ECLI:NL:RBROT:2018:5425

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
10/701038-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op (putatief) noodweer(exces) in geweldszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon op 31 januari 2016 te Rotterdam, specifiek op metrostation Slinge. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.J.H. Sijbom, voerde aan dat hij handelde uit noodweer of putatief noodweer, omdat hij zich verdedigde tegen een aanval van het slachtoffer. De officier van justitie, mr. A.P.G. de Beer, betwistte dit en stelde dat de verdachte en zijn vriend de agressoren waren. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn vriend samen geweld uitoefenden tegen het slachtoffer, en dat er geen sprake was van een situatie waarin de verdachte zich mocht verdedigen. Het beroep op noodweer werd verworpen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte openlijk in vereniging geweld had gepleegd en legde een taakstraf op van 60 uur, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere justitiële contacten en de positieve ontwikkeling die hij doormaakte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/701038-16
Datum uitspraak: 3 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.J.H. Sijbom, advocaat te Almere.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van één jaar met algemene voorwaarden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde is door de verdachte bekend, met dien verstande dat is aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een situatie van (putatief) noodweer(exces). Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 31 januari 2016 te Rotterdam,
op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten metrostation Slinge,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het meermalen, (met kracht)
- stompen/slaan in/tegen het gezicht,
- schoppen tegen de benen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit en verdachte

5.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman van de verdachte is primair een beroep gedaan op noodweer, subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer op grond waarvan de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [naam slachtoffer] zelf de agressor is geweest, aangezien hij de verdachte heeft aangevallen en de verdachte zich op gepaste wijze heeft verdedigd. Aangevoerd is dat de verdachte zijn vriend [naam vriend] en [naam slachtoffer] uit elkaar wilde halen toen hij zag dat er tussen die twee een vechtpartij was ontstaan. Vervolgens richtte de woede van [naam slachtoffer] zich tegen de verdachte en werd de verdachte door die [naam slachtoffer] geslagen. De verdachte heeft hierop geweld gebruikt jegens [naam slachtoffer] om zich te verdedigen. Door [naam slachtoffer] is daarop een mes getrokken, waarmee hij ging rondzwaaien en waarmee hij uiteindelijk de verdachte ook heeft verwond. Aangevoerd is dat de verdachte zich, door het slachtoffer te slaan en te schoppen, heeft verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die van [naam slachtoffer] uitging en dat er voor hem onder de gegeven omstandigheden geen mogelijkheid was om zich aan de bedreigende situatie te onttrekken, mede ook omdat zijn vriend [naam vriend] nog in de ruzie betrokken was.
5.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie – al dan niet putatief – omdat de verdachte en zijn vriend [naam vriend] de agressoren waren en dat [naam slachtoffer] door hen is aangevallen, niet omgekeerd.
5.3.
Beoordeling
5.3.1.
Verweer en de relevante feiten
De vraag is of er op enig moment een situatie is geweest waarin de verdachte zichzelf of [naam vriend] tegen een – in zijn beleving bestaande – wederrechtelijke aanval heeft mogen verdedigen en vervolgens of hij bij die verdediging mogelijk te ver is gegaan.
Hierbij zijn voor de rechtbank de volgende feiten van belang.
Op 31 januari 2016 is [naam slachtoffer] naar metrostation Slinge te Rotterdam gegaan en toen hij daar samen met een andere collega, [naam collega] , met de roltrap bij het spoor aankwam, is [naam vriend] vanuit de gereedstaande metro waarin hij op dat moment zat met de verdachte, op [naam slachtoffer] afgelopen. Tussen hen is een vechtpartij ontstaan. De verdachte is hierop eveneens naar [naam slachtoffer] toegelopen en bij de vechtpartij betrokken geraakt. [naam slachtoffer] werd hierbij door [naam vriend] en de verdachte meermalen hard in/tegen zijn gezicht geslagen en tegen zijn benen geschopt, waarbij ook de verdachte verwondingen heeft opgelopen. [naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij tijdens het gevecht een mes heeft open geklapt en voor zich heeft gehouden om zich te verdedigen. De verdachte heeft hierdoor steekverwondingen opgelopen.
In het proces-verbaal van bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden van metrostation Slinge (proces-verbaalnummer [proces-verbaalnummer] , pagina 58 t/m 60 van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier) is het volgende opgenomen:
Camera [nummer camera 1] van 12.27.17 uur
Een onbekend gebleven man probeert de verdachte te scheiden van [naam slachtoffer] . De verdachte maakt een slaande beweging naar [naam slachtoffer] . [naam collega] probeert de verdachte tegen te houden door hem van achteren vast te houden. [naam collega] probeert steeds de verdachte bij [naam slachtoffer] weg te houden. [naam vriend] loopt naar [naam slachtoffer] en pakt hem vast. De verdachte schopt naar [naam slachtoffer] , waarna hij hem van achteren vast pakt. [naam vriend] maakt vervolgens een slaande beweging in de richting van het hoofd van [naam slachtoffer] . [naam collega] pakt hierna [naam vriend] vast, waarbij weer een worsteling tussen de vier jongens ontstaat. De verdachte en [naam slachtoffer] lopen uit beeld en [naam collega] duwt [naam vriend] achterwaarts.
De verdachte en [naam slachtoffer] staan vervolgens tegenover elkaar, waarbij de verdachte één à twee slaande bewegingen in de richting van het hoofd van [naam slachtoffer] maakt.
camera [nummer camera 2] vanaf 12.27.52 uur
Bij de trap trekt de verdachte [naam slachtoffer] bij [naam vriend] vandaan, terwijl [naam collega] tracht [naam vriend] weg te trekken. Tijdens het duwen en trekken lukt het de verdachte en [naam collega] om [naam slachtoffer] en [naam vriend] te scheiden. In beeld is te zien, dat de verdachte staat te praten met [naam slachtoffer] . Plotseling geeft de verdachte [naam slachtoffer] een schop tegen zijn benen en er ontstaat wederom een vechtpartij/ worsteling tussen hen.
De rechtbank stelt vast dat uit de hierboven beschreven beelden niet blijkt hoe de vechtpartij is ontstaan. Wel blijkt dat [naam vriend] en de verdachte samen geweld uitoefenen jegens [naam slachtoffer] en dat dit geweld van de kant van de verdachte zeker niet beperkt is gebleven tot pogingen om de vechtende partijen uit elkaar te halen. Zowel de onbekend gebleven man als [naam collega] hebben meermalen geprobeerd de verdachte en [naam vriend] te scheiden van [naam slachtoffer] , maar telkens zijn de verdachte en [naam vriend] doorgegaan met het geweld. Uit de beschrijving van de beelden van camera [nummer camera 2] van 12.27.52 uur blijkt ook dat de verdachte en [naam slachtoffer] op enig moment staan te praten nadat de vechtpartij was beëindigd, maar dat de verdachte daarna plotseling weer een schop tegen de benen van [naam slachtoffer] geeft, waarna er wederom een vechtpartij/ worsteling tussen hen ontstaat.
De verdachte heeft hieromtrent ter terechtzitting verklaard dat hij die betreffende schop gaf, omdat hij op dat moment zag dat [naam slachtoffer] een mes in handen had en hij dit mes wilde wegschoppen.
De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk geworden nu uit de beschrijving van de beelden van camera [nummer camera 2] van 12.27.14 uur blijkt dat [naam slachtoffer] het mes eerder in handen heeft gehad en heeft dichtgeklapt. Bovendien is op de beelden van camera [nummer camera 2] van 12.27.52 uur geen mes te zien.
Omtrent het begin van de vechtpartij overweegt de rechtbank als volgt.
[naam slachtoffer] heeft verklaard dat hij opeens werd geslagen door de twee jongens die op hem afkwamen. Die lezing vindt bevestiging in de verklaring van getuige [naam getuige] , die heeft verklaard (p.15 e.v) dat er twee jongens op een jongen met een zwarte jas begonnen in te slaan. Zij heeft ook verklaard: “Ik zag dat de jongen met de blauwe plekken zo hard werd geslagen in zijn gezicht dat hij bijna het spoor op viel waar de metro's op rijden.”
[naam collega] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat toen hij met [naam slachtoffer] op het perron stond, twee jongens uit de metro gelopen kwamen. Zij stonden te wachten in de deuropening van de metro. Hij weet niet welke jongen als eerste op hen afgelopen kwam. Vervolgens ontstond er een ruzie en werd er gelijk geslagen. Op de vraag wie er is begonnen met slaan, heeft hij geantwoord dat hij dat niet weet. Er werden klappen over en weer uitgedeeld tussen [naam slachtoffer] en de twee jongens uit de metro. Hij heeft verklaard: “Ik probeerde ze uit elkaar te halen, ik probeerde eigenlijk de twee jongens uit de metro tegen te houden.”
5.3.2.
Conclusie met betrekking tot (putatief) noodweer(exces)
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande de lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden. Niet aannemelijk is geworden dat [naam vriend] eerst, buiten het zicht van de verdachte, naar [naam slachtoffer] is toegelopen en hij vervolgens in gevecht is geraakt met [naam slachtoffer] , waarna de verdachte naar hen toe zou zijn gelopen en bij de ruzie is betrokken geraakt omdat hij [naam vriend] wou verdedigen.
De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte erbij stond toen [naam vriend] en [naam slachtoffer] zijn gaan vechten en dat de verdachte daar onmiddellijk aan heeft meegedaan. Dat heeft hij niet uitsluitend gedaan om [naam vriend] te verdedigen. Dat is niet te rijmen met de uiterlijk vertoon van zijn handelen, te weten het meerdere keren weer op de verdachte afgaan en ook niet met de verhoudingen in het gevecht. Van meet af aan hadden de verdachte en [naam vriend] de bovenhand in dit gevecht van twee tegen één, zo blijkt uit alle verklaringen.
De rechtbank acht derhalve niet aannemelijk geworden dat er een moment is geweest waarop de verdediging van [naam vriend] noodzakelijk was. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk geworden dat de verdachte daar verschoonbaar over gedwaald heeft. Toen de verdachte vervolgens geslagen werd door [naam slachtoffer] , omdat hij hem vastpakte terwijl hij in een ruzie met [naam vriend] was verwikkeld, was er dus ook geen sprake van een situatie waarin de verdachte zichzelf mocht verdedigen.
Uiteindelijk heeft [naam slachtoffer] een mes gepakt en de verdachte daarmee ook geraakt. Gesteld noch gebleken is echter dat de ten laste gelegde geweldshandelingen allemaal hebben plaatsgevonden nadat [naam slachtoffer] het mes had gepakt. Verder heeft de verdachte daar zelf over verklaard dat hij geruime tijd niet door had dat hij geraakt werd door het mes dat [naam slachtoffer] vast had en blijkt uit zijn verklaring ook niet dat hij erg was aangedaan door het zien van een mes (p. 40 e.v.).
Het beroep op (putatief) noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
5.4.
Strafbaarheid feit
Het bewezen feit levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
5.5.
Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
Op 31 januari 2016 heeft de verdachte samen met een medeverdachte openlijk geweld gepleegd jegens het slachtoffer [naam slachtoffer] op het metrostation Slinge te Rotterdam.
Het openlijk geweld zoals gepleegd door de verdachte heeft niet alleen impact op het slachtoffer gehad, maar ook op de samenleving. Dergelijk geweld in het openbaar zorgt voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid. Verdachte heeft met dit alles geen rekening gehouden en zich alleen laten leiden door zijn gevoelens van boosheid en frustratie tijdens het incident.
6.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
6.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 maart 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
6.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 26 oktober 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport, waarvan de conclusie luidt:
De verdachte is eenmaal eerder bekend met justitieel contact (diefstal fiets). Van een patroon in agressief gedrag is geen sprake. Op de leefgebieden doen zich sociaal maatschappelijke problemen voor. Sinds drie maanden vindt er een kentering plaats en wel met de start van ondersteuning vanuit Jongleren (begeleiding, huisvesting). De verdachte toont zich in dit contact initiatiefvol, gemotiveerd, doelgericht en redelijk zelfredzaam blijkgevend te (willen) werken aan scholing, schuldaanpak en verzelfstandiging. Ondersteuning en sturing vanuit Jongleren blijkt noodzakelijk te zijn geweest om deze verandering in te zetten. Wij adviseren het volwassenenstrafrecht toe te passen. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden op te leggen.
6.4.
Beroep op strafvermindering wegens schending privacy
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat er sprake is schending van de privacy van de verdachte vanwege het oproepen van de ouders van de verdachte voor de terechtzitting, terwijl dit op grond van artikel 488 van het Wetboek van Strafvordering niet is voorgeschreven bij volwassen verdachten. Aangevoerd is dat dit, gezien de persoonlijke situatie van de verdachte, bij hem veel stress heeft veroorzaakt. De raadsman heeft verzocht hier de consequentie van strafvermindering aan te verbinden.
De rechtbank overweegt dat het oproepen van de ouders van de verdachte ongelukkig is geweest, maar dat dit geen verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering betreft. Van het opzettelijk schenden of grovelijk veronachtzamen van de belangen van de verdachte kan niet worden gesproken. Het verweer wordt verworpen.
6.5.
Overschrijding van de redelijke termijn
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, nu de verdachte voor het eerst gehoord is op 31 januari 2016 en de zaak in eerste aanleg wordt afgesloten op 3 april 2018, dus na 2 jaar en 2 maanden.
De rechtbank constateert dat de einduitspraak in deze zaak inderdaad plaatsvindt na de als redelijk aan te nemen termijn van twee jaren. De rechtbank zal, mede gelet op navolgende overwegingen, volstaan met de constatering van deze korte overschrijding.
6.6.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies, waarbij nog in aanmerking is genomen dat:
  • het incident zich twee jaar geleden heeft afgespeeld, terwijl de verdachte destijds in een moeilijke periode van zijn leven verkeerde;
  • de verdachte niet de initiator van het strafbare feit is geweest;
  • de verdachte zelf gewond is geraakt door de steken van [naam slachtoffer] met het mes.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting op 20 maart 2018 heeft de verdachte voorts verklaard dat het goed met hem gaat bij Jongleren, hij een baan en een stage heeft en hij zijn schulden afbetaalt. De ter terechtzitting aanwezige begeleider van Jongleren heeft dit ook bevestigd. Op grond hiervan acht de rechtbank het, anders dan geadviseerd door Reclassering Nederland, niet aangewezen om aan de verdachte verplichte begeleiding door de reclassering en bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles overwegend zal de rechtbank aan de verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf opleggen met een proeftijd van één jaar. De door de raadsman gevraagde toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht doet aan de zaak geen recht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
56 (zesenvijftig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 28 dagen;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
stelt de proeftijd vast op één jaar onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.C.C. Hes-Bakkeren, voorzitter,
en mrs. M. van Kuilenburg en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Rotterdam,
op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek
toegankelijke ruimte, te weten metrostation Slinge,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] ,
welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal (met kracht)
- stompen/slaan in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of
- schoppen/trappen op/tegen het/de be(e)n(en),althans op/tegen het lichaam;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht