ECLI:NL:RBROT:2018:5336

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
5904000 \ CV EXPL 17-13534
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen voor honorarium en kosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap R.R.I. Schreij B.V., h.o.d.n. Burgers Schaderegelingsbureau (hierna: BSB) en een gedaagde partij. De zaak betreft de tussentijdse beëindiging van een overeenkomst van opdracht die BSB met de gedaagde had gesloten. De overeenkomst hield in dat BSB zich zou inzetten om de schade van de gedaagde te verhalen op een derde partij, op basis van het no cure no pay beginsel. De gedaagde heeft de overeenkomst tussentijds beëindigd en BSB vorderde daarop betaling van de tot dan toe gemaakte kosten en honorarium, die volgens BSB € 12.579,01 bedroegen. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelde dat BSB de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van de gedaagde aan de derde partij, RET, diende door te berekenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde de zaak tussentijds heeft teruggenomen en dat BSB op grond van de algemene voorwaarden gerechtigd was om de gemaakte kosten en honorarium in rekening te brengen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van BSB toewijsbaar was, omdat de gedaagde niet voldoende had onderbouwd dat de kosten onredelijk waren. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5904000 \ CV EXPL 17-13534
uitspraak: 4 mei 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
R.R.I. Schreij B.V. h.o.d.n. Burgers Schaderegelingsbureau,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 4 april 2017,
gemachtigde: mr. R.G. van der Meulen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met “BSB” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 4 april 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • het tussenvonnis van 15 september 2017 waarbij een comparitie van partijen is gelast;
  • het proces-verbaal van de op 23 november 2017 gehouden comparitie van partijen;
  • de brief van 29 januari 2018 zijdens [gedaagde];
  • de brief van 30 januari 2018 zijdens BSB;
  • de akte na comparitie van 28 februari 2018 zijdens [gedaagde], met productie;
  • de akte uitlating productie van 28 maart 2018 zijdens BSB.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Op 25 juni 2014 is [gedaagde] betrokken geraakt bij een ongeluk met (letsel)schade tot gevolg.
2.2.
Op 24 december 2014 hebben BSB en [gedaagde] een overeenkomst gesloten waarbij BSB zich heeft verplicht namens en voor rekening van [gedaagde] de door hem geleden schade vast te stellen en op de aansprakelijke derde partij te verhalen op basis van het no cure no pay beginsel, waarbij [gedaagde] heeft verklaard het procesrisico op voorhand aan BSB over te dragen. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden van BSB. (hierna: de algemene voorwaarden)
2.3.
De algemene voorwaarden luiden, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 8 Kosten / honorarium betreffende de buitengerechtelijke fase
1 BSB verricht naar keuze van cliënt(e), haar werkzaamheden in de buitengerechtelijke fase hetzij op basis van het ‘NO CURE, NO PAY’ beginsel, het zij op basis van het ‘FULL CURE FULL PAY’ beginsel.
2‘NO CURE, NO PAY’houdt in dat, indien geen verhaal op derden mogelijk blijkt, aan cliënt(e) geen honorarium in rekening gebracht worden. Indien verhaal wel mogelijk is wordt het in rekening te brengen honorarium berekend op de wijze als genoemd in lid 2 van dit artikel, waarbij opgemerkt dat het honorarium een percentage betreft van de verhaalde schadebedragen in de zin van artikel 1 sub g.
Aandachtspunt 1:de kosten derden is de cliënt(e) wel verschuldigd aan BSB, ook als geen verhaal mogelijk blijkt te zijn of als de kosten derden hoger uitvallen dan het verhaal schadebedrag. De kosten derden zullen zoveel als mogelijk worden verhaald op de schadeplichtige.
Aandachtspunt 2:deze regeling geldt niet voor hetgeen cliënt(e) verschuldigd is aan BSB voor het in artikel 7 genoemde vooronderzoek. Cliënt(e) blijft de op grond van artikel 7 verschuldigde vergoeding verschuld aan BSB, naast de regeling van dit artikel. De kosten van het vooronderzoek zullen zoveel als mogelijk worden verhaald op de schadeplichtige.
3 Indien cliënt(e) de keuze heeft gemaakt voor het‘NO CURE, NO PAY’ beginsel, wordt het aan BSB verschuldigde honorarium als volgt berekend over het verhaalde schadebedrag (‘hoofdsom’) in de zin van artikel 1 sub g:
(..)
De kosten derden is cliënt(e) verschuldigd, naast het verschuldigde bedrag aan honorarium op grond van bovenstaande berekening. Indien de schadeplichtige een vergoeding heeft voldaan voor de buitengerechtelijke kosten, wordt deze vergoeding in mindering gebracht van het door cliënt(e) verschuldigde bedrag.
(..)

4.Op voorhand overdragen van het procesrisico

Bij het ‘NO CURE NO PAY’-systeem kan cliënt(e) er voor kiezen (dit is niet verplicht) het procesrisico op voorhand aan BSB over te dragen. Indien het procesrisico aan BSB wordt overgedragen, brengt BSB het tarief in rekening zoals genoemd in artikel 10 van de Algemene Voorwaarden.

(..)
Artikel 10 ‘NO CURE, NO PAY’ bij overdracht procesrisico aan BSB

1 In het geval cliënt(e) op voorhand en bij aangaan van de overeenkomst de keuze maakt om het procesrisico aan BSB over te dragen, wordt de hiernavolgende regeling van kracht.

2 De door cliënt(e) verschuldigde bedragen worden berekend op de wijze als vermeld in artikel 8 lid 2, met wijziging van het percentage aan verschuldigd honorarium als volgt:

tot een verhaald schadebedrag (‘hoofdsom’) in de zin van artikel 1 sub g:

(..)
Artikel 15 Tussentijdse beëindiging

1 BSB is gerechtigd de zaak tussentijds te beëindigen in alle gevallen voorzien bij wet en voorts op basis van de navolgende redenen:

(..)

2 BSB is niet gehouden aan de onder de artikelen 8 tot en met 12 genoemde regeling en is gerechtigd aan cliënt(e) de tot dan toe gemaakte kosten en honorarium in rekening te brengen, ter keuze van BSB, indien:

- cliënt(e) de zaak tussentijds terugneemt, d.w.z. voordat naar het deskundig oordeel van BSB de zaak in gebruikelijke zin is afgewikkeld, of:
- cliënt(e) de zaak voor een ‘second opinion’ in behandeling laat nemen of laat beoordelen door een andere schadebehandelaar, jurist, advocaat e.d. of de zaak anderszins in behandeling wordt genomen door een ander om welke reden dan ook;
- BSB de zaak tussentijds beëindigt op grond van één of meerdere van de gronden genoemd in lid 1.

3 Indien de terugname als bedoeld in lid 2 niet te goeder trouw geschiedt, dat wil zeggen indien cliënt(e) daarmee de onder artikelen 8 tot en met 12 genoemde regeling wil ontwijken teneinde een voordeel te verkrijgen, wordt door BSB aan cliënt(e) in rekening gebracht de daadwerkelijk vervallen honoraria, gemaakte kosten en betaalde voorschotten in en buiten rechte en wordt cliënt(e) een winstdervingvergoeding verschuldigd van 15% van de inmiddels vastgestelde schade.

4 Een terugname door de cliënt(e) is in ieder geval niet te goeder trouw geschiedt indien de cliënt(e) – al of niet met inschakeling van een derde – de zaak alsnog schikt en/of alsnog gerechtelijke maatregelen treft/laat treffen, nadat de zaak is teruggenomen. Deze bepaling geldt niet indien cliënt(e) vooraf aan BSB heeft aangegeven een ander in te schakelen voor de behartiging van diens belangen; lid 2 is dan onverkort van toepassing.

(..)”
2.4.
BSB heeft ter uitvoering van de overeenkomst diverse werkzaamheden verricht, waaronder onder andere een intakegesprek met [gedaagde], een aansprakelijkheidsdiscussie met RET, een gezamenlijk bezoek van BSB en RET aan [gedaagde], het opvragen en laten beoordelen van medische informatie, het berekenen van het verlies aan arbeidsvermogen, (voor)besprekingen met [gedaagde], correspondentie met verschillende partijen en telefoongesprekken met [gedaagde].
2.5.
Bij brief van 13 januari 2015 heeft BSB [gedaagde] verzocht haar gegevens toe te zenden, waaronder een kopie van de uitslag MRI uit 2009.
2.6.
Bij brief van 18 mei 2016 heeft BSB [gedaagde] verzocht uitvalgegevens over de periode 2011 tot en met de datum van het ongeval bij de bedrijfsarts op te vragen.
2.7.
Op 19 juli 2016 heeft [gedaagde] in een telefoongesprek met BSB de overeenkomst en algemene voorwaarden bij haar opgevraagd en aan haar te kennen gegeven dat hij een second opinion heeft aangevraagd bij bureau Verhaal Personenschade B.V.
2.8.
Bij brief van 22 juli 2016 heeft BSB afschriften van de overeenkomst en de algemene voorwaarden en een totaal overzicht van de tot dan toe gemaakt kosten aan [gedaagde] verstuurd.
2.9.
Bij e-mail van 3 augustus 2016 heeft de gemachtigde van [gedaagde] aan BSB te kennen gegeven dat [gedaagde] hem heeft verzocht de behandeling van de zaak over te nemen en heeft hij, alvorens daartoe over te gaan, gevraagd welke verplichtingen [gedaagde] jegens BSB heeft.
2.10.
Bij e-mail van 31 augustus 2016 heeft BSB de gemachtigde van [gedaagde] gewezen op de brief van BSB van 22 juli 2016.
2.11.
Bij brief van 29 oktober 2016 heeft BSB [gedaagde] verzocht het openstaande bedrag van € 12.579,01 binnen 14 dagen te voldoen.
2.12.
Bij brief van 7 november 2016 heeft BSB [gedaagde] gesommeerd het openstaande bedrag van € 12.579,01 binnen 14 dagen te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
BSB heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan haar te betalen € 12.579,01 aan hoofdsom en € 900,79 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure en de kosten van het gelegde conservatoire derdenbeslag, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt BSB - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag.
Op grond van artikel 15 van de algemene voorwaarden is BSB gerechtigd aan [gedaagde] de tot de tussentijdse beëindiging van de opdracht gemaakte kosten en het honorarium in rekening te brengen. Door derden is in totaal € 2.019,80 in rekening gebracht. Het totale honorarium van BSB inclusief de kosten van derden bedraagt € 15.987,73 inclusief btw. RET heeft in totaal € 5.408,72 aan BSB betaald, waarvan een bedrag van € 3.408,72 ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten, zodat de vordering uitkomt op een bedrag van
€ 12.579,01.
Subsidiair doet BSB een beroep op artikel 7:411 BW, waarin is bepaald dat de opdrachtgever recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon. Nu het einde van de overeenkomst aan [gedaagde] is toe te rekenen omdat hij in verzuim bleef ter zake het voldoen aan zijn verplichtingen tot het verrichten van de benodigde handelingen, heeft BSB zelfs recht op het volle loon. Onder het volle loon dient te worden verstaan de vergoeding die aan BSB was toegekomen bij een normale afwikkeling van het verhaal van de schade.
BSB heeft buitengerechtelijk incassokosten moeten maken die, evenals de wettelijke rente, op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] komen. BSB heeft conservatoir derdenbeslag gelegd onder RET ten laste van [gedaagde], waarvan de kosten voor rekening van [gedaagde] komen.
3.3.
[gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van BSB, met veroordeling van BSB in de kosten van de procedure.
3.4.
Hij heeft daartoe – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
BSB dient de kosten van rechtsbijstand aan de zijde van [gedaagde] door te berekenen aan RET, die tot vergoeding van deze schade gehouden is.
De tussen partijen gesloten overeenkomst is niet in evenwicht. Artikel 15 van de algemene voorwaarden is aan te merken als een onredelijk bezwarend beding.
[gedaagde] is niet in gebreke gebleven met het aanleveren van gevraagde informatie aan BSB, maar heeft juist meegewerkt aan een redelijke schadeafwikkeling. Overigens rekent BSB erg ruim tijd voor korte briefjes. De dubbele redelijkheidstoets dient beslissend te zijn voor de verschuldigdheid van kosten.
3.5.
Op hetgeen [gedaagde] in het kader van zijn verweer verder nog naar voren heeft gebracht en op hetgeen BSB overigens nog heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.

4.De beoordeling van de vordering

4.1.
Als onweersproken is vast komen te staan dat [gedaagde] de zaak tussentijds heeft teruggenomen en in behandeling heeft gegeven aan een andere belangenbehartiger, zijn gemachtigde in deze procedure. Dit heeft tot gevolg dat BSB op grond van artikel 15 van de algemene voorwaarden gerechtigd is de tot dan toe gemaakte kosten en het honorarium bij [gedaagde] in rekening te brengen. [gedaagde] heeft de door BSB gestelde werkzaamheden en de hoogte van de daarmee samenhangende kosten en het honorarium niet met zoveel woorden weersproken, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat BSB erg ruim tijd rekent voor korte briefjes heeft [gedaagde] immers verder niet onderbouwd. De vordering ligt in beginsel dan ook voor toewijzing gereed.
4.2.
Voor wat betreft het standpunt van [gedaagde] dat BSB zich voor vergoeding van de kosten tot RET dient te wenden, heeft [gedaagde] ter comparitie van partijen te kennen gegeven dit verweer niet langer te handhaven. Dat verweer behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.3.
[gedaagde] heeft zich verder tegen de vordering verweerd door te stellen dat artikel 15 van de algemene voorwaarden dient te worden aangemerkt als een onredelijk bezwarend beding. BSB heeft gemotiveerd bepleit dat dit niet het geval is. Artikel 15 van de algemene voorwaarden is volgens haar inherent aan een no cure no pay-afspraak. Indien [gedaagde] elk moment zou kunnen overstappen zonder enige kosten verschuldigd te zijn, dan zou dit een onacceptabel financieel risico voor BSB opleveren. In reactie daarop heeft [gedaagde] gesteld dat hij de vrijheid moet hebben om de zaak op enig moment over te laten nemen. Het in financieel opzicht praktisch onmogelijk maken om de zaak aan een ander over te dragen is in dit verband volgens hem dan ook niet redelijk.
4.4.
In dit verband overweegt de kantonrechter dat zij op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691) ambtshalve dient te beoordelen of bedingen in algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de Richtlijn), deze het beding niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de Richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd. Van een oneerlijk beding als hier bedoeld is sprake indien het beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Om te bepalen of een beding een dergelijke verstoring veroorzaakt, moet met name rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen op dit punt geen regeling hebben getroffen. Bij de beoordeling of sprake is van een aanzienlijke verstoring van het evenwicht dienen alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst alsook alle andere bedingen daarvan in aanmerking te worden genomen en dient rekening te worden gehouden met de aard van het goed of de dienst waarop die overeenkomst betrekking heeft (HvJ 16 januari 2014, ECLI:EU:C:2014:10).
4.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt. In de situatie dat artikel 15 geen deel uit zou maken van de algemene voorwaarden en aldus op het punt van de tussentijdse opzegging van de overeenkomst tussen partijen geen regeling zou hebben bestaan, dient allereerst aansluiting te worden gezocht bij artikel 7:408 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de opdrachtgever de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. Voor de gevolgen van die opzegging moet vervolgens gekeken worden naar artikel 7:411 BW. In dat artikel is bepaald dat de opdrachtnemer recht heeft op een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon in gevallen waarin de overeenkomst eindigt voordat de opdracht is volbracht of de tijd waarvoor zij is verleend is verstreken, waarbij bij de bepaling van dat loon rekening wordt gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft, en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Artikel 15 van de algemene voorwaarden bepaalt dat de opdrachtnemer de overeenkomst te allen tijde mag opzeggen maar dat hij, in het geval de opdrachtnemer daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruikmaakt, dan wel de tot dan toe gemaakte kosten en het honorarium verschuldigd is. De gevolgen van de toepassing van dit artikel zijn derhalve nagenoeg gelijk aan die van artikel 7:411 BW, zodat geen sprake is van strijdigheid met (de geest van) dat artikel. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 15 in de verhouding tussen BSB en [gedaagde] dan ook niet onredelijk in de zin van de Richtlijn.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gevorderde bedrag van € 12.579,01 op de primaire grondslag wordt toegewezen. Dit betekent dat de tegen de subsidiaire grondslag van de vordering door [gedaagde] gevoerde verweren geen bespreking meer behoeven.
4.7.
Nu [gedaagde] in gebreke is gebleven met betaling van dit bedrag, is hij daarover de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW aan BSB verschuldigd is. De gevorderde wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding zal dan ook worden toegewezen als hierna vermeld.
4.8.
BSB vordert een vergoeding voor de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient te worden beoordeeld aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking. De door BSB verstuurde aanmaning van 7 november 2016 voldoet niet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW daaraan stelt, nu aan [gedaagde] niet een betalingstermijn van veertien dagen ingaande de dag nadat hij de aanmaning heeft ontvangen is gegund.
4.9.
[gedaagde] zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. BSB heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van de door haar – overigens niet cijfermatig- gestelde beslagkosten; deze kosten zijn niet toewijsbaar.
4.10.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan BSB te betalen een bedrag van € 12.579,01, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van BSB vastgesteld op:
- € 1.020,99 aan verschotten;
- € 1.050,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 205,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32109