ECLI:NL:RBROT:2018:5366

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
TUL : 10/661211-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijke PIJ-maatregel na overtreding van voorwaarden door jeugdige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) tegen een jeugdige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 86 dagen en een werkstraf van 100 uren, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel die onder bepaalde voorwaarden werd opgelegd. De officier van justitie diende op 22 januari 2018 een vordering in tot tenuitvoerlegging van deze PIJ-maatregel, omdat de veroordeelde zich niet aan de opgelegde voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op verschillende momenten de voorwaarden heeft overtreden, waaronder het doorknippen van zijn enkelband en het plegen van nieuwe strafbare feiten binnen de proeftijd.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een zitting met gesloten deuren, waar de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie betoogde dat de veroordeelde voldoende kansen had gekregen en deze had verspeeld, terwijl de verdediging pleitte voor een laatste kans voor de veroordeelde. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet had nageleefd en dat er geen ruimte meer was voor een nieuwe kans. De rechtbank gelastte daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke PIJ-maatregel, met als doel de veroordeelde de kans te bieden om te leren zichzelf staande te houden in de maatschappij.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank benadrukte de ernst van de situatie en het hoge recidiverisico van de veroordeelde, wat de noodzaak van de PIJ-maatregel onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team Jeugd
Parketnummer TUL : 10/661211-17
Datum beslissing: 27 februari 2018
Beslissing in de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak tegen de veroordeelde

[naam veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde] op [geboortedatum veroordeelde] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres veroordeelde] , [woonplaats veroordeelde] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting verblijvende in
RJJI De Hartelborgt, Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse,
raadsman, mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht.

Vordering

Op 22 januari 2018 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam van 30 november 2017 aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna PIJ-maatregel).
Bij de vordering is overgelegd een e-mailbericht gedateerd 22 januari 2018 van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna JBRR) en een briefrapportage van de JBRR gedateerd 7 februari 2018.

Feiten

Bij voornoemd vonnis, dat onherroepelijk is geworden, is aan de veroordeelde naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 86 dagen met aftrek van voorarrest en een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Daarbij is met vaststelling van een proeftijd van 2 jaren bepaald dat deze PIJ-maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de veroordeelde de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden niet naleeft. Als bijzondere voorwaarden zijn onder meer gesteld dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door
de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo
lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- intensieve begeleiding aanvaardt in het kader van ITB Harde Kern Aanpak (HKA),
waaronder het locatiegebod, en zich ter controle van het locatiegebod onder elektronisch
toezicht zal stellen van de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Rotterdam
Rijnmond;
- zijn medewerking verleent aan passende behandeling, zoals bij het Palier of een
soortgelijke behandelinstelling;
- zijn medewerking verleent aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding
(school en/of werk) en een vrijetijdsbesteding;
- op geen enkele wijze direct of indirect contact zal opnemen of hebben met [naam slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 2000) en [naam slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1999 te [geboorteplaats slachtoffer 2] ).
Daarbij is opdracht gegeven aan JBRR tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
.
Bij het vonnis is voorts bevolen dat deze bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
De mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 19 december2017 aan de veroordeelde verzonden.
De veroordeelde is op 21 januari 2018 op de voet van artikel 77cca, eerste lid, Sr aangehouden. De rechter-commissaris in deze rechtbank heeft op 22 januari 2018 op vordering van de officier van justitie de voorlopige tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel bevolen.

Procedure

De vordering is behandeld op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 februari 2018. De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer, de veroordeelde en de raadsman zijn gehoord. Voorts is mevrouw [naam jeugdreclasseringswerker] , als jeugdreclasseringswerker verbonden aan voornoemde reclasseringsinstelling, gehoord.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft op de terechtzitting gepersisteerd bij de ingediende vordering.
De officier van justitie is van mening dat de veroordeelde reeds voldoende kansen heeft gekregen en deze door eigen toedoen heeft verspeeld. Daarnaast heeft de veroordeelde ook nog binnen de proeftijd de algemene voorwaarden overtreden door nieuwe strafbare feiten te plegen. De officier van justitie heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoer dient te worden gelegd.

Standpunt veroordeelde

Door de verdediging is betoogd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen omdat de veroordeelde niet gebaat is bij de tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel. Bepleit is om de veroordeelde nog een laatste kans te geven om te laten zien dat hij wel is staat is zich aan voorwaarden te houden.

Bevoegdheid

De meervoudige strafkamer is bevoegd van de vordering kennis te nemen, aangezien deze kamer de straf waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, heeft opgelegd.

Ontvankelijkheid

De proeftijd van twee jaren is ingegaan op 15 december 2017.
De vordering is ingediend op 22 januari 2018.
De vordering is dus niet later dan drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend.
Het openbaar ministerie is daarom ontvankelijk in de vordering.

Beoordeling van de vordering

Een e-mailbericht van de JBRR van 22 januari 2018 houdt -onder meer- in:
De JBRR is bezig met het nemen van een kernbeslissing ten aanzien van de TUL bijzondere voorwaarde van veroordeelde. De volgende argumenten liggen hieraan ten grondslag.
- Veroordeelde heeft op 11 januari 2018 een waarschuwingsbrief gekregen, omdat hij zich niet heeft gehouden aan de afspraken binnen het traject Harde kern Aanpak (HKA).
- Veroordeelde heeft op zondag 14 januari 2018 zijn enkelband doorgeknipt
- Veroordeelde is op vrijdag 19 januari 2018 aangehouden en verdacht van een nieuw strafbaar feit. Bij de aanhouding was hij in gezelschap van een vriend die tevens in een
Elektronische controle (EC) traject liep, op een gestolen scooter, in het bezit van een boksbeugel.
Het recidiverisico is zeer hoog en veroordeelde profiteert niet van het geboden HKA traject.
Het HKA traject werd gezien als een laatste kans traject om een PIJ maatregel te vorkomen.
De zorgen over de ontwikkeling van veroordeelde zijn zeer groot (Zie rapportage NIFP). De middelen vanuit de jeugdbescherming zijn uitgeput en hebben tot onvoldoende resultaat geleid.
De briefrapportage van de JBRR van 7 februari 2018 houdt -onder meer- in:
De JBRR ziet een PIJ behandeling als onvermijdelijk om de volgende redenen.
- Veroordeelde heeft zich de afgelopen jaren diverse keren onttrokken van hulpverlening. Civielrechtelijk gesloten plaatsingen en een HKA traject met EC hebben niet kunnen voorkomen dat veroordeelde weg bleef lopen en herhaaldelijk opnieuw in de problemen kwam. Door het doorknippen van zijn enkelband kon er wederom geen forensische behandeling starten.
- Het gevaar op recidive is zeer hoog. Dit blijkt uit de delict geschiedenis en de risicotaxaties in zowel het NIFP onderzoek d.d. 12 juni 2017, als de LIJ 2B d.d.
14 november 2017. Verder is de frequentie en snelheid van de recidive opvallend te noemen. Bij iedere onttrekking van hulpverlening was veroordeelde dichtbij en/of betrokken bij ernstige delicten. De jeugdbescherming heeft de indruk dat zijn delict gedrag in frequentie en ernst aan het toenemen is en de mogelijkheid tot beïnvloeding van zijn gedrag door volwassenen zelfs afneemt. Hiermee brengt veroordeelde zichzelf, maar ook mogelijke nieuwe slachtoffers van zijn gedrag, in ernstig gevaar.
- Er zijn zorgen over de leerbaarheid van veroordeelde. Hij heeft vooral in periodes van gesloten civiele plaatsingen inzet laten zien tijdens zijn behandeling. Dit heeft echter niet geleid tot grote gedragsveranderingen.
- De opvoedingssituatie van veroordeelde kan hem onvoldoende begrenzing en veiligheid bieden. Dat is binnen het HKA traject sterk duidelijk geworden.
- Er is sprake van forse persoonlijkheidsproblematiek bij veroordeelde.
Op 7 februari heeft JBRR een consultgesprek gehad met de rapporteur van het NIFP,
drs. A. Laurijssen. Mogelijkheden om een PIJ te vermijden worden ook door de rapporteur niet gezien. Ze stelt dat ten tijde van het onderzoek heel duidelijk geadviseerd is om een voorwaardelijke PIJ op te leggen voor het geval het HKA traject zou mislukken. Een intramurale behandeling zou de beste mogelijkheid zijn voor veroordeelde.
Hoewel de jeugdbescherming de kwetsbaarheid en de aanwezige krachten van veroordeelde ook in ogenschouw heeft genomen, worden er buiten een PIJ behandeling, geen andere vormen van hulp gezien die veroordeelde en de maatschappij voldoende bescherming bieden. Veroordeelde kan hier starten met een gerichte forensische behandeling die niet onderbroken kan worden door onttrekking. Ook kan er stabiliteit komen in de schoolloopbaan van veroordeelde. Veroordeelde is gemotiveerd om een diploma te behalen. De hoop is dat veroordeelde binnen een PIJ behandeling voldoende vaardigheden kan aanleren waardoor het hem beter lukt om zichzelf staande te houden in de maatschappij. Dit zonder verder af te glijden naar criminaliteit.
De rechtbank overweegt het volgende.
De officier van justitie heeft naast de onderhavige vordering tenuitvoerlegging wegens het overtreden van de bijzondere voorwaarden, tevens een vordering tot tenuitvoerlegging wegens het overtreden van de algemene voorwaarde dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, ingediend. De uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 27 februari 2018 met parketnummer 10/742010-18, met een veroordeling in de strafzaak en daaraan gekoppeld toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van dezelfde voorwaardelijk opgelegde straf, wegens overtreding van de algemene voorwaarden, vindt gelijktijdig plaats.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde de bij vonnis van 30 november 2017 opgelegde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd. Dit terwijl deze voorwaarden uitdrukkelijk verbonden waren aan de aan hem opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel. De veroordeelde heeft zich (ondanks waarschuwingen) niet gehouden aan de afspraken binnen het HKA traject, terwijl dit traject voor de verdachte een laatste kans was.
Bovendien heeft de verdachte zich in zijn proeftijd wederom schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de veroordeelde de hierboven vermelde bijzondere voorwaarden verwijtbaar niet heeft nageleefd en ziet geen enkele ruimte meer voor een nieuwe kans.
De rechtbank zal derhalve gelasten dat tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden overgegaan, aangezien alleen die maatregel nog mogelijkheden biedt voor verdachte om te leren zichzelf staande te houden in de maatschappij.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij voormeld vonnis aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Deze beslissing is genomen door mr. F. Aukema-Hartog, voorzitter tevens kinderrechter,
en mrs. W.L. van der Bijl-de Jong en E.J. Stalenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.J. Berke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2018.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.