ECLI:NL:RBROT:2018:5464

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
10/812076-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een beroepschauffeur voor verkeersdelict met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beroepschauffeur die op 1 februari 2017 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, een ervaren vrachtwagenchauffeur, reed met een snelheid van ongeveer 60 km/u op de Vondelingenweg te Rotterdam. Bij de kruising met het Vondelingenviaduct negeerde hij een rood verkeerslicht en botste op een personenauto die groen licht had. Het slachtoffer, de bestuurder van de personenauto, liep zwaar lichamelijk letsel op, waaronder hersenkneuzingen en bloedingen in het hoofd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de nodige voorzichtigheid en oplettendheid had betracht die van een beroepschauffeur verwacht mag worden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De officier van justitie had een geldboete van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden geëist. De rechtbank volgde deze eis en legde de verdachte een geldboete op van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/812076-17
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Verstek
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
(feitelijk) wonende te:
[woonplaats verdachte] , [adres verdachte] , [land verdachte] .

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) is vereist dat vast komt te staan dat een verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat een aan zijn schuld te wijten ongeval heeft plaats gevonden. Of sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in het algemeen valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van de genoemde bepaling. Bovendien kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag worden afgeleid dat sprake is van schuld.
In dit geval geldt het volgende.
De verdachte, al 31 jaar beroepschauffeur, reed in zijn vrachtwagen met geladen trekker op de hem bekende Vondelingenweg te Rotterdam, met een snelheid van ongeveer 60 km/u. Bij de kruising van deze weg met het Vondelingenviaduct is de verdachte doorgereden, terwijl het verkeerslicht op rood stond. Daardoor heeft hij op deze kruising het slachtoffer [naam slachtoffer] aangereden. [naam slachtoffer] kwam vanuit tegengestelde richting en sloeg, terwijl het betreffende verkeerslicht op groen stond, linksaf het kruispunt over. [naam slachtoffer] heeft door de botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten bloedingen in het hoofd, hersenkneuzingen en een verwonding bij de rechterslaap.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat het verkeerslicht in de rijrichting van de verdachte op rood sprong toen hij daar nog minstens 37 meter van was verwijderd en dat het verkeerslicht daarvoor nog vier seconden op oranje heeft gestaan. Verder blijkt uit die analyse dat de verdachte zijn remming pas heeft ingezet toen hij de stopstreep al 3 meter gepasseerd was en hij zich feitelijk al op de kruising bevond. Ten aanzien van de omstandigheden geldt dat het al donker was en dat het wegdek nat was als gevolg van regen. De verdachte heeft zelf verklaard dat hij korte tijd naar rechts heeft gekeken en daardoor onvoldoende aandacht voor het verkeerslicht heeft gehad.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande in samenhang bezien, van oordeel dat de verdachte niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van een bestuurder en in het bijzonder van een beroepschauffeur mag worden verwacht. Van de verdachte, een ervaren beroepschauffeur, mag in het algemeen extra oplettendheid worden verwacht. Dat geldt des te meer nu de verdachte met een volgeladen, en dus zware, tankwagen reed.
De rechtbank neemt in het bijzonder in aanmerking dat de verdachte gedurende langere tijd zijn aandacht niet op de weg en de naderende verkeerslichten en kruising heeft gehouden. De verdachte heeft zijn snelheid bij het naderen van de kruising onvoldoende aangepast. Daarbij komt dat het regenachtig weer was, hetgeen naar algemene ervaringsregels een langere remweg en verminderd zicht met zich brengt.
Het rijgedrag van de verdachte is in dit geval zodanig onvoorzichtig en onoplettend geweest dat geconcludeerd kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 WVW is te wijten.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 01 februari 2017 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met trekker), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Vondelingenweg en het Vondelingenviaduct,
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar, terwijl hij, verdachte, die kruising met een snelheid van ongeveer 60 km/uur naderde
zijn aandacht niet voortdurend op de weg en de verkeerslichten vóór hem heeft
gehouden enniet tijdig heeft opgemerkt dat het voor zijn rijrichting (rechtdoor) bestemde
verkeerslicht inmiddels oranje licht uitstraalde enbij het naderen van die kruising zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en
die kruising rechtdoorgaand is gaan oprijden terwijl het verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer inmiddels rood licht uitstraalde en
op die kruising een hem aldaar tegemoetkomende personenauto die groen licht had en inmiddels doende was linksaf te slaan, niet kon ontwijken en niet heeft laten voorgaan en
vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto,
waardoor de bestuurder van die personenauto, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten bloedingen in het hoofd, hersenkneuzingen en een verwonding met losliggende huidflap bij de rechter slaap) werd toegebracht .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een vrachtwagen (met trekker) een verkeersongeval veroorzaakt door onvoldoende te letten op de verkeerslichten op de kruising, waardoor hij niet in staat was tijdig tot stilstand te komen toen hij afremde. De verdachte is vervolgens op de kruising in botsing gekomen met een (afslaande) personenauto. De verdachte heeft zich dus aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen in het verkeer.
De bestuurder van de personenauto heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waarvan hij nog enige tijd last heeft gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2018 waaruit blijkt dat de verdachte (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit zal de rechtbank een geldboete van na te noemen hoogte opleggen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte weliswaar (aanmerkelijke) schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW, maar dat het in dit geval gaat om de lichtste vorm van schuld.
De rechtbank acht tevens een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen passend.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 1.000,00 (duizend) euro, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat de ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Sonneveld-de Raad en A-L.H. Wilkens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met trekker), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door met dat motorrijtuig zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam en/of met aanmerkelijke verwaarlozing van de te dezen geboden zorgvuldigheid te rijden op de ruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Vondelingenweg en het Vondelingenviaduct, althans op één van deze wegen,
welk genoemd gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte, die kruising met een snelheid van ongeveer 60 km/uur naderde
zijn aandacht niet voortdurend op de weg en de verkeerslichten vóór hem heeft gehouden en/of
niet tijdig heeft opgemerkt dat het voor zijn rijrichting (rechtdoor) bestemde verkeerslicht inmiddels oranje licht uitstraalde en/of
(bij het naderen van die kruising) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
die kruising rechtdoorgaand is gaan oprijden terwijl het verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer inmiddels rood licht uitstraalde en/of
op die kruising een hem aldaar tegemoetkomende personenauto die groen licht had en inmiddels doende was linksaf te slaan, niet kon ontwijken en/of niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto,
waardoor de bestuurder van die personenauto, genaamd [naam slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel (te weten bloedingen in het hoofd, hersenkneuzingen en een verwonding met losliggende huidflap bij de rechter slaap) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 februari 2017 te Rotterdam als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto), daarmee rijdende op de kruising gevormd door de voor het openbaar verkeer openstaande wegen, de Vondelingenweg en het Vondelingenviaduct, althans op één van deze wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg/wegen werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg/wegen werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar,
terwijl hij, verdachte, die kruising met een snelheid van ongeveer 60 km/uur naderde
zijn aandacht niet voortdurend op de weg en de verkeerslichten vóór hem heeft gehouden en/of
niet tijdig heeft opgemerkt dat het voor zijn rijrichting (rechtdoor) bestemde
verkeerslicht inmiddels oranje licht uitstraalde en/of
(bij het naderen van die kruising) zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn voertuig tot stilstand kon brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
die kruising rechtdoorgaand is gaan oprijden terwijl het verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer inmiddels rood licht uitstraalde en/of
op die kruising een hem aldaar tegemoetkomende personenauto die groen licht had en inmiddels doende was linksaf te slaan, niet kon ontwijken en/of niet heeft laten voorgaan en/of
(vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met die personenauto.