ECLI:NL:RBROT:2018:5376

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
6782277--- 18/7344
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en verzoek om billijke vergoeding in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van [verzoeker] om een billijke vergoeding van € 20.000 toe te kennen na de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met Stedin Operations B.V. Het verzoek is gedaan op grond van artikel 7:682 lid 3, onderdeel c, BW, omdat [verzoeker] meent dat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] sinds 2015 arbeidsongeschikt was en dat het UWV toestemming heeft gegeven voor de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De rechter heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waaronder de re-integratie-inspanningen van Stedin en de omstandigheden rondom de ziekmelding van [verzoeker]. De kantonrechter oordeelde dat Stedin aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen. Het verzoek om een billijke vergoeding werd afgewezen, evenals de vordering van [verzoeker] voor niet-genoten vakantiedagen. De proceskosten werden aan [verzoeker] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6782277 \ VZ VERZ 18-7344
uitspraak: 5 juli 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde: mr. A.J.C. van Bemmel,
tegen
de besloten vennootschap
Stedin Operations B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. N. Bakker.
Partijen worden hierna verder aangeduid als ‘[verzoeker]’ en ‘Stedin’.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van Stedin een billijke vergoeding toe te kennen. Stedin heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 14 juni 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Voorafgaand aan de zitting hebben [verzoeker] en Stedin bij brieven van respectievelijk 13 juni 2018 en 6 juni 2018 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker], geboren [geboortedatum] 1983, is op 1 mei 2011 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van Stedin. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van monteur, met een salaris van € € 2.416,68 bruto, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao Netwerkbedrijven van toepassing.
2.3.
[verzoeker] heeft zich op 18 mei 2015 voor het eerst ziekgemeld.
2.4.
[verzoeker] heeft in het kader van zijn re-integratie in de maanden september en oktober 2015 een revalidatietraject doorlopen bij Ciran.
2.5.
[verzoeker] heeft op 14 december 2015 het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. Uit het verslag volgt dat [verzoeker] inmiddels op de dagen dat hij niet revalideert 6 uren aangepast werk verricht. [verzoeker] mag per januari 2016 8 uur per dag aangepast werk verrichten.
2.6.
De bedrijfsarts heeft naar aanleiding van de aanhoudende klachten en beperkingen bij [verzoeker] op 25 februari 2016 een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld (FML).
2.7.
Naar aanleiding van de klachten van [verzoeker] over de integriteit van [V.] is Stedin in maart 2016 een intern integriteitsonderzoek gestart. In dit onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden voor het feit dat [V.] zou achterstellen dan wel discrimineren binnen het team.
2.8.
Stedin heeft ten behoeve van het persoonlijk welzijn van [verzoeker] in maart 2016 een maatschappelijk dienstverlener ingeschakeld. Dit betreft mevrouw [J.], hulpverleenster en trainster van Emergenz.
2.9.
De bedrijfsarts heeft in het verslag van 25 april 2016 gerelateerd dat er een medische oorzaak is gevonden voor een deel van de fysieke klachten van [verzoeker] en dat de FML van februari 2016 nog actueel is.
2.10.
Op 26 april 2016 is door bedrijf Margolin een concept arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. Op 14 juli 2016 is, na verwerking van de opmerkingen van de zijde van Stedin en de zijde van de gemachtigde van [verzoeker], een definitief rapport uitgebracht.
2.11.
De bedrijfsarts heeft naar aanleiding van afspraak 23 mei 2016 geadviseerd om zo spoedig mogelijke een re-integratietraject in spoor 2 in te zetten.
2.12.
Eind mei 2016 is door Stedin een traject re-integratie tweede spoor opgezet bij Perspectief, een bedrijf dat onder andere gespecialiseerd is in begeleiding van werknemers in het tweede spoor.
2.13.
Op 24 mei 2017 is een re-integratietraject tweede spoor afgerond en is een eindrapport opgemaakt door de heer [R.] van Perspectief.
2.14.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft op 8 september 2017 een WIA-beschikking afgegeven. In deze beschikking heeft het UWV geoordeeld dat [verzoeker] en Stedin voldoende hebben gedaan aan de re-integratie van [verzoeker].
[verzoeker] is door het UWV 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard.
2.15.
Op 28 oktober 2017 heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat [verzoeker] niet meer aan het werk kan bij Stedin. Er is geen sprake van verstoorde arbeidsverhoudingen. Er zijn bij [verzoeker] blijvend beperkingen door zijn ziekte. De gebreken hierbij hebben als gevolg dat hij de komende 26 weken noch zijn eigen werk noch zijn werk in aangepaste vorm zal kunnen doen.
2.16.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) heeft bij besluit van 7 december 2017 aan Stedin toestemming gegeven voor opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
Het UWV heeft in haar beslissing opgenomen dat aan Stedin geen loonsanctie is opgelegd.
De kans op herstel wordt gering geacht. Uit de recente (28 oktober 2017) rapportage van de bedrijfsarts wordt verder duidelijk dat de situatie binnen de redelijke termijn niet zal verbeteren. [verzoeker] kan om medische reden niet aan het werk, noch in de aangepaste functie, noch binnen een andere functie binnen de organisatie. Het UWV vindt het aannemelijk dat er geen (passende) vacaturen zijn of binnen een redelijke termijn zijn te verwachten, zodat het niet mogelijk is om [verzoeker] te herplaatsen. Het UWV komt tot de conclusie dat Stedin een redelijke grond heeft om over te gaan tot de beëindiging van het dienstverband met [verzoeker] en dat het niet mogelijk is om [verzoeker] binnen een redelijke termijn te herplaatsen in een passende functie.
2.17.
Stedin heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 12 december 2017 opgezegd met ingang van 1 februari 2018.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft een verzoek gedaan om ten laste van Stedin een billijke vergoeding van
€ 20.000,= toe te kennen, op grond van artikel 7:682 lid 3, onderdeel c, BW. Volgens [verzoeker] moet een billijke vergoeding worden toegekend, omdat de opzegging het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Stedin.
3.2.
In dat kader heeft [verzoeker] - samengevat - aangevoerd dat er een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan, wegens het door Stedin grovelijk schenden van haar verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. Door onzorgvuldig werkgeverschap is er een onwerkbare situatie ontstaan. Het onheus handelen jegens [verzoeker] bestaat onder meer uit het, in strijd met al twee jaar durende afspraken, inzetten van [verzoeker] op te zware werkzaamheden zonder rekening te houden met zijn fysieke beperkingen. Verder is er sprake van onrechtmatig gebruik van een GPS-tracker onder de auto van [verzoeker], het weigeren om nieuwe gereedschappen te bestellen voor [verzoeker], de verplichting van [verzoeker] om naar kantoor te komen terwijl hij wegens medicatiegebruik niet mag autorijden, het aanbieden van een vaststellingsovereenkomst tijdens ziekte, een ongelijke behandeling ten opzichte van collega’s, een onterechte salariskorting, een onterechte volledige salarishouding en het ontbreken van bereidheid te investeren in een terugkeer in het eerste spoor.
De arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] is mede veroorzaakt door het handelen van de heer [V.]. Het onbetamelijke en voor [verzoeker] kwetsende gedrag van deze leidinggevende gevoegd bij het nalaten van Stedin om op een adequate wijze het geschil op te lossen, maakt volgens [verzoeker] dat er sprake is van ernstig en verwijtbaar handelen aan de zijde van Stedin.
3.3.
[verzoeker] heeft daarnaast verzocht Stedin te veroordelen tot betaling van € 251,60 aan niet-genoten vakantiedagen vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente over dit bedrag.

4.Het verweer

4.1.
Stedin verweert zich en stelt dat het verzoek om ten laste van haar een billijke vergoeding toe te kennen, moet worden afgewezen. Stedin voert daartoe - samengevat - het volgende aan.
4.2.
Stedin heeft zich als redelijk en goed werkgever opgesteld en zij is haar re-integratie verplichtingen ruimschoots nagekomen. Het UWV heeft ook niet voor niets in het kader van de Poortwachterstoets geoordeeld dat Stedin zich voldoende heeft ingespannen voor de re-integratie van [verzoeker] en ook geen loonsanctie opgelegd aan Stedin.
Er is geen sprake van een onheuse behandeling van [verzoeker] door Stedin. Stedin heeft [verzoeker] nooit verplicht om met de auto naar de afspraak komen, terwijl hij niet kon rijden en evenmin is hem verplicht om de hele dag in zijn auto te wachten op werk. Stedin heeft voorts geen gereedschappen aan [verzoeker] verstrekt omdat hij de daarbij behorende werkzaamheden niet kon verrichten vanwege zijn arbeidsongeschiktheid. Er is alleen gebruik gemaakt van de GPS-tracker om de leaseauto van [verzoeker] te lokaliseren. Het is ook onjuist dat aan [verzoeker] geen laptop ter beschikking is gesteld. Stedin heeft conform de cao vanaf de 27ste ziekteweek 85% van het loon aan [verzoeker] doorbetaald. Stedin heeft per abuis teveel salaris gestort in mei 2017 en daarbij [verzoeker] duidelijk te kennen gegeven dat hij dit gedeelte moest reserveren voor juni 2017. Toen bleek dat [verzoeker] dit niet had gedaan heeft Stedin direct alsnog een voorschot op het loon betaald.
Dat de arbeidsongeschiktheid in verband staat met de komst van [V.] komt Stedin onlogisch voor nu de [verzoeker] zich op 18 mei 2015 ziek heeft gemeld en [V.] pas eind juli 2015 leiding is gaan geven aan de afdeling van [verzoeker].
Stedin stelt zich tenslotte op het standpunt dat het juist [verzoeker] is geweest die ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens Stedin.
4.3.
Stedin verweert zich ook tegen de vordering van € 251,60 aan niet-genoten vakantiedagen. Stedin heeft de resterende uren van [verzoeker] op juiste wijze afgerekend. [verzoeker] rekent ten onrechte het flexbudget van € 382,20 mee in de eindafrekening, terwijl dit bedrag geen looncomponent betreft.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding moet worden toegekend. Uit artikel 7:682 lid 1, onderdeel b, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met de toestemming van het UWV, aan die werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien een opzegging wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel b, BW het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd of als een werknemer arbeidsongeschikt is geworden (en uiteindelijk wordt ontslagen) als gevolg van verwijtbaar onvoldoende zorg van de werkgever voor de arbeidsomstandigheden (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor, gezien het volgende.
5.3.
Door het UWV is een WIA-uitkering aan [verzoeker] toegekend nadat is vastgesteld dat bij [verzoeker] sprake is van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Bij het toekennen van deze uitkering is ook het re-integratieverslag beoordeeld en het UWV heeft geoordeeld dat [verzoeker] en Stedin voldoende hebben gedaan aan re-integratie. In de beslissing op de ontslagaanvraag wordt door het UWV bevestigd dat aan Stedin geen loonsanctie is opgelegd.
De kans op herstel wordt gering geacht en er wordt ook niet verwacht dat de situatie binnen redelijke termijn zal verbeteren. [verzoeker] kan om medische reden niet aan het werk noch in aangepaste eigen functie noch in een andere functie binnen de organisatie. Het wordt ook aannemelijk geacht dat er geen herplaatsing in een andere passende functie kan worden gerealiseerd. UWV komt op grond van alle omstandigheden tot de conclusie dat Stedin een redelijk grond heeft om tot beëindiging van het dienstverband van [verzoeker] over te gaan.
5.4.
Door Stedin is in het kader van verweer in deze procedure de uitgebreide gang van zaken geschetst (inclusief bijbehorende producties) vanaf het moment van de eerste ziekmelding van [verzoeker] tot aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst na toestemming van het UWV. Zoals overwogen heeft het UWV dit traject getoetst en zij heeft geoordeeld dat Stedin aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan en dat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan worden overgaan. Gelet op deze toets door het UWV bestaat er voor de kantonrechter weinig ruimte voor een nog verdergaande toets van de re-integratie inspanningen van Stedin. In het licht van deze beperkte toetsingsbevoegdheid valt niet in te zien wat Stedin in het kader van re-integratie nog meer had moeten doen. Hierbij is ook van belang dat door [verzoeker] niet meer is gesteld dan dat er passende functies zijn binnen Stedin, zonder nadere onderbouwing van de wijze waarop hij deze functies met het oog op zijn arbeidsongeschiktheid van 80-100% zou kunnen vervullen, terwijl door Stedin ook gemotiveerd is betwist dat de door [verzoeker] genoemde functies door hem bekleed kunnen worden. Op grond van het voorgaande wordt daarom als vaststaand aangenomen dat Stedin aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Van ernstig verwijtbaar handelen door Stedin op deze grond is dan ook geen sprake.
5.5.
Ten aanzien van de loonkorting van 100 naar 85% is door Stedin gemotiveerd betwist dat zij hiermee verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker]. Op grond van de toepasselijk zijnde cao Netwerkbedrijven bedraagt vanaf de 27ste week ziekte de loonbetaling 85% van het laatst verdiende salaris, waarbij werkzaamheden op basis van arbeidstherapie worden gelijkgesteld met arbeidsongeschiktheid. Uit de verschillende rapportages van de bedrijfsarts volgt dat [verzoeker] nog steeds arbeidsongeschikt was in de gemeten periode van 26 weken en dat hij op therapeutische basis werkzaamheden verrichtte.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Stedin gehandeld conform de van toepassing zijnde cao. Of zij over deze maatregel tijdig en duidelijk hebben gecommuniceerd naar [verzoeker] staat niet vast. Echter ook als Stedin heeft nagelaten om [verzoeker] hierover tijdig vooraf te informeren dan is dit niet zodanig verwijtbaar als bedoeld in de uitzonderingsgevallen van de wetgever.
5.6.
[verzoeker] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat Stedin hem onheus heeft bejegend en behandeld. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling niet langer weersproken dat Stedin in het geval van de te ontvangen laptop en gereedschappen niet verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] zodat deze punten onbesproken kunnen blijven.
De overige in dit kader door [verzoeker] aangevoerde punten kunnen naar het oordeel van de kantonrechter ook niet leiden tot de vaststelling dat Stedin ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. In dat verband wordt het volgende overwogen.
5.7.
Dat Stedin de GPS-tracker van de bedrijfsauto zou hebben gebruikt om de ritten van [verzoeker] te controleren blijkt nergens uit. Tussen partijen is juist onbetwist dat de auto stilstond en zonder accu is aangetroffen door de leasemaatschappij. Nu op basis van hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd niet een begin van aannemelijkheid bestaat van het gestelde, ziet de kantonrechter, mede bezien de gemotiveerde betwisting van Stedin, geen aanleiding om aan [verzoeker] op te dragen bewijs te leveren voor zijn stelling.
5.8.
Ook de stelling dat [verzoeker] zou zijn opgedragen om dagelijks in de hele dag in de auto te zitten, is niet nader onderbouwd. De kantonrechter acht dit, mede gelet op de overige omstandigheden, weinig aannemelijk. Gelet hierop en op de gemotiveerde betwisting van Stedin zal ook op dit punt geen bewijsopdracht gegeven worden.
5.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de periode van 18 mei 2015 tot april 2016 diverse gesprekken zijn gevoerd, mediation sessies zijn gehouden en een integriteitsonderzoek heeft plaatsgevonden, en dat partijen zich desondanks nog steeds in een impasse bevonden. Stedin heeft daarop, nadat zij bij [verzoeker] heeft gepolst of deze hier voor openstond op 19 april 2016 een concept vaststellingsovereenkomst naar [verzoeker] verzonden. De kantonrechter is van oordeel dat dit handelen van Stedin logisch voorkomt in de door Stedin, en door [verzoeker] niet of onvoldoende weersproken, gang van zaken. Niet valt in te zien welk ernstig verwijtbaar handelen Stedin in dit geval valt aan te rekenen.
5.10.
De stelling van [verzoeker] dat hij door Stedin is verplicht om met de auto naar de afspraak van 27 oktober 2015 te komen terwijl hij door medicijngebruik niet mocht autorijden, is door Stedin gemotiveerd betwist. Stedin heeft [verzoeker] enkel te kennen gegeven dat werd verwacht dat hij op de afspraak zou verschijnen. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet vast komen te staan dat Stedin [verzoeker] heeft verplicht om met de auto te komen. [verzoeker] heeft zelf de inschatting en keuze voor vervoer per auto gemaakt, terwijl hij ook had kunnen kiezen voor bijvoorbeeld het openbaar vervoer, nu de locatie van Stedin in Delft op steenworp afstand van een NS station is gelegen. Van ernstig verwijtbaar handelen van Stedin is dan ook niet gebleken.
5.11.
Tussen partijen staat vast dat door Stedin in mei 2017 per abuis een extra bedrag boven op zijn normale salaris is gestort. Stedin heeft vervolgens in juni 2017 geen salaris uitbetaald. De kantonrechter is met [verzoeker] van oordeel dat Stedin hier ten onrechte een verrekening onder de beslagvrije voet heeft toegepast. Dit verwijt kan aan Stedin gemaakt worden, ongeacht of Stedin [verzoeker] hier vooraf nu wel of niet over heeft geïnformeerd. Dit verwijt is echter niet zodanig dat het gekwalificeerd kan worden als ernstig verwijtbaar gedrag van Stedin. De kantonrechter weegt in dit verband tevens mee dat [verzoeker] zelf geen actie heeft ondernomen toen hij in mei 2017 een aanzienlijk extra bedrag heeft ontvangen van Stedin en Stedin na een klacht van de gemachtigde van [verzoeker] alsnog direct een voorschot heeft gestort.
5.12.
In het kader van de onheuse bejegening resteert de stelling van [verzoeker] dat er sprake was van discriminatie en ongelijke behandeling door de leidinggevende [V.].
Stedin heeft deze stelling gemotiveerd betwist met onder meer de verwijzing naar het onderzoek dat is uitgevoerd in maart 2016 door de heer [K.], compliance officer van Stedin, waarbij geen aanwijzingen zijn gevonden dat [V.] zich heeft schuldig gemaakt aan dergelijk gedrag. [verzoeker] heeft zijn verweer op dit punt niet nader onderbouwd en vooral in het algemeen gewezen op het handelen van [V.], in die zin dat mede door het handelen van [V.] de re-integratie van [verzoeker] bij Stedin niet is gelukt.
De kantonrechter onderschrijft dat de re-integratie van [verzoeker] niet soepel is verlopen, echter is reeds vast komen te staan dat Stedin in deze wel aan haar verplichtingen heeft voldaan. De verwijten die in dit kader aan [V.] worden gemaakt kunnen daarom naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot de vaststelling dat er sprake is van een onheuse bejegening van [verzoeker] door [V.]. De kantonrechter overweegt ten aanzien van de stelling van [verzoeker] dat - kort gezegd - het handelen van [V.] de oorzaak is van zijn arbeidsongeschiktheid nog dat [verzoeker] zich op 18 mei 2015 ziek heeft gemeld, terwijl [V.] officieel pas op 1 juli 2015 de nieuwe leidinggevende van [V.] is geworden. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, is dit standpunt van [verzoeker] niet zonder meer begrijpelijk.
5.13.
Gelet op het voorgaande is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Stedin. Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding zal dus worden afgewezen.
5.14.
De overige verwijten die door Stedin zijn gemaakt ten aanzien van het gedrag van [verzoeker] zijn wel van belang voor de gang van zaken, maar niet direct voor de beoordeling van de onderhavige vordering, zodat deze verder onbesproken zullen blijven.
5.14.
Stedin heeft gemotiveerd betwist dat aan [verzoeker] te weinig is uitbetaald aan restant vakantie-uren. De kantonrechter is met Stedin van oordeel dat het zogenaamde flexbudget onder meer is opgebouwd uit vakantietoeslag, ADV-dagen en bovenwettelijke vakantiedagen en dat dit geen looncomponent betreft. [verzoeker] heeft de keuze gemaakt een gedeelte hiervan bovenop zijn reguliere salaris te laten uit betalen. Dit staat los van zijn maandloon en de stelling van [verzoeker] dat dit bedrag mee gerekend moet worden voor de vaststelling van het uurloon is onjuist. Nu het verschil van de gevorderde € 251,60 wordt verklaard door de onjuiste berekening van [verzoeker] en gesteld noch gebleken is dat de eindafrekening van Stedin op een ander punt onjuist is, wordt dit gedeelte van het verzoek ook afgewezen.
5.15.
De proceskosten komen voor rekening van [verzoeker], omdat hij in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van Stedin tot en met vandaag vaststelt op € 400,00 voor salaris gemachtigde:
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32107