ECLI:NL:RBROT:2018:5418
Rechtbank Rotterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot wedertewerkstelling in kort geding tussen werknemer en vakbond
In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV). De werknemer vorderde wedertewerkstelling in zijn functie van procesjurist bij FNV, nadat hij boventallig was verklaard als gevolg van een reorganisatie. De werknemer was sinds 3 december 2012 in dienst bij FNV Bouw en na een fusie met andere bonden was hij vanaf 1 januari 2015 werkzaam bij FNV. Door een reorganisatie werd hij in september 2015 boventallig verklaard, maar hij bleef tijdelijk werkzaam als procesjurist op het regiokantoor te Rotterdam.
De werknemer meldde zich op 12 maart 2018 ziek, maar kreeg op 15 maart het verzoek om vanuit huis werkzaamheden te verrichten. Na een aantal communicatieproblemen met zijn leidinggevenden, waaronder een verzoek om een processtuk te schrijven, ontstond er onenigheid over zijn inzet en de beëindiging van zijn tijdelijke plaatsing per 1 mei 2018. De werknemer stelde dat de beëindiging in strijd was met het sociaal plan dat gold voor boventallige werknemers en dat er geen goede redenen waren voor de beëindiging van zijn tijdelijke werkzaamheden.
De kantonrechter oordeelde dat de werknemer een spoedeisend belang had bij zijn vordering en dat FNV niet voldoende onderbouwd had dat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie of dat de tijdelijke werkzaamheden niet meer beschikbaar waren. De rechter wees de vordering tot wedertewerkstelling toe, met een dwangsom voor het geval FNV niet aan de uitspraak voldeed. De vordering tot doorbetaling van het salaris en de buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.