ECLI:NL:RBROT:2018:5210

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
6619310 cv expl 18-3406
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschillen tussen Stichting Woonstad Rotterdam en medehuurders na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juni 2018 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en twee gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De zaak betreft de beëindiging van een huurovereenkomst na de opzegging door [gedaagde 1], die de huur van een woning had opgezegd na het indienen van een echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat door de opzegging van [gedaagde 1] de huurovereenkomst met ingang van 22 december 2017 is geëindigd, waardoor [gedaagde 2] van medehuurder is gepromoveerd tot huurder. Woonstad vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van huurachterstand. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] geen huurpenningen meer verschuldigd was na de opzegging, maar dat [gedaagde 2] wel aansprakelijk was voor de huurachterstand. De rechtbank heeft Woonstad in het gelijk gesteld voor de vordering tegen [gedaagde 2], die werd veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en ontruiming van de woning binnen 14 dagen na de uitspraak. Tevens werd de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad als beëindigd verklaard met ingang van 22 december 2017.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6619310 CV EXPL 18-3406
uitspraak: 22 juni 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam, volgens akte van fusie van 31 juli 2007 per 1 augustus 2007 rechtsopvolger onder algemene titel van de stichting Stichting Woningbedrijf Rotterdam en stichting Stichting de Nieuwe Unie,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: GGN Mastering Credit N.V.,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [plaatsnaam],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. C.G.M. Wensveen,
en
2. [gedaagde 2],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonstad”, “[gedaagde 1]” en “[gedaagde 2]”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de afzonderlijke exploten van dagvaarding van 22 en 25 januari 2018, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende vordering in reconventie van [gedaagde 1], met producties;
  • het tussenvonnis van 14 maart 2018 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de brief met bijlage van 5 april 2018 van de gemachtigde van [gedaagde 1];
  • het faxbericht met bijlage van 6 april 2018 van de gemachtigde van Woonstad;
  • het proces-verbaal van de op 13 april 2018 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Tegen [gedaagde 2] is verstek verleend.
1.3.
Gelet op het bepaalde in artikel 140 Rv wordt tussen alle partijen één vonnis gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd.
1.4.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
In conventie en in reconventie
2.1.
[gedaagde 1] heeft ruim 30 jaar geleden met Woonstad een huurovereenkomst gesloten voor de woning aan de [straat-en plaatsnaam] (hierna: de woning), tegen een huurprijs van thans € 416,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
In artikel 20 van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden is bepaald dat de huurder de huur kan opzeggen en de huurder daarbij minimaal één maand opzegtermijn in acht dient te nemen.
2.3.
In aanvullende informatie van Woonstad over het opzeggen van de huur is onder meer opgenomen dat de huur op iedere dag van de maand kan worden opgezegd en voorts dat indien men getrouwd is de echtgenoot het opzegformulier eveneens dient te ondertekenen.
2.4.
Op 17 februari 1989 is [gedaagde 1] gehuwd met [gedaagde 2].
[gedaagde 2] is bij [gedaagde 1] komen wonen in de woning.
2.5.
[gedaagde 1] heeft op 4 september 2017 bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot echtscheiding ingediend.
2.6.
Vanaf 14 november 2017 heeft [gedaagde 1] zich op het adres [straat-en plaatsnaam] ingeschreven en is op dat adres gaan wonen.
2.7.
Bij brief van 21 november 2017 heeft [gedaagde 1] Woonstad medegedeeld dat zij de huur van de woning opzegt en zij afstand doet van de woning.
2.8.
Bij beschikking van 4 december 2017 heeft de rechtbank Rotterdam de echtscheiding uitgesproken.
2.9.
Bij brief van 22 december 2017 heeft Woonstad aan [gedaagde 1] ter bevestiging van het telefoongesprek van die dag - voor zover van belang – het volgende bericht:
“(…) U heeft ons gevraagd het huurcontract over te schrijven op naam van meneer. (…) In ons gesprek liet ik u weten dit verzoek niet in behandeling te kunnen nemen zonder schriftelijke akkoordverklaring van meneer. Ook moet uit de verklaring blijken dat meneer bereid is om de automatische huurincasso van u over te nemen en voornemens te zijn om zijn hoofdverblijf in de woning te gaan houden. Zonder deze intenties is het overschrijven op naam van meneer niet aan de orde en zal de huur ook door hem opgezegd moeten worden. (…)”
2.10.
De echtscheiding is op 24 mei 2018 ingeschreven in de basisregistratie personen.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
Woonstad heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de huurovereenkomst te ontbinden en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen
om € 1.255,71 aan Woonstad te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.255,37 vanaf de dag der dagvaarding en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de nog te vervallen huurpenningen vanaf februari 2018 tot aan de datum van ontbinding en na de ontbinding een schadevergoeding wegens huurderving van € 416,00 per maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het gehuurde na ontbinding in gebruik houden en voorts [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan de vordering heeft Woonstad – samengevat en voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk bij vooruitbetaling de huurprijs van thans € 416,00 verschuldigd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn met de correcte betaling van de huurpenningen in gebreke gebleven. Tot en met januari 2018 is er sprake van een huurachterstand ad € 1.255,37. Door de wanbetaling heeft Woonstad vermogensschade geleden bestaande uit de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim. De reeds vervallen rente bedraagt € 0,34. Ondanks aanmaning zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke gebleven met betaling. Het niet tijdig betalen van de huurpenningen is een toerekenbare tekortkoming. Woonstad wenst niet te berusten in deze tekortkoming en heeft daarom recht en belang bij ontbinding van de huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde 1] heeft de vordering betwist. Zij heeft daartoe naast de vaststaande feiten, samengevat en voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Door het huwelijk is [gedaagde 2] van rechtswege medehuurder geworden. Uit dien hoofde is hij hoofdelijk aansprakelijk voor de huurtermijnen. Na het ontstaan van relatieproblemen heeft [gedaagde 1] besloten te willen scheiden. Omdat [gedaagde 2] in de woning wilde blijven, heeft [gedaagde 1] vervangende huisvesting gezocht. Door de opzegging van [gedaagde 1] is de huurovereenkomst met haar met ingang van 22 december 2017 geëindigd. [gedaagde 1] is tot 22 december 2017 mede aansprakelijk voor betaling van de huurtermijnen. Op 7 maart 2018 heeft [gedaagde 1] de achterstand tot die datum berekend op € 697,81, voldaan.
Door de huuropzegging is op grond van artikel 7:266 lid 3 BW de positie van [gedaagde 2] veranderd van medehuurder naar hoofdhuurder van de woning. De hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde 1] is daarmee met ingang van 22 december 2017 komen te vervallen. De vordering tot betaling van de huurachterstand moet daarom jegens [gedaagde 1] worden afgewezen. Ten aanzien van de gevorderde ontbinding en ontruiming dient Woonstad niet-ontvankelijk te worden verklaard. De huurovereenkomst is door de opzegging van [gedaagde 1] al geëindigd.
In reconventie
3.4.
[gedaagde 1] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad door opzegging is geëindigd met ingang van 22 december 2017 en voorts Woonstad te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
Aan de vordering heeft [gedaagde 1] hetgeen zij in conventie heeft aangevoerd ten grondslag gelegd.
3.6.
Woonstad heeft zich tegen de vordering verweerd.

4.De beoordeling

In conventie
De vordering tegen [gedaagde 1]
4.1.
heeft erkend dat zij tot en met 22 december 2017 medeaansprakelijk is voor betaling van de huurpenningen. Het geschil tussen Woonstad en [gedaagde 1] spitst zich daarom toe op de vraag of [gedaagde 1] ook na 22 december 2017 gehouden is tot betaling van de huurpenningen aan Woonstad.
4.2.
Vaststaat dat de huurovereenkomst destijds met [gedaagde 1] is aangegaan en zij aldus huurder van de woning is geworden. Na het aangaan van het huwelijk met [gedaagde 2] is [gedaagde 2] op grond van artikel 7:266 lid 1 BW, zolang hij zijn hoofdverblijf in de woning heeft, van rechtswege medehuurder.
4.3.
Ingevolge artikel 7:266 lid 3 BW wordt de medehuurder huurder indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt.
4.4.
Bij brief van 21 november 2017 heeft [gedaagde 1] de huurovereenkomst opgezegd en afstand gedaan van de woning. Woonstad heeft de ontvangst van deze brief niet betwist, zodat er in rechte vanuit zal worden gegaan dat Woonstad de opzegging heeft ontvangen. Met deze opzegging heeft [gedaagde 1] de huurovereenkomst rechtsgeldig opgezegd. Voor het stellen van nadere eisen aan de opzegging, zoals een akkoord verklaring of toestemming van de medehuurder danwel uitsluitend een gezamenlijke huuropzegging, bestaat geen redelijke grond, zeker nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in onderling overleg hebben besloten dat [gedaagde 2] in de woning zou blijven en [gedaagde 1] elders zou gaan wonen. Rekening houdend met de minimale opzegtermijn van één maand is de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad geëindigd met ingang van 22 december 2017. Nu de echtscheiding pas op 24 mei 2018 is ingeschreven in het register en niet gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 2] zijn hoofdverblijf op 22 december 2017 niet meer in de woning had, is hij vanaf deze datum op grond van artikel 7:266 lid 3 BW gepromoveerd van medehuurder tot huurder. Woonstad heeft over deze verbetering van de positie van medehuurder tot huurder geen zeggenschap en dient deze voortzetting van de huur te aanvaarden.
4.5.
Nu de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad met ingang van 22 december 2017 is geëindigd, is [gedaagde 1] na die datum geen huurpenningen meer verschuldigd aan Woonstad.
4.6.
Met de betaling van € 697,81 op 7 maart 2018 heeft [gedaagde 1] volgens haar berekening de tot aan 22 december 2017 verschuldigde (achterstallige) huur voldaan. Woonstad heeft dit niet betwist, zodat in rechte van de juistheid van deze stelling zal worden uitgegaan. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde 1] heeft voldaan aan de op haar rustende verplichting tot betaling van de huur tot en met 22 december 2017. De gevorderde betaling van de nog resterende huurachterstand zal daarom jegens [gedaagde 1] worden afgewezen.
4.7.
Nu [gedaagde 1] de verschuldigde huur niet tijdig had betaald is zij wettelijke rente verschuldigd. Nu Woonstad jegens [gedaagde 1] de wettelijke rente over een te hoog bedrag aan huurachterstand heeft berekend, zal de wettelijke rente als na te melden worden toegewezen.
4.8.
Nu de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad met ingang van 22 december 2017 is geëindigd en [gedaagde 1] onbetwist heeft gesteld dat zij de woning reeds in november 2017 heeft verlaten, komen de gevorderde ontbinding en ontruiming jegens [gedaagde 1] niet voor toewijzing in aanmerking.
4.9.
Op het moment van dagvaarden had [gedaagde 1] bij Woonstad nog een schuld. Het stond Woonstad daarom vrij [gedaagde 1] in rechte te betrekken. [gedaagde 1] zal daarom op grond van artikel 237 Rv in de proceskosten worden veroordeeld. Daarbij zal rekening worden gehouden met het feit dat de procedure mede ten behoeve van [gedaagde 2] is gevoerd en hij eveneens in de proceskosten zal worden veroordeeld. Het griffierecht en het salaris voor de gemachtigde zal daarom worden gehalveerd. Tot aan deze uitspraak worden de proceskosten aan de zijde van Woonstad begroot op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 238,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde.
De vordering tegen [gedaagde 2]
4.10.
Nu tegen [gedaagde 2] verstek is verleend dient ten aanzien van de tegen hem ingestelde vordering op grond van artikel 139 Rv te worden beoordeeld of deze, gelet op hetgeen Woonstad in de dagvaarding heeft gesteld, niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De kantonrechter is van oordeel dat dit het geval is, zodat de vordering voor toewijzing vatbaar is, met inachtneming van het navolgende.
4.11.
Door de betaling van € 697,81 is een deel van de gevorderde huurachterstand ingelopen. Ter comparitie van partijen is een specificatie van de huurachterstand overgelegd waarop staat vermeld dat de huurachterstand berekend tot en met de maand april 2018
€ 1.805,56 bedraagt. Gelet hierop zal [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van € 1.805,56 aan huurachterstand tot en met april 2018 en tot betaling van de vanaf mei 2018 vervallen huurtermijnen.
4.12.
Ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortschietende partij aantoont dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het (op tijd) betalen van huur is een van de essentiële verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst. Gelet op de hoogte van de huurachterstand (meer dan vier maanden) is de tekortkoming in de nakoming van de verplichting uit hoofde van de huurovereenkomst gegeven. De gevorderde ontbinding van die huurovereenkomst en ontruiming van de woning zullen daarom worden toegewezen.
4.13.
De ontruimingstermijn zal worden gesteld op 14 dagen.
4.14.
Nu de huurtermijnen niet tijdig zijn voldaan komt de gevorderde wettelijke rente eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde 2] worden veroordeeld in de proceskosten van Woonstad. Daarbij zal rekening worden gehouden met het feit dat ten aanzien van [gedaagde 2] slechts één processtuk is opgesteld. Ook zal het salaris voor de gemachtigde en het griffierecht worden gehalveerd nu de procedure mede ten behoeve van [gedaagde 1] is gevoerd en zij eveneens is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van Woonstad. Tot aan deze uitspraak worden de proceskosten aan de zijde van Woonstad begroot op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 238,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris voor de gemachtigde.
In reconventie
4.16.
Gelet op hetgeen in conventie (in de zaak jegens [gedaagde 1]) is overwogen komt de gevorderde verklaring voor recht in reconventie voor toewijzing in aanmerking.
4.17.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Woonstad worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1]. Tot aan deze uitspraak worden deze kosten begroot op nihil aan salaris voor de gemachtigde nu de reconventie niet of nauwelijks tot extra werkzaamheden heeft geleid.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
ten aanzien van [gedaagde 2]
1. veroordeelt [gedaagde 2] om aan Woonstad te betalen € 1.805,56 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand april 2018 en vervallen wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het saldo dat vanaf de dag der dagvaarding dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst en veroordeelt [gedaagde 2] om binnen 14 na de uitspraak van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde 2] daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
3. veroordeelt [gedaagde 2] om aan Woonstad te betalen € 416,00 per maand, of zoveel hoger als bij wettelijke huurverhoging zou zijn toegestaan, met ingang van de maand mei 2018 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
4. veroordeelt [gedaagde 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 238,00 aan griffierecht en € 75,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5. wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van [gedaagde 1]
6. veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling van de wettelijke rente over het saldo vanaf 1 november 2017 dat aan hoofdsom, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, doch ten hoogste over het bedrag van € 697,81 tot aan 7 maart 2018;
7. veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonstad vastgesteld op € 99,91 aan dagvaardingskosten, € 238,00 aan griffierecht en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde;
8. wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
9. verklaart voor recht dat de huurovereenkomst tussen [gedaagde 1] en Woonstad door opzegging is geëindigd met ingang van 22 december 2017;
10. veroordeelt Woonstad in de proceskosten tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] vastgesteld op nihil aan salaris voor de gemachtigde;
In conventie en in reconventie
11. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
754