezocht. Deze liet een MRI vervaardigen. Hierop werden geen traumatische afwijkingen aangetroffen. Uitsluitend degeneratieve afwijkingen. Betrokkene was daarmee dus al bekend. Ook werd een ernstige slijtage geconstateerd van de rechterknie. Betrokkene was al jaren bekend bij de orthopedie met knieklachten. In mei 2011 werd een knieprothese geplaatst.
Pas in januari 2012 komt betrokkene op het spreekuur van de huisarts met heupklachten. Een causaal verband tussen het ongeval en de gestelde heupklachten is reeds vanwege het tijdsverloop niet mogelijk. Bovendien kent een bursitis meerdere oorzaken.
De medisch adviseur kan een relatie tussen de rug- en heupklachten slechts veronderstellen. Zoals in haar advies gesteld zijn de aandoeningen niet direct te herleiden naar het bedrijfsongeval.
Het is overigens zo dat (over)belasting van het bewegingsapparaat in zijn algemeenheid geen aanleiding is voor slijtage. Belasting is noodzakelijk zodat het bewegingsapparaat in de juiste conditie blijft. Een onderzoek heeft aangetoond dat bij eenzijdige belasting, zoals dat bijvoorbeeld bij tennissers voorkomt, de conditie van spieren en botten juist toeneemt. Meer spier, dikkere botten en hoger gewrichtskraakbeen. Belasting kan eventueel tot artrose leiden wanneer de dynamische conditie rond een gewricht door bijvoorbeeld een blessure of een anatomische aberratie veranderd is. Het kan dan gaan om de betrokkenheid van de volledige bewegingsketen bijvoorbeeld rug-heup-knie-enkel-voet. Nogmaals, door uitsluitend belasting zal artrose niet ontstaan.
Ik handhaaf dan ook het in advies van 15-08-2014 gestelde. De medische informatie die Lechner nadien heeft beoordeeld verandert daar niets aan.”
2.17
[eiser] ontvangt sinds 31 mei 2012 een WIA-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 70,71%.

3.De vordering

3.1
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Peinemann aansprakelijk is voor het in de uitoefening van de werkzaamheden overkomen ongeval op 2 juni 2010 en dat de klachten en beperkingen in causaal verband staan tot het ongeval dan wel de uitvoering van rugbelastende werkzaamheden.
II. voor recht te verklaren dat Peinemann de materiele en immateriële schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, dient te vergoeden.
III. bij schadestaatprocedure de omvang van de schade zowel materieel als immaterieel te laten vaststellen en vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente;
IV. Peinemann te veroordelen tot betaling van de kosten voor rechtsbijstand en buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten en nakosten ter grootte van een half punt gemachtigde salaris;
V. Op grond van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen € 25.000,00 op nader vast te stellen schade.
3.2
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat Peinemann op grond van artikel 7:658 lid 1 en 2 BW aansprakelijk is voor de schade die hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden heeft geleden ten gevolge van het ongeval op 2 juni 2010. Er is een causaal verband tussen zijn klachten en het ongeval dan wel het jarenlang verrichten van rugbelastende werkzaamheden voor Peinemann. Volgens [eiser] is Peinemann tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht. Ten aanzien van het ongeval stelt [eiser] dat de oplegger waarmee het vervoer van de verreikers moest plaatsvinden recent was gewijzigd waardoor er twee verreikers vervoerd konden worden in plaats van één. [eiser] had dit niet eerder gedaan en was hiervoor niet geschoold. Peinemann heeft haar verplichting op grond van artikel 8 Arbeidsomstandighedenwet geschonden door hem niet te instrueren over het kantelen van de lepels van de twee verreikers. Ook heeft Peinemann artikel 7.6 Arbeidsomstandighedenbesluit geschonden door [eiser] opdracht te geven tot het vervoer van twee verreikers zonder dat hij over de daarvoor benodigde specifieke deskundigheid beschikte. Ten aanzien van het verrichten van rugbelastende werkzaamheden stelt [eiser] dat Peinemann onder meer artikel 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit in combinatie met Richtlijn 90/269/EEG heeft geschonden door hem frequent handmatig zware lasten te laten tillen van meer dan 23 kilo. Tot slot heeft Peinemann gehandeld in strijd met artikel 9 Arbeidsomstandighedenwet door het ongeval niet te melden. Subsidiair baseert [eiser] zijn vordering op artikel 7:611 BW. Volgens [eiser] is Peinemann tekort geschoten in de op hem rustende zorgplicht. [eiser] beroept zich ten aanzien van de bewijslastverdeling op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel (HR 17 november 2000 ECLI:NL:HR:2000:AA8369 (Unilever/Dikmans).

4.Het verweer

4.1
Peinemann heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
4.2
Primair betwist Peinemann dat [eiser] tijdens de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft geleden, noch als gevolg van een incident, noch als gevolg van belastende werkzaamheden. Subsidiair, voor zover aangenomen mocht worden dat [eiser] toch schade heeft geleden tijdens de uitoefening van de werkzaamheden, geldt dat Peinemann hiervoor niet aansprakelijk is omdat is voldaan aan de zorgplicht op grond van artikel 7:658 lid 1 BW. Ten aanzien van het ongeval geldt dat Peinemann heeft voldaan aan haar instructieplicht. Van [eiser] mocht op basis van zijn diploma Basisveiligheid VCA, Certificaat Veilig werken met een Hoogwerker en Certificaat Veilig werken met een Vorkheftruck opleiding en ervaring verwacht worden dat hij beschikte over de benodigde kennis voor het vervoer van de twee verreikers. Bovendien heeft [eiser] instructies gekregen en was er een gebruiksaanwijzing beschikbaar. Bovendien had Peinemann geen maatregelen kunnen treffen om het voorval te voorkomen. De verreikers konden veilig op de dieplader worden gezet zonder de lepels te hoeven inklappen. Het risico op het ongeval was voor Peinemann niet te voorzien. Het verrichten van zwaar tilwerk behoorde niet tot de kerntaken van [eiser]. Peinemann heeft een RI&E opgesteld en hield regelmatig toolboxmeetings. Uit de RI&E blijkt dat de risico’s op rugklachten voor chauffeurs op ‘laag’ worden ingeschaald. Bovendien wordt het tillen van rijplaten al vanaf 2004 niet meer door [eiser] gedaan. Tot slot had Peinemann geen maatregelen kunnen treffen om de gezondheidsklachten van [eiser] te voorkomen. Voor een beroep op de omkeringsregel is geen plaats. Volgens Peinemann volgt uit de arresten BAM/Landskroon (HR 9 januari 2009, NJ 2001/252) en Havermans/Luyckx (HR 23 juni 2006, NJ 2006/354) dat de omkeringsregel niet zonder meer kan worden toegepast bij multicausale beroepsziekten zoals RSI of (subjectieve) klachten aan armen, nek en schouders, waarbij de nodige twijfel kan bestaan tussen klachten en werk.
4.3
Op de stellingen van partijen wordt - voor zover relevant - hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen is in geschil of Peinemann aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade ten gevolge van het door hem gestelde arbeidsongeval op 2 juni 2010. Daarnaast twisten partijen over de vraag of er een causaal verband is tussen de door [eiser] gestelde klachten en het ongeval dan wel de uitvoering van rugbelastende werkzaamheden.
5.2
Vooropgesteld wordt dat de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW jegens de werknemer aansprakelijk is voor schade die de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in artikel 7:658 lid 1 BW genoemde zorgplicht is nagekomen of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Het is aan de werknemer om te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van de werkzaamheden. Voor aansprakelijkheid is niet alleen vereist dat de werkgever de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden, maar ook dat sprake is van een causaal verband tussen die normschending en de gezondheidsschade. Voordat daarover geoordeeld kan worden is vereist dat vast komt te staan dat de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft opgelopen.
5.3
Wanneer de werknemer in de uitoefening van de werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en schade aan zijn gezondheid heeft opgelopen, moet het door de werknemer te stellen en te bewijzen causaal verband tussen de werkzaamheden en die schade in beginsel worden aangenomen indien de werkgever heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van de functie dergelijke schade lijdt (HR 17 november 2000, NJ 2001/596). Voor toepassing van deze regel is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zo nodig bewijst dat hij zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten onder omstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, maar ook dat hij stelt en zo nodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan gezondheidsklachten die door deze omstandigheden kunnen zijn veroorzaakt.
5.4
Deze in de rechtspraak ontwikkelde arbeidsrechtelijke omkeringsregel drukt het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin deze zijn werkzaamheden heeft verricht. Dat vermoeden kan worden gerechtvaardigd door hetgeen in het algemeen bekend is omtrent de ziekte en haar oorzaken, alsmede door de schending door de werkgever van de veiligheidsnorm die beoogt een en ander te voorkomen. Voor het vermoeden dat de gezondheidsschade van de werknemer door deze omstandigheden is veroorzaakt is echter geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de gevaarlijke omstandigheden te onzeker of te onbepaald is (HR 7 juni 2013, LJN BZ1721 Lansink/Ritsma, zie ook: HR 7 juni 2013, LJN BZ1717 SVB-arrest).
Ongeval
5.5
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden doordat hij op 2 juni 2010 een bedrijfsongeval heeft gehad waarbij hij handmatig de lepels van een verreiker heeft moeten opvangen. Peinemann betwist het gestelde ongeval. Volgens Peinemann heeft [eiser] het ongeval op de betreffende dag niet gemeld. Na terugkeer van de betreffende opdracht heeft zich een incident voorgedaan waarbij [eiser] werk heeft geweigerd, in de vrachtwagen is gestapt en naar huis is gereden. Hij heeft daarbij niets gemeld over een ongeval, aldus Peinemann. Bovendien is de gestelde toedracht van het ongeval ongeloofwaardig, zo stelt Peinemann. De lepels hoeven niet handmatig te worden gekanteld. Het kantelen gebeurt machinaal waarna de lepels met borgpennen moeten worden vastgezet. [eiser] heeft daartegen ingebracht dat de borgpennen ontbraken. [eiser] heeft gesteld dat hij het ongeval op 3 juni 2010 telefonisch heeft gemeld waarbij hij zich ook ziek heeft gemeld. Vervolgens heeft hij het voorval op 8 juni 2010 schriftelijk bevestigd. Bovendien heeft hij op 21 juli 2010 melding gedaan bij de HSQE-manager (dat was niet eerder mogelijk vanwege vakantie van de betreffende manager). Daarvan is een gespreksverslag opgemaakt.
5.6
Gelet op de door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden en de onvoldoende gemotiveerde betwisting hiervan door Peinemann, staat voldoende vast dat [eiser] op 2 juni 2010 een bedrijfsongeval heeft gehad. Het enkele feit dat [eiser] het ongeval niet direct heeft gemeld en dat er geen getuigen zijn geweest, is onvoldoende om aan te nemen dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij het ongeval de volgende dag telefonisch heeft gemeld en nadien op 8 juni ook schriftelijk, waarbij hij aangaf het na terugkeer van diens vakantie ook aan de heer [C.], HSQE-manager te zullen melden. Dat is gebeurd op 21 juli 2010. In het naar aanleiding daarvan opgestelde gespreksverslag is - na uitvoering van een simulatie- geconcludeerd dat [eiser] de lepel niet ver genoeg naar achteren heeft gekanteld en niet heeft vastgezet. Naar zeggen van [eiser] ontbraken de borgpennen. Hierdoor bleek het mogelijk dat de lepel voorover kon kantelen, aldus [C.]. Uit dit verslag volgt niet dat het ongeval niet kan hebben plaatsgevonden of dat de door [eiser] gestelde toedracht onaannemelijk is. Bovendien heeft het voorval aanleiding gegeven tot een preventieve maatregel, te weten een extra werkinstructie. Indien het voorval daadwerkelijk in twijfel zou zijn getrokken, zou dit niet voor de hand hebben gelegen. Gezien het voorgaande wordt ervan uitgegaan dat het ongeval op 2 juni 2010 heeft plaatsgevonden.
Schade
5.7
[eiser] stelt dat hij ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden. Volgens [eiser] is door het ongeval rugletsel geluxeerd als gevolg van het verrichten van zware rugbelastende werkzaamheden. Ter onderbouwing beroept [eiser] zich op het advies van Lechner Consult. Daarin wordt geconcludeerd dat de zware werkzaamheden die [eiser] in de loop der jaren bij Peinemann heeft moeten verrichten en het betreffende ongeval hoogstwaarschijnlijk de voornaamste oorzaak zijn van de heup- en rugklachten (met name het iliopsoas syndroom) van [eiser]. Lechner Consult concludeert dat het bedrijfsongeval op zijn minst luxerend is geweest voor het ontstaan van de (forse) klachten. Er is volgens Lechner Consult sprake van een iliopsoas syndroom na een acute bursitis en een versnelde ontwikkeling van arthrose, uitgelokt door het bedrijfsongeval.
5.8
Peinemann betwist dat [eiser] tijdens de uitoefening van de werkzaamheden schade heeft geleden, noch als gevolg van een incident, noch als gevolg van belastende werkzaamheden. Peinemann stelt dat er geen sprake is van letsel dat is terug te voeren op het ongeval of een concrete normschending. De klachten van [eiser] zijn volgens Peinemann niet ontstaan door fysiek belastende werkzaamheden. Het betreffen slijtageklachten/ degeneratieve afwijkingen, passend bij de leeftijd van [eiser] (53 jaar ten tijde van het ongeval). Peinemann beroept zich op het medisch advies van [K.]. [K.] stelt dat er niet met zekerheid gesproken kan worden over ongeval gerelateerde problematiek. Volgens [K.] gaat het om een chronologische relatie tussen het voorval en de subjectieve klachten, waarbij de pre-existente problematiek van dien aard is dat het redelijk is om gelijksoortige klachten binnen afzienbare termijn te verwachten. Een causaal verband tussen het ongeval en de gestelde heupklachten (welke zijn gediagnosticeerd in 2012) is reeds vanwege het tijdsverloop niet mogelijk. Bovendien kent een bursitis meerdere oorzaken. Volgens [K.] kan de medisch adviseur van [eiser] een relatie tussen de rug- en heupklachten slechts veronderstellen. Zoals in het advies van Lechner Consult gesteld zijn de aandoeningen niet direct te herleiden naar het bedrijfsongeval.
5.9
Uit de medische rapporten blijkt dat de deskundigen het er over eens zijn dat het ongeval geen traumatisch letsel heeft veroorzaakt. Dat neemt niet weg dat, zoals [eiser] stelt, Peinemann in beginsel volgens vaste rechtspraak ook aansprakelijk kan zijn indien zich door het ongeval pre-existente rugklachten hebben geopenbaard. Peinemann betwist de gestelde rugklachten als zodanig niet maar bestrijdt dat deze zijn ontstaan in de uitvoering van de werkzaamheden bij Peinemann. Volgens het uitgangspunt van artikel 7:658 BW zal [eiser] moeten stellen en zo nodig bewijzen dat deze rugklachten zijn opgelopen in de werkzaamheden. Uit de stellingen van [eiser] begrijpt de kantonrechter evenwel dat [eiser] een beroep doet op toepassing van de arbeidsrechtelijke omkeringsregel, waardoor wordt vermoedt dat er een verband bestaat tussen de gezondheidsschade en de werkzaamheden. Peinemann bestrijdt de toepasselijkheid van de arbeidsrechtelijk omkeringsregel.
Arbeidsrechtelijke omkeringsregel
5.1
Zoals uit de hiervoor aangehaalde rechtspraak blijkt, drukt de arbeidsrechtelijke omkeringsregel het vermoeden uit dat de gezondheidsschade van de werknemer is veroorzaakt door de omstandigheden waarin de werkzaamheden zijn verricht. [eiser] dient hiervoor te stellen en zo nodig te bewijzen, dat (1) hij tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden en (2) dat zijn gezondheidsschade hierdoor kan zijn veroorzaakt. Voor het vermoeden is geen plaats indien het verband tussen de gezondheidsschade en de arbeidsomstandigheden te onbepaald of te onzeker is (zie ro.5.4).
Blootstelling aan gevaarlijke werkomstandigheden
5.11
Allereerst dient te worden beoordeeld of is voldaan aan de eerste voorwaarde, dat [eiser] is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke omstandigheden.
5.12
[eiser] stelt dat hij overmatig rugbelastende werkzaamheden heeft moeten verrichten. Volgens [eiser] verrichtte hij de volgende tilwerkzaamheden:
  • van 2001 tot en met september 2005: gemiddeld 3 maal per week halen of brengen van rijplaten (gewicht rijplaat 57 kilo per stuk, set bestaande uit 6 rijplaten). De klant bestelde 2 tot 4 (tot 12) sets rijplaten Bij Peinemann werden de rijplaten met een heftruck geladen maar bij de klant gebeurde het laden en lossen handmatig;
  • van 1998 tot en met 2010: gemiddeld 3 maal per week halen of brengen van gasflessen, meestal geleverd per 2 stuks (met een gewicht van 37 kilo vol, en 22 kilo leeg per stuk). Deze moesten handmatig uit de opslagruimte gehaald worden en met de heftruck naar de vrachtwagen gereden worden waar de losse flessen handmatig verzameld en vastgemaakt werden voor transport. Dat gebeurde ook bij de klant waardoor de flessen 4 maal handmatig getild moesten worden;
  • van 1998 tot en met 2010: gemiddeld 1 maal per week handmatig vervangen van de lepels van de heftruck op locatie van de klant (25 tot 90 kilo per stuk maal 2).
5.13
Volgens [eiser] leveren deze tilwerkzaamheden een overschrijding op van de op basis van de NIOSH-formule vastgestelde maximale tilnorm van 23 kilo. Peinemann heeft daartegen aangevoerd dat de werkzaamheden van [eiser] grotendeels niet uit zwaar rugbelastend werk bestonden. Peinemann wijst ter onderbouwing op de in 2004 opgestelde RI&E waarin staat vermeld dat de functie een laag risico heeft op rugklachten. Peinemann heeft verder aangevoerd dat [eiser] al sinds 2004 geen rijplaten meer hoeft te tillen. Peinemann heeft de door [eiser] gestelde frequentie en het gewicht van de door hem verrichte tilwerkzaamheden niet weersproken, zodat van de juistheid hiervan wordt uitgegaan. Vaststaat dus dat [eiser] meerdere malen per week handmatig voorwerpen met een gewicht van meer dan 23 kilo heeft getild. Peinemann heeft niet weersproken dat hiermee de NIOSH-tilnorm van maximaal 23 kilo is overschreden, zodat ook hiervan wordt uitgegaan.
5.14
Vooropgesteld wordt dat de Hoge Raad (HR 27 april 2007, ECLI:NL: HR:2007: AZ6717 Kalai/Antoine Petit) heeft geoordeeld dat ook naar de in 1998 gangbare normen en inzichten, een werkgever de verplichting heeft ervoor te zorgen dat een werknemer die in het kader van zijn werk een zware last (in die zaak omstreeks 50 kg) te tillen krijgt, ter voorkoming van het ontstaan van letsel de beschikking heeft over mechanische hulpmiddelen of persoonlijke beschermingsmiddelen. Het is immers van algemene bekendheid te achten dat het met de hand tillen van een zodanig gewicht door iemand tot wiens normale werkzaamheden dit niet behoort, een serieus te nemen gevaar oplevert voor het ontstaan van rugletsel. Daartegen beschermt zowel artikel 7:658 BW als artikel 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
5.15
Ingevolge artikel 5.2 Arbeidsomstandighedenbesluit dat mede dient om uitvoering te geven aan het bepaalde in Richtlijn 90/269/EEG betreffende de minimum veiligheids- en gezondheidsvoorschriften voor het manueel hanteren van lasten met gevaar voor met name rugletsel voor de werknemers, dient de werkgever de arbeid zodanig te organiseren en zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen te gebruiken dat fysieke belasting van de werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor diens veiligheid en gezondheid. Deze bepaling is mede van belang voor de omlijning van de door de werkgever ingevolge 7:658 BW jegens zijn werknemer te betrachten zorgplicht.
5.16
Nu Peinemann de door [eiser] gestelde tilwerkzaamheden niet althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist en evenmin heeft weersproken dat dit een overschrijding oplevert van de maximale tilnorm van 23 kilo op basis van de NIOSH-formule, heeft [eiser] voorshands aannemelijk gemaakt dat hij tijdens zijn werkzaamheden is blootgesteld aan risico’s voor de gezondheid. Aan de eerste voorwaarde voor toepassing van de omkeringsregel heeft [eiser] dus voldaan.
Gezondheidsklachten door blootstelling
5.17
Vervolgens moet worden beoordeeld of is voldaan aan de tweede voorwaarde voor toepassing van de omkeringsregel, dat [eiser] aan gezondheidsklachten lijdt die door de blootstelling aan gevaarlijke werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. De relatie tussen de blootstelling en de klachten moet aannemelijk zijn.
5.18
Feit van algemene bekendheid is dat rugklachten een veelvoorkomend probleem vormen alsmede dat deze klachten vaak velerlei en ook meerdere -waaronder niet werkgerelateerde- oorzaken kunnen hebben. Zo is het een feit van algemene bekendheid dat artrose ook erfelijke factoren kan hebben, terwijl in veel gevallen de oorzaak niet valt vast te stellen.
5.19
Ook in het onderhavige geval heeft Peinemann gesteld dat de rugklachten van [eiser] een multicausale oorzaak kunnen hebben. Peinemann wijst erop dat de klachten niet zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden maar dat het slijtageklachten/ degeneratieve afwijkingen betreft die passen bij de leeftijd van [eiser] (53 jaar ten tijde van het ongeval). Het medisch advies waar [eiser] zich op beroept en waarin wordt geconcludeerd dat de rugklachten hoogstwaarschijnlijk worden veroorzaakt door de door [eiser] verrichte werkzaamheden bij Peinemann, legt onvoldoende gewicht in de schaal voor het aannemen van een verband tussen de werkzaamheden en de klachten van [eiser]. Het advies is verstrekt op verzoek van [eiser] en uitsluitend op basis van door hem gedane mededelingen en verstrekte gegevens. Niet gebleken is dat de medisch adviseur onderzoek heeft verricht naar de oorzaak van de rugklachten van [eiser]. Ook is enkel uitgegaan van de door [eiser] gedane mededelingen over de frequentie en omvang van de tilwerkzaamheden. Er is geen informatie ingewonnen bij Peinemann. Daarbij is van belang dat partijen het oneens zijn over de vraag of en in hoeverre de werkzaamheden van [eiser] als rugbelastend moeten worden beschouwd. Hoewel [eiser] – als onweersproken heeft gesteld dat hij meerdere malen per week zware lasten diende te tillen – heeft Peinemann aangevoerd dat uit de RI&E blijkt dat de risico’s op rugklachten voor de functie van [eiser] juist laag zijn en dat de functie vooral een zittende functie betreft. Bovendien wordt in aanmerking genomen dat [K.] in zijn advies stelt dat de klachten van [eiser] niet direct herleidbaar zijn tot het ongeval en dat (over)belasting van het bewegingsapparaat in zijn algemeenheid geen aanleiding is voor slijtage.
Enig ander rapport van een (medisch) deskundige waarin wordt geconcludeerd dat na (onafhankelijk) onderzoek, waarbij ook Peinemann betrokken is, dat aangenomen moet worden dat de klachten van [eiser] zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden van [eiser], ontbreekt.Aan het door [eiser] overgelegde document ‘Instrument voor het bepalen van de arbeidsgerelateerdheid van aspecifieke lage rugklachten’ van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid Klachten en Bewegingsapparaat wordt in dit verband ook niet zodanige betekenis toegekend aangezien dit instrument niet is ingevuld en dus niets zegt over de specifieke situatie van [eiser].
5.2
Uit het voorgaande volgt dat het verband tussen de rugklachten van [eiser] en het ongeval dan wel de rugbelastende werkzaamheden vooralsnog te onzeker of te onbepaald is (zie ro. 5.4) om het vermoeden aan te nemen dat de klachten van [eiser] hierdoor zijn veroorzaakt. Het beroep op de arbeidsrechtelijke omkeringsregel kan daarom op dit moment (nog) niet slagen.
5.21
Nu de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, moet [eiser] volgens de hoofdregel stellen en bewijzen dat zijn rugklachten in de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn ontstaan. Pas als dat is bewezen dan wel voldoende aannemelijk is gemaakt, wordt toegekomen aan de vraag of deze schade het gevolg is van een zorgplichtschending door Peinemann. De kantonrechter acht de door [eiser] overgelegde stukken, waaronder de medische rapporten onvoldoende om het bewijs voorshands geleverd te achten. [eiser] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld aanvullend bewijs te leveren.
5.22
Bij deze stand van zaken komt het de kantonrechter geraden voor een (of meer) deskundige(n) te benoemen om een onafhankelijk (medisch) deskundig oordeel te vragen over de vraag of de door [eiser] gestelde klachten zijn veroorzaakt door het ongeval dan wel de door hem verrichte werkzaamheden bij Peinemann, dan wel hoe waarschijnlijk dat is. Daarbij tekent de kantonrechter wel aan dat het de vraag is of deskundigen gezien het tijdsverloop nog in staat zijn hierover een oordeel te geven.
5.23
De kantonrechter acht het gelet op het voorgaande gewenst de zaak nogmaals met partijen te bespreken. Daartoe wordt een comparitie van partijen gelast. Daarbij kunnen partijen zo nodig aanvullende informatie verstrekken. Van [eiser] wordt verlangd dat hij het rapport van [V.] (Lechner Consult) van 7 juli 2014 in het geding brengt. Tevens wenst de kantonrechter met partijen te spreken over het voornemen tot benoeming van een (of meer) (medisch) deskundige(n), de te stellen vragen en over de kosten (voorschot). Partijen kunnen zich uiterlijk een week voor de comparitie schriftelijk uitlaten over de te benoemen persoon, de aard van de benodigde deskundigheid en de te stellen vragen.
5.24
De kantonrechter formuleert voorlopig onder meer de volgende mogelijke vragen:
  • Welke diagnose stelt u op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaal diagnostische overwegingen geven?
  • Is er sprake van afwijkingen, aanleg, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór aanvang van de dienstbetrekking bij Peinemann (1998). Wilt u dit motiveren? In hoeverre kunnen deze factoren/afwijkingen de huidige klachten/beperkingen verklaren?
  • Is er sprake van afwijkingen, aanleg, en/of andere factoren die reeds bestonden vóór het ongeval op 2 juni 2010.
  • Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk- waarschijnlijk – mogelijk- onwaarschijnlijk- zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat [eiser] de aangetroffen klachten/beperkingen heeft gekregen door het ongeval op 2 juni 2010? Kunt u uw antwoord uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur?
  • Zou het antwoord op de vorige vraag anders luiden indien het ongeval op 2 juni 2010 niet zou hebben plaatsgevonden? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de vastgestelde klachten/beperkingen zou hebben gekregen als het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
  • Hoe waarschijnlijk (zeer waarschijnlijk - waarschijnlijk - mogelijk- onwaarschijnlijk- zeer onwaarschijnlijk) acht u het dat [eiser] de vastgestelde klachten/beperkingen heeft gekregen als gevolg van het verrichten van werkzaamheden als genoemd onder 5.12 van dit vonnis? Kunt u uw antwoord uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage? Kunt u uw antwoord motiveren, mede onder verwijzing naar de meest recente toonaangevende literatuur? Kunt u bij uw antwoord expliciet betrekken in hoeverre er in de internationale medische wetenschap anno 2018 consensus bestaat over de vraag of de werkzaamheden van [eiser] zoals opgesomd onder 5.12 rugklachten kunnen veroorzaken dan wel de kans op rugklachten aanmerkelijk vergroten?
  • Zou het antwoord op de vorige vraag anders luiden indien de tussen 1998 en 2010 verrichte tilwerkzaamheden buiten beschouwing zouden worden gelaten? Met andere woorden: hoe waarschijnlijk acht u het dat betrokkene de door u aangetroffen klachten/beperkingen zou hebben gekregen als hij de beschreven werkzaamheden niet zou hebben verricht? Kunt u uw antwoord zo mogelijk mede uitdrukken in een waarschijnlijkheidspercentage?
5.25
Van [eiser] wenst de kantonrechter tevens te vernemen of zijn vordering zodanig dient te worden gelezen dat hij Peinemann ook aansprakelijk stelt voor schade ten gevolge van het verrichten van rugbelastende werkzaamheden. In het exploot van dagvaarding vordert [eiser] Peinemann immers alleen een verklaring voor recht dat Peinemann aansprakelijk is voor schade ten gevolge van het ongeval, maar uit zijn stellingen kan worden begrepen dat [eiser] mogelijk heeft bedoeld Peinemann ook aansprakelijk te stellen voor klachten ten gevolge van de door hem verrichte werkzaamheden. Van dit laatste lijkt ook Peinemann uit te gaan in haar conclusie van antwoord. [eiser] wordt verzocht zich uit te laten of hij zijn eis in voornoemde zin wenst te wijzigen.
5.26
Tot slot zal de comparitie van partijen worden benut voor het nogmaals beproeven van een minnelijke regeling.
5.27
Uitstel dient schriftelijk en gemotiveerd te worden verzocht binnen een week na ontvangst van dit vonnis. Ook moet worden vermeld of de wederpartij instemt met het uitstel. In het uitstelverzoek moeten voorts zowel de eigen verhinderdata als de verhinderdata van de wederpartij worden vermeld. Indien de partij die het uitstelverzoek doet met de wederpartij niet in contact heeft kunnen komen, dient deze te vermelden welke pogingen daartoe zijn ondernomen.
5.28
Zolang op het uitstelverzoek niet is beslist moet er van worden uitgegaan dat de zitting gewoon doorgang zal vinden op de hierna vastgestelde datum.
Slotoverweging
5.29
Voorgaande overwegingen berusten slechts op een voorlopig oordeel van de kantonrechter. Nader te verstrekken inlichtingen kunnen ertoe leiden dat de kantonrechter tot een ander oordeel komt.

6.De beslissing

De kantonrechter, alvorens verder te beslissen,
gelast partijen, [eiser] in persoon en Peinemann deugdelijk vertegenwoordigd door een ter zake welingelicht en tot schikking bevoegd persoon vertegenwoordigd, te verschijnen ter zitting van de kantonrechter welke gehouden zal worden in het gerechtsgebouw, Wilhelminaplein 100 te Rotterdam (melden in het rode gebouw B) op
woensdag 30 mei 2018 te 09:30 uur, teneinde inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling te beproeven;
wenst uiterlijk één week voor deze datum schriftelijk van partijen te vernemen over het voornemen tot benoeming van één of meer (medisch) deskundige(n), welke deskundige(n) zij wensen te benoemen (aard deskundigheid en namen van perso(o)n(en)) en welke vragen zij wensen te stellen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650