ECLI:NL:RBROT:2018:5457

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
10/681151-17 en TUL VV: 10/144279-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag en vrijspraak voor openlijk geweld

Op 9 mei 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 66 maanden voor poging tot doodslag, terwijl de voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, omdat hij geen aandeel had in de ten laste gelegde geweldshandelingen.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 juni 2017 in Gorinchem, waar de verdachte met een mes een ander persoon, [naam slachtoffer 1], in de rug stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar het slachtoffer heeft verwond, maar dat er geen sprake was van voorbedachten rade. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder een DNA-match van bloed dat op de plaats delict werd aangetroffen.

De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten en de mogelijke geestelijke gezondheidsproblemen. Ondanks deze omstandigheden vond de rechtbank dat de ernst van het feit een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigde. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/681151-17
Parketnummer TUL VV: 10/144279-16
Datum uitspraak: 9 mei 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
gemachtigd raadsman mr. M. Rasul, advocaat te Assen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 26 april 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, impliciet primair (poging tot moord) en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf in de zaak met parketnummer 10/144279-16.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feiten 1 en 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade en heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weloverwogen heeft gehandeld door een mes te pakken en [naam slachtoffer 1] - op een moment waarop deze geen bedreiging voor hem vormde en zich verweerde tegen anderen - in de rug te steken.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het onder 2 ten laste gelegde feit, het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , wettig en overtuigend bewezen te achten.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van beide feiten, nu de verdachte heeft verklaard dat hij op 3 juni 2017 niet in de woning aan de [adres verdachte] was en derhalve niet betrokken is geweest bij de gewelddadigheden.
4.1.3.
Beoordeling
De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting, uit van het volgende.
Op 3 juni 2017 zijn [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] met nog een derde persoon in een auto naar de [adres verdachte] gereden. Daar zou [naam slachtoffer 2] een ontmoeting hebben met [naam vader verdachte] , de vader van de verdachte. Op enig moment is er op de [adres verdachte] een vechtpartij ontstaan tussen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] enerzijds en meerdere familieleden van de verdachte anderzijds. [naam slachtoffer 2] heeft verklaard te hebben gezien dat tijdens de vechtpartij de verdachte is komen aanlopen met een mes en dat mes vervolgens diep in de rug van [naam slachtoffer 1] heeft gestoken.
Uit de verklaring van de forensisch arts volgt dat bij [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel is geconstateerd. Een CT-scan van de buik toonde aan dat hij een steekwond in de rug had met bloed in de borstkas. Een dwarsuitsteeksel van de zevende borstwervel was gebroken met een begeleidende breuk van de zevende rib rechts op de rug. Een steekverwonding - zoals deze - in de borstkas/rug moet volgens de forensisch arts worden beschouwd als potentieel dodelijk.
De getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij op 3 juni 2017 een hoop geschreeuw en gegil hoorde op de [adres verdachte] . Toen hij naar buiten keek zag hij mensen vechten. Tijdens dit gevecht zag hij ineens een man aan komen lopen, met lang haar. Hij liep vanuit de richting van het hoekhuis in de [adres verdachte] met een mes, waarvan hij het lemmet naar voren hield. De getuige zag dat deze man in de richting van de vechtende mannen liep. Hij herkende de man met het mes als één van de bewoners van het hoekhuis in de [adres verdachte] .
Voorts is op een lamel in de keuken van de woning aan de [adres verdachte] bij forensisch onderzoek een druppel bloed aangetroffen. Op het moment dat er onderzoek werd verricht was deze druppel bloed nog niet ingedroogd en kon er met een droog wattenstaafje een monster worden genomen. Uit het rapport van The Maastricht Forensic Institute volgt dat het DNA-profiel in het bloedspoor matcht met het DNA-profiel van de verdachte en dat de frequentie van het DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard. Dit betekent dat de kans, dat het DNA-profiel van een willekeurige andere persoon matcht met dit DNA-profiel, kleiner is dan één op één miljard. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het gevonden bloedspoor van de verdachte afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte op 3 juni 2017 in de woning aan de [adres verdachte] is geweest en dat hij ook degene is geweest die [naam slachtoffer 1] in de rug heeft gestoken met een mes.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij op de bewuste dag niet aanwezig is geweest in of nabij de [adres verdachte] ongeloofwaardig gelet op de verse druppel bloed die van hem is aangetroffen. Voorts heeft de verdachte geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de rechtbank heeft kunnen vaststellen dat de verdachte inderdaad ten tijde van het delict elders verbleef.
Voorbedachten rade
Van een vooropgezet plan van de verdachte om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven is niet gebleken. Evenmin is komen vast te staan dat hij heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. Er is geen moment aan te wijzen waarop de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, nu hij blijkens de getuigenverklaringen uit de woning is komen lopen en vrijwel onmiddellijk het slachtoffer in de rug heeft gestoken. Uit het voorgaande volgt dat de voor moord noodzakelijke voorbedachten rade niet aanwezig is geweest, zodat de verdachte van de poging daartoe zal worden vrijgesproken.
Feit 2: openlijk geweld
In de tenlastelegging zijn de feitelijke handelingen omschreven op grond waarvan de officier van justitie van oordeel is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld in vereniging. Het gaat concreet om het schoppen, stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of lichaam van [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] en het ten val brengen van die [naam slachtoffer 1] en het doorgaan met slaan van de inmiddels op de grond liggende [naam slachtoffer 1] . De rechtbank stelt echter op basis van de getuigenverklaringen vast dat de verdachte geen aandeel heeft gehad in de bedoelde geweldshandelingen. Aan de in de rechtspraak gestelde eis van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan dat geweld is dan ook niet voldaan. De onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde geweldshandeling is niet opgenomen in hetgeen onder 2 ten laste is gelegd. De rechtbank leidt daaruit af dat de officier van justitie het steken met het mes door de verdachte niet heeft aangemerkt als onderdeel van het openlijk geweld.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank acht de onder 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het 1 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 03 juni 2017 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes diep in de rug van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
1.
poging tot doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft het slachtoffer op klaarlichte dag op de openbare weg in zijn rug gestoken en zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Ter terechtzitting is door mr. Oosse namens het slachtoffer [naam slachtoffer 1] een schriftelijke slachtofferverklaring voorgelezen. Uit deze verklaring blijkt dat het slachtoffer als gevolg van het misdrijf tot op de dag van vandaag fysieke en psychische klachten ondervindt. Hij was in shock, had last van herbelevingen, angst stress en slaapproblemen. Het is slechts een kwestie van geluk geweest dat het slachtoffer het incident heeft overleefd.
Dergelijk gewelddadig optreden op straat is niet alleen levensbedreigend en angstaanjagend voor het slachtoffer, maar ook schokkend voor omwonenden en getuigen van het incident. Daarnaast versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld ter zake geweldsdelicten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten ontkend en geweigerd om mee te werken aan enige rapportage. Voorts heeft de verdachte ervan afgezien aanwezig te zijn tijdens de behandeling van zijn strafzaak. Ofschoon er serieuze aanwijzingen zijn dat de verdachte lijdt aan een vorm van schizofrenie, mogelijk mede veroorzaakt door het gebruik van cannabis, heeft de rechtbank daarover geen duidelijkheid kunnen verkrijgen vanwege de weigering van de verdachte om mee te werken aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek. Ook anderszins heeft de rechtbank geen persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen vaststellen die betrokken kunnen worden bij de vaststelling van de straf.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het leed dat het slachtoffer is aangedaan, zoals onder meer bleek uit diens overgelegde verklaring. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Indicatiepunten straftoemeting van het Hofressort Den Haag. Daarin is als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een gevangenisstraf van acht jaar geïndiceerd. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf vervolgens enerzijds rekening gehouden met de omstandigheid dat het in dit geval bij een poging is gebleven, en anderzijds met de ernst van het feit, zoals hiervoor omschreven. In het licht hiervan acht de rechtbank een gevangenisstraf van hierna te noemen omvang passend en geboden.
Anders dan Reclassering Nederland blijkens haar advies van 9 augustus 2017 ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De noodzakelijke hulpverlening en resocialisatie kan te zijner tijd plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 650,04 aan materiële schade en een vergoeding van € 12.500,- aan immateriële schade.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, nu de schade volgt uit het feit en de vordering genoegzaam is onderbouwd. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht - gezien diens pleidooi tot vrijspraak - de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
8.1.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 primair (impliciet subsidiair) bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering met betrekking tot de posten “beschadigde kleding”, “ziekenhuisverblijf” en “reiskosten” genoegzaam zijn onderbouwd en niet of onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken door de verdediging, zullen deze posten worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de beschadigde telefoon en de telefoon-, porto-, kopieer- en printkosten, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze posten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De verdachte heeft met zijn zeer gewelddadig optreden een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden - waaronder de mogelijkheid van herstel van het slachtoffer - naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 juni 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.250,04, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 164,06 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, nu de schade volgt uit feit 2 en de vordering genoegzaam is onderbouwd. De officier van justitie vordert tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook hier verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
8.2.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.2.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 6 oktober 2016 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is ingegaan op 21 oktober 2016.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.
9.3.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Niettemin zal daarvan worden afgezien en zal de vordering van de officier van justitie worden afgewezen, nu de voorwaardelijke straf is opgelegd voor een andersoortig feit en naar het oordeel van de rechtbank tenuitvoerlegging van deze straf, naast de op te leggen langdurige gevangenisstraf, geen toegevoegde waarde heeft.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, impliciet primair, en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 66 (zesenzestig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 4.250,04 (zegge: vierduizend tweehonderdvijftig euro en vier cent), bestaande uit € 250,04 aan materiële schade en
€ 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 juni 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 4.250,04(hoofdsom,
zegge: vierduizend tweehonderdvijftig euro en vier cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.250,04 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
52 (tweeënvijftig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 6 oktober 2016 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en W.J. Loorbach, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 mei 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 03 juni 2017 te Gorinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp (diep) in de rug, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair.
hij op of omstreeks 03 juni 2017 te Gorinchem aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
  • een geperforeerde blaas en/of
  • een inwendige bloeding en/of
  • een steekwond in de rug met een breuk van een dwarsuitsteeksel van een wervel en/of
  • een klaplong
heeft toegebracht door (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp (diep) in de rug, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 1] te steken;
2.
hij op of omstreeks 03 juni 2017 te Gorinchem, op of aan de openbare weg, de [adres verdachte] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] en/of [naam slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit - het schoppen en/of stompen en/of slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of - het stompen en/of slaan tegen het gezicht / hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of te val brengen van die [naam slachtoffer 1] en/of (vervolgens) doorgaan met slaan van die (inmiddels) op de grond liggende [naam slachtoffer 1] .